Scheurende gortdroge stembanden, biddend te baden in whisky, zeven liter long die schreeuwt om een sigaret en waar de aderen om smeken kan ik maar beter helemaal negeren; The Afghan Whigs haalt het beste in mij boven. Mijn dwingende behoefte aan verslaving die ik al jaren kanaliseer in sigaretten en koffie, vertolkt door de schurende strot van Dulli. Snakkend naar de zonde stond ik 12 juni achter in Paradiso toen dominee Dulli en zijn gospelkoor tegen elven in een zinderende afsluiter nog eens opriepen de alcohol niet te vergeten. Hoewel ik broodnuchter was dronk ik met grote slokken.
Gentlemen, het meesterwerk van The Afghan Whigs uit 1993, vormt al negentien jaar een baken in mijn leven waar ik met enige regelmaat op terug val. Greg Dulli toont zich in elk woord de opper hufter. Een man verslingerd aan vrouwen, drugs en alcohol, bijvoorkeur in veelvoud en gecombineerd. En ik vereenzelvig mij daarmee, hoewel ik eerder een hofdame ben; ik maak mij hooguit schuldig aan logaritmisch drank gebruik. Maar ik voel het, ik leef het. Elke vezel in mij zuipt, snuift, spuit en kruipt met Dulli mee, en ik weet "hij doet dit voor mij, zodat ik dit niet hoef te doen, zodat ik niet verrot hoef te gaan."
Negentien jaar lang was ik mijn onschuld in Gentlemen. Bij bedrog blaas ik de woede van me af met What Jail is Like, bij de euforie van een One-nightstand zong Gentleman door mijn hoofd om de volgende dag de viezigheid van de One-nightstand van me af te wassen met Debonair. Wanneer ik weer eens zwicht voor de verleiding is dat altijd met een zwoele stem in het achterhoofd die mij influistert "Temptation comes not from hell, but from above". En nergens blaas de agressie zo van me af als met Fountain And Fairfax. Het nummer dat de muzikale ondersteuning vormt voor al die momenten dat ik mezelf voorlieg dat ik nooit meer zoveel zal drinken, of dat ik beloof de volgende keer wel op tijd thuis te komen.
Teksten die in onzichtbare inkt diep onder mijn huid zijn gekerfd door de scherpe, snerpende soulgitaren waarop deze worden gedragen. Gospel, soul en noiserock, de heilige drie-eenheid die het geluid van The Afghan Whigs definieert. Een unieke combinatie die na het verscheiden van The Afghan Whigs niet meer geëvenaard is, als al iemand heeft gepoogd om deze combinatie nieuw leven in te blazen. Dulli en kornuiten schuren met als slijptollen jankende gitaarpartijen over zwoele Wurlitzer klanken terwijl de ritmesectie een overtrokken Motown beat neerlegt met een punk-attitude. Een geluid dat zwoel, sexy en agressief tegelijkertijd is, een geluid dat zowel de duivel als de maagd in zich draagt. De verloren onschuld, zoals alleen al de hoes even perfect als verontrustend in beeld brengt.
In het verleden schiep de band er een zeker genoegen in om Nederland aan te doen wanneer ik er niet was of, erger, wanneer ik boven mijn studieboeken hing omdat ik de dag erop een scheikunde examen moest halen. En ook op de reünie-tour dit jaar wist de band het zo te plannen dat ik in mijn drukste periode van het schooljaar zat. Examens net achter de rug, toetsenweek voor de neus. Maar deze laatste kans moest ik nemen, dus stond ik dinsdag 12 juni met een goede duizend anderen in Paradiso. Te wachten.
Drie kwartier in spanning, technische problemen werd er omgeroepen. Bijna een uur voordat The Afghan Whigs de bühne op kwamen en hoewel ze er duidelijk zin in hadden sloeg de angst mij om het hart: Ging een geluidstechnicus mijn avond verknallen? Een afschuwelijke balans, of eigen gebrek aan balans, rolde uit de aan het plafondbungelende Line Array boxen. De drums stonden veel te ver naar voren, de drie gitaren vormden een ongedefinieerde brij waarin de zang en toetsen haast verzopen. Een absoluut gebrek aan samenhang. Vanuit mijn hoek zag ik dat de band alles gaf, dat het zestal voor 120% stond te spelen. Daar lag het dus niet aan. Gelukkig besefte de geluidstechnicus dat ook, en met drie nummers was het geluid op orde. Ruim baan voor de bende op de bühne om mijn hoge verwachtingen waar te gaan maken.
