Gedachten n.a.v. Inglourious Basterds (Tarantino, 2008)

Inglourious_basterds_christoph-waltz

Zo stonden we afgelopen week om middernacht op het Rembrandtplein met we vraag wat we van de nieuwe Tarantino moesten vinden. Voor mij was de vraag niet wat ik er op dat moment van vond. Dat was namelijk duidelijk: ik had me 2,5 uur uitstekend vermaakt, goede film dus kennelijk. Nee, de vraag was wat we er nou echt van moesten vinden. Hadden we nou ook een goede film film gezien. Het was nieuwsgierigheid naar het gewogen oordeel dat zich pas later zou aandienen, zoals dat altijd gaat met die Tarantino-films.

Het feit dat je je dat om middernacht afvraagt betekent natuurlijk dat Tarantino geen slecht regisseur is.  We hebben een haat-liefde verhouding. De appeal van Reservoir dogs begreep ik destijds wel, het is een vermakelijke met flair en visie uitgevoerde film, maar gaandeweg ben ik het steeds meer een overschatte film gaan vinden. Het slappe geouwehoer is me te gejat van de vroege Levinson-films (Diner, Tin men). En dat geweld, tja. De bewierookte scene waarin Michael Madsen al dansend iemands oor afsnijdt vind ik smakeloos. Niet smakeloos omdat ik er niet tegen kan, niet smakeloos omdat het de goede smaak tart (duh), maar smakeloos omdat ik het zo’n goedkope truc vind, zo enorm Lars von Trier op een of andere manier. Het feit dat opgeschoten studenten deze scene al luidruchtig liepen te memoreren voordat ik goed en wel de bioscoopzaal verlaten had, bevestigde destijds mijn oordeel. Zie je wel, typisch zo’n film die iemand met zo’n koorballenharses goed vindt. Zet eens een goede Aziatische film op, en strijk die bloes eens. Dat gevoel.

Dat ga ik nu weer hebben. Hoe meer mensen ik de komende weken in het openbaar one-liners uit Inglorious Basterds hoor opdreunen (meestal met fouten), hoe betekenislozer ik de bioscoopervaring van afgelopen woensdag ga vinden en hoe groter mijn misplaatste elitariteit zal groeien. En niet omdat ik stiekem vind dat Tarantino me door de massa ontstolen is – we hebben het niet over het Hans Teeuwen-syndroom – maar omdat ik het vernuft uiteindelijk toch ietwat beperkt vind.

Dit is het oordeel geworden: Wat Pulp fiction tot Tarantino’s meest geslaagde film maakt (het a-typische Jackie Brown even bot negerend) is een opeenstapeling van goede scenes. Als je maar genoeg goede scenes hebt – waar ze ook maar overgaan, hoe ze ook maar samenhangen – dan krijg je vanzelf wel een goede film. Het te lange Inglourious Basterds komt een heel eind, en veel verder dan Death Proof en de (door mij dodelijk saai bevonden) Kill Bill’s, maar ontploft niet. De kwaliteit van een aantal losse scenes ten spijt, het trucje is simpelweg veel te zichtbaar. Een power talk, doorspekt met onderkoelde one-liners, houdt het broeiende geweld tegen totdat het niet meer gaat, en dan zullen we het weten ook. Dat vijf keer achter elkaar.

Jammer toch, want er had meer ingezeten. Het talent waarmee Tarantino speelt met genre-clichés is meesterlijk. Zoals de Nazi’s eruit zien, hoe ze lachen. Hoogtepunt: commandant Landa (gespeeld door een ontketende Christoph Waltz; te vroeg in het jaar voor een Oscar?) die tegenover een Joods meisje gezeten een hele strudel met slagroom verorbert. Verzin het maar, en krijg daar vervolgens maar eens de lachers mee op je hand. En dan eindigt de film met een grotesk stukje geschiedenisherschrijving, zo bot en 'in your face' uitgevoerd dat voor eventjes de hele film bij elkaar komt. Zodat hij me met die onsmakelijkheden op de valreep toch weer eventjes inpakt.

olafk

Comments

comments

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.