Triorecensie: Portishead – Third

Third1_4

Uit de cocon

Elf jaar. Elf jaar voordat Portishead weer van zich liet horen. Schijndood was het. Beth Gibbons verbrak in de tussentijd eenmaal de stilte door met Rustin’ Man de loftrompet op de melancholia van de herfst te steken. Het was een geluid té uniek, té eenmalig om echt met Portishead te kunnen associëren.
Want Portishead was Dummy en Portishead, immers. En hoewel ze slechts die twee albums hadden gemaakt, kreeg ik bij Portishead altijd het idee – hoe goed ik het ook vond – dat ik daarmee de nog komende zes platen ook wel had gehoord, mochten ze ooit het licht zien. Was het niet Portishead dat zich zo warm nestelde in de eigen niche? Van dat pad afdwalen leek een onmogelijkheid. En niemand die daarover klaagde, integendeel. Tweede plaat Portishead was nog beter dan Dummy! Dan blijft er niets te wensen over.

Elf jaar is een lange tijd. Zó lang dat je met het onverwachte geen rekening meer houdt. De terugkeer zelf is al onverwacht genoeg. “Als Portishead maar weer een echte Portishead doet,” dacht ik, toen ik hoorde dat Third eraan zat te komen. Dat is al meer dan genoeg. Toch? De bandleden zijn dan wel ook elf jaar langer in leven, in ervaring, maar wat moeten ze in hemelsnaam dán doen na elf jaar? Ik had Portishead altijd hoog zitten, maar de samenwerking van Barrow en Gibbons leek gestoeld op dat ene vastomlijnde kader: dít is wat we doen. Niets anders. En niets mis mee.
Maar bij de eerste beluistering van Third wist ik: ergens in die elf jaar is er iets veranderd. Iets groots, gruwelijks, moois. En het is geen kleine verandering, nee, eerder een kleine aardverschuiving. Ceci n’est pas Portishead.

Waar te beginnen? Het tribalisme van ‘Silence’ hakt er al meteen in. De bekende duisternis van Portishead is verder uitgediept: de ingesleten traurigkeit wordt ditmaal geschaduwd door een demon met een grimas, een Lynchiaans karakter – een dwerg, een reus, of een mysterieuze man die in met rood fluwelen gordijnen omgeven kamer wat zit te zitten. Het slagveld der wanhoop wordt overzien, maar ergens op de achtergrond hoor je sadistisch gelach.
Daarna is het rijpe, sappige appeltjes rapen. Het Oriëntaalse ‘Nylon Smile’, waarin Gibbons flirt naar een one-night-stand met de dood, of het hauntologistische uitstapje ‘Deep Water’. Maar het definitieve keerpunt is dan al geweest. ‘The Rip’.
‘The Rip’ maakt direct duidelijk dat Portishead geen gemakzuchtig exotisme bedrijft, maar werkelijk overboord wil springen, de gekte voorbij wil gaan. Beginnend op fragiel getokkel, kolkt het nummer op het weemoedige geprevel van Gibbons langzaam naar een onwaarschijnlijk hoogtepunt. Het narratief slaat om, vlaggenschip Portishead laat zichzelf kapseizen. Stuwende synths en een dwingend ritme duwen het geheel over de rand, duikend naar dat plekje van je onthoud waar momenten van simpele genialiteit wordt opgeborgen. De trein is definitief van de rails, en het geluid van het treinongeluk is fantastisch.

Het verwachtingspatroon moet lange tijd vleiend voor hen zijn geweest, maar ergens begon het te jeuken, denk ik. De zo gemakkelijk goed passende jurk gaat uit op Third: weg berekening, weg inlossing van opnieuw dat wat verwacht werd. Dit is beenderige naaktheid in hel licht, waarin oneffenheden en schizofrenie meer opvallen dan constanten en perfectie. Third is als een cocon die geen weerstand meer kan bieden aan het beest binnenin, dat zich naar buiten wil vechten. Portishead staat die worsteling naar een nieuwe vrijheid toe, in alle lelijkheid en pracht. Hoe een bevrijding!

Gerard de Jong

Third2_4

Ik kan me heel goed herinneren dat de sensationele cd Dummy van Portishead verschijnt en dat is toch al weer ongeveer 14 jaar geleden. Je wordt ouder papa. Ik vind het in eerste instantie een niet door te komen cd, maar al gauw groeit het pionerende triphop juweel uit tot één van mijn favoriete cd’s aller tijden. Beth Gibbons schept meteen een innemende, nachtelijke sfeer en de twee anderen voorzien alles van melancholische geluiden, gitaren en die fijne triphop beats, die als een warm hart door de muziek kloppen. Droefgeestigheid die je weet mee te slepen, te troosten en gewoonweg te betoveren. Je hebt grote, major, bands en bij een band als Portishead is dat ook volkomen terecht. Deze cd wordt breed gedragen. Ik kan me ook elk nummer herinneren, ook als ik de cd jaren