En dat lukt. Dulli is beter bij stem dan dat hij ooit tevoren is geweest, zingt zowaar hele passages zuiver die zelfs op plaat tegen of over de rand gaan. De rest van The Afghan Whigs, visueel verstopt in een rode waas en af en toe uitgelicht in silhouetten, zet een solide geluidsmuur neer. De nieuwe drummer blijkt een kleine Animal die met de nodige schwung en drive de rest van de band vooruitduwt, één enkele misser daargelaten. De dubbele en drie-dubbele gitaarpartijen zorgen voor dat kenmerkende en unieke soulgeluid en trekken anderhalf uur door merg en been. Maar het is uiteindelijke de grote Dominee Dulli show. Als een ware predikant weet hij de gemeenschap tot achter in de tempel van zonde en genot te bereiken en mee te trekken in zijn zondeval. Volwassen vrouwen zwijmelen weg bij zijn charismatische uitstraling, en beginnen bijna te kwijlen wanneer hij Baby kreunt of een liefde aanroept; “hij heeft het tegen mij”. Mannen grommen wat van jaloezie, maar kijken met een even grote adoratie. Hier staat een godenzoon omringd door zijn apostelen, een volksmenner pur sang. Zelfs de grootste cynicus moet hier in meegaan.
Ik betrap mij er dan ook op dat na een goed half uur spelen dat ik de ogen sluit, verlost van mijn aangemeten observantenrol ga ik mee in een sacrale belevenis. Niet langer kijk ik naar de mensen om mij heen, bekijk ik hoe koppeltjes op de balkonrand hard mee staan te zingen of laat ik mij afleiden door de architectuur van Paradiso. Niet langer erger ik mij aan de movinghead die net langs de spiegelbol afgaat, waardoor deze een halve maan op het achterdoek werpt of aan de net te laat getimede kleurwisselingen. Die doen er niet toe, dat zijn details.
The Afghan Whigs zijn in vorm, grootse vorm, en laveren Paradiso in een zinderende set van Congregation naar Black Love, langs 1965 en maken dat geheel af met toefjes van Gentlemen. Strakker dan ooit, scherper en gedrevener dan op welke youtube film die ooit mijn beeldscherm is gepasseerd. Ervaring en jaren zijn in positieve zin gaan tellen bij deze veertig-plussers die in Paradiso een nabij sublieme show weggeven. Een korte cursus “Terugkomen doe je zo”. Tegen de tijd dat de band bij de afsluiter Faded aankomt, ben ik vergeten dat ik eigenlijk een cynische criticaster ben. Ben ik vergeten dat ik niet meezing en zelden klap. Mijn hoofd ligt achterover gebogen in mijn nek, de ogen zijn gesloten. In totale overlevering laat ik The Afghan Whigs over mij heen rollen, om de euforie uit mijn buik te voelen op borrelen wanneer soepel – alsof het altijd zo is geweest – over wordt gegaan in het slot akkoord van Purple Rain, de Prince-klassieker. En ik ben niet de enige, gezien de reacties om mij heen. Gejoel stijgt op, mensen fluiten – ik ook – en gestrekte armen gaan de lucht in. Ik ben dronken, dronken van geluk.
Uiteraard volgt dan nog de toegift, een toegift waarin de zaal werkelijk explodeert wanneer The Afghan Whigs Gentlemen in zet. Extase, ik zweef dan inmiddels op een wolk en zie, als ik mijn even mijn ogen open doe, dat ik niet alleen ben. Volwassen mannen en vrouwen zingen de zondige gospel uit volle borst mee, als waren zij vijftien jarige meisjes op een Justin Bieber show of gelovigen in de zondagsdienst. Devotie die doorzet wanneer wordt overgegaan in Miles Iz Ded waarna de set definitief wordt afgesloten met Into The Floor; “And don’t forget the alcohol” roept Dulli ons na. Mijn scheurende gortdroge stembanden bidden dan inmiddels te baden in whisky, zeven liter long schreeuwt om een sigaret en waar de aderen om smeken kan ik maar beter helemaal negeren; The Afghan Whigs haalt het beste in mij boven. Niet alleen met de beste plaat van de jaren ’90, maar ook live. Zeker live.
(Tjeerd van Erve)
(de retro-foto's zijn gemaakt door Sara Spanu)