Sinds deze week weten we hoe het zal klinken als de Jostiband de 20th Century Fox openingstune zou verzorgen. Ook een fluitje van een cent is het maken van onze lijstjes uit het:
We luisterden naar: Doctor Flake, Antrabata, Caprice, Dave Rawlings Machine, Bettie Serveert, Zabit Nəbizadə Trio en Vektor. En keken naar: Nursery University, Collapse, Morvern Callar en Junebug.
Doctor Flake – Minder Surprises (cd, New Deal)
In Nederland komt de derde schijf officieel deze maand uit, maar in Frankrijk is deze er al bijna een jaar. Doctor Flake is dan ook een Fransman. En een DJ/producer/componist die graag stoeit met hip hop, trip hop en experimentele muziek. Op zijn derde album doet hij dat weer op bijzondere wijze en voegt er tevens de prachtig zwoele zang van Vale Poher en de beklijvende raps van Miscellaneous aan toe. Maar een groot deel is zeer filmisch en instrumentaal (met stemsamples). Abstrackt Keal Agram, Alias, Why?, Witchman, Massive Attack en met name DJ Shadow zijn aan te wijzen als referentiepunten. Verrassend genoeg dacht ik zo!
Luister Online bij Myspace:
A Last Dance With Léon / Loveless / Fightclubbing / Let Us Play With Your Brain / Hip Hop Tourist
Luister Online:
Minder Surprises(even met de playerT rommelen voor het juiste album)
Antrabata – Dark & Bright (cd, Prikosnovénie)
Het Franse Antrabata combineert trip-hop met electro, wave, heavenly voices muziek en new age met dwarsfluit en al. Femke Lavrijssen zorgt voor de lekker weemoedige zang. Een soort Portishead met een fluit. De overige 4 leden ondersteunen dat met instrumenten als theremin, altviool, piano, contrabas, sitar, tablas, gitaren en een hoop elektronica. De titel van hun tweede cd kan dan ook niet treffender. Het wordt overigens nooit te zweverig en tevens nergens te duister. Gewoon een heel fraaie en dikwijls mysterieuze hybride.
Luister Online bij Myspace:
Caprice – Six Secret Words(cd, Prikosnovénie)
Op het immer paradijselijke Prikosnovénie label verschijnt de achtste cd van het Russische gezelschap. Ze spelen hun platen meestal vol met een man of 12 en putten voor teksten nog wel eens uit de werken van Tolstoj. Dit nieuwe album is hun meest kalme tot nu toe. Prachtig neoklassiek met onder meer cello’s, harp, piano, violen, klokken de hemelse zang van Inna Brejestovskaya. Feeërieke pracht!
MP3’s:
Trees
Sage
Dave Rawlings Machine – A Friend Of A Friend
Van begin tot eind een prachtplaat, op een jolig momentje hier en daar na dan. Maar heb eigenlijk alleen maar zin om eindeloos naar Method Acting/Cortez The Killer te luisteren. Een dubbele cover, waar Bright Eyes onwaarschijnlijk vloeiend overloopt in de klassieker van Neil Young. Rawlings klaagzingt minstens zo hartverscheurend mooi als de meester zelf, met een beetje hulp van zijn kompaan Gillian Welch op achtergrondzang. Wel mooi eigenlijk hoe zij al jaren geen plaat meer heeft gemaakt en zich hier in een begeleidende rol schikt. Nog even doorzetten en ze is de Salinger van de bluegrass.
Bettie Serveert – Pharmacy Of Love
Had ik al eens gezegd dat Private Suit een onderschatte nederpop-klassieker is? Net als Palomine en Dust Bunnnies dus. Ja dat eerste decennium van Bettie mocht er wezen. Over het tweede kan beter gezwegen geworden, maar met het ingaan van het derde is het eindelijk weer ‘ns raak. Nou, we moeten niet gaan overdrijven. Mijn aanvankelijk enthousiasme maakte in de loop van de week plaats voor een meer geforceerd gevoel van ‘dit is weer best goed’. Bettie op de rock-toer, een stapje dichter bij Sonic Youth eigenlijk. Carol van Dyk als de Nederlandse Kim Gordon, ik vond het wel een leuk beeld. Ze zingt veel beter natuurlijk, maar zo moeilijk is dat nou ook weer niet. Wellicht is een betere vergelijking R.E.M’s Accelerate. Het korte Pharmacy Of Love opent en eindigt niet al te best, al werkt de poppy opener Deny All nog wel redelijk als intro voor klapper Semaphore. Gitarist Visser blaast een melodietje als was het die ene hit van Edwyn Collins. Beste bijdrage ook van die drummer van Voicst. Souls Travel is een ander meisjesachtig springerig (en muzikaal) uitgelaten hoogtepunt. Calling zou met z’n negen minuten wel ‘ns het langste nummer kunnen zijn dat Bettie ooit op een studio-plaat zette. De zanglijn is een van de betere van het album, maar het tempo had wel wat omhoog gekund. En zo’n trip eindigen op een fade-out… Tja. Change4me, tot slot, is de White Tales van deze plaat, al ben ik niet overtuigd van de banjo (of iets ander plinkploinkeds) die halverwege opduikt.
Zabit Nəbizadə Trio @ Rasa, Utrecht
Dit afgelopen jaar heb ik enigszins lui een hoop Rasa-concerten laten schieten, maar van dit optreden stond al gelijk vast dat ik hier heen móest, gezien de hoeveelheid Azerbeidzjaanse muziek die ik de laatste jaren tot mij heb genomen. Het aantal reserveringen en de voorverkoop had de organisatie doen besluiten de zaal te verkleinen door de tribunes af te sluiten. Uiteindelijk bleek de opkomst toch wat hoger dan gedacht maar met wat extra stoelen kon het dan toch beginnen. Het trio van Khayyam Məmmədov (kamança). Ali Asgar Məmmədov (tar) en natuurlijk Zabit Nəbizadə (zang en daf) bleef gelukkig onversterkt (de microfoons deden even vrezen maar zullen voor opnames zijn geweest). Ik was juist zo benieuwd naar de akoestische klank en wat opviel was het delicate en warme geluid van de tar en kamança. Zo had ik het nog niet eerder gehoord in de diverse opnames van zeer wisselende kwaliteit. En ondanks het uiterst beschaafde volume bleven ze altijd prima te horen, zelfs als Nəbizadə uithaalde. En dat kan ie. Wat kan die man gieren! Iets minder gepolijst dan muğamcollega en genreboegbeeld Alim Qasımov, staat hij in de woorden van die laatste zeker in brand. Maar daar staan ook heel veel zachte passages tegenover in een combinatie van indrukwekkende geïmproviseerde gedeeltes waar men elkaar regelmatig ‘naspreekt’ om van daaruit op liedjes als Gülə-Gülə uit te komen, niet zelden enthousiast verwelkomd door geklap uit het Azerbeidzjaanse segment in de zaal. De eerste set stond iets meer in het teken van die liederen om uiteindelijk af te sluiten met een lang klassiek stuk wat uitmondde in een orgasmisch einde met veel technische krachtpatserij. Daardoor kwam de toegift, een bondige versie van evergreen Mehriban Olaq des te meer als een ontlading. Toch was dit niet bepaald het eerste kippevelmoment op dit geweldige, om niet te zeggen adembenemende optreden.
Vektor Black Future
Een mix van verbeten old school Duitse huppelthrash (Kreator, Destruction) en Voïvod-dissonantie en sci-fi thematiek met nog een flinke dot techniek (Watchtower, hoewel ook weer niet zo over de top). De zanger kan aardig het geluid van een leeglopende ballon nadoen, maar dat doet hij op hun tweede album wel iets minder vaak dan op debuut Demolition. De band heeft ook meer in haar mars dan alleen opgefokte speedmetal, want er wordt ook uitgebreid de tijd genomen voor ruimtelijke rustpunten, zelfs inclusief mandolines in afsluiter Accelerating Universe. Maar uiteindelijk best wel retro dus, maar met veel vuur en enthousiasme gespeeld waardoor dat alleen maar in hun voordeel werkt, een van de betere exponenten van de nu op stoom rakende thrashrevival!
Het bekijken van documentaires was er de laatste maanden bij ingeschoten, dus het was hoog tijd voor een inhaalslag, een aandrang tevens ingegeven door de decenniumlijstjes die op internet rondcirkelen. Second skin (Escoriaza, 2008) is een alleraardigste documentaire over online gamesverslaving die iemand onbekend met die wereld wel een paar keer achterover doet slaan. Mensen die 8500 dollar betalen voor een “virtual sword”. Chinese bedrijfjes met werknemers die het goud op de virtuele velden van Warcraft verzamelen om voor geld te verkopen. Dat soort dingen. The rape of Europe (Berge, 2007) is een Discovery Channel-achtige documentaire over het gesol met kunstschatten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoe kunst buit werd gemaakt, hoe de Joden beroofd werden, hoe het Louvre en de Hermitage voortijdig werden ontruimd, etc. New world order (Neel & Meyer, 2009) volgt conspiracy theorists en komt niet verder dan aapjes kijken. Heb je niet alle tijd van de wereld, vergeet deze drie en ga direct naar de twee must see’s:
Nursery university (Makar, 2008). Deze docu bekijkt de doorgeslagen wereld van de New Yorkse pre-schools. Hoe het daar toeven is krijgen we niet te weten, want de docu focust slechts op de ratrace waarin ouders moeten meegaan om hun prinsjes en prinsesjes op zo’n pre-school te krijgen. Het tart elke verbeelding en als mijn telling correct is heb ik drie normale mensen voorbij zien komen. Aan de ene kant staan de verwende, neurotisch aangelegde ouders die het allemaal goed willen doen, aan de andere kant de vrouwen die de pre-schools runnen en niet te beroerd zijn om het selectieproces zoveel mogelijk te laten lijken om een sollicitatie bij een gerenommeerd bedrijf en in het gunstigste geval de ouders mogen verblijden met de boodschap dat er voor 20.000 dollar per semester een plaatsje is. We zien kinderen die op auditie komen met ouders die nerveus kijken of dochterlief de puzzel gemaakt krijgt. We zien selectiecommittee’s vergaderen en hun ridicule argumenten expliciteren. En we krijgen een glimp te zien van wat ‘loting’ inhoudt in New York. Maar we zien vooral heel veel enge mensen. Heerlijke docu!
Collapse (Smith, 2009). Van de maker van het onovertroffen American movie, maar ditmaal valt er weinig te lachen. Smith interviewt slechts één man, Michael Ruppert, ex-politieagent en onafhankelijk journalist van de nieuwsbrief/website ‘From the wilderness’ die op zijn cv onder ander heeft staan dat hij de financiële crisis tot in redelijk detail correct (of zoals Ruppert zelf zegt: “deadly accurate”) voorspelde. Hier gaat het over de op handen zijnde oliecrisis die niets minder zal betekenen dan het einde van onze civilisatie, iets dat we met een beetje ‘geluk’ nog gewoon gaan meemaken. Zijn punt is tweeledig. (i) Ons economisch systeem is gebaseerd op groei, en die kunnen onze grondstoffen niet bieden. Dat móet dus wel fout gaan. (ii) Olie is niet alleen een energiebron, maar ook een grondstof (van o.a. plastic) waar momenteel geen alternatief voor bestaat. En dat laatste vergeten mensen nog weleens. Ruppert schetst een behoorlijk uitzichtsloos beeld, doet dat academisch, maar bepaald niet zonder gevoel: Halverwege zijn betoog barst hij in snikken uit. Goed, hij zal er hier en daar behoorlijk naastzitten (wat weet ik ervan?), maar ik heb een hoop gehoord dat ik niet in de kranten lees en kreeg er rillingen van. Minstens zo belangrijk als de documentaire van Al Gore en in feite nog veel deprimerender.
Om de moed er een beetje in te houden keek ik nog wat speelfilms. Het sterke Saraband laat zien hoe Ingmar Bergman zijn principes en zwartgalligheid tot aan zijn dood heeft volgehouden. Een aangrijpend vervolg op Scènes uit een huwelijk. De laatste Spike Jonze-film, Where the wild things are, is een soort arthouse Labyrinth, hier en daar handheld geschoten en met een soundtrack van Karen O (van de Yeah Yeah Yeah’s). Het verhaal wordt niet alleen verteld vanuit het perspectief van een 9-jarig jongetje maar daar ook echt door gevormd. Zo kan het onbenullige verhaal alleen maar bedacht zijn door een 9-jarig jongetje. Interessante ervaring. De meest interessante ervaringen waren twee milieuschetsen.
Morvern Callar (Ramsay, 2002). Samantha Morton speelt met verve een lowerclass-meisje wier vriend zelfmoord heeft gepleegd. En het lijk blijft maar liggen op de drempel van de keuken, als Morton zichzelf opdoft om te gaan partyen: het is tenslotte Kerstmis. Vanuit dit geweldige gegeven ontstaat een prachtig vormgegeven en sfeerrijke film met veel stiltes, waarbij de vraag aan de kijker is of Morton een doortrapt en verwend kreng is, of iemand die gegeven haar situatie slechts instinctief kansen grijpt die voorbij komen en voor wie escapisme de enige zekerheid biedt.
Junebug (Morrison, 2005). Kunstgallerijhoudster uit Chicago gaat met haar kersverse man op bezoek bij een kunstenaar in het diepe Zuiden en doet voor de gelegenheid meteen zijn familie aan. De hartelijkheid waarmee ze de familie tegemoet treedt wordt niet op gelijke wijze beantwoord. Het begin is wat moeizaam en ik vreesde even dat dit ‘redneck aapjes kijken’ zou worden. Maar de cast is zo ongelofelijk goed (en bestaat louter uit personen die ik hier en daar weleens gezien heb, maar me niet echt kon herinneren) dat we kunnen spreken over een acteursfilm pur sang.
Oh ja, ik zag ook nog mijn eerste Tarkovsky. Mirror. Geen ene zak van begrepen en evenveel van genoten. Op naar de volgende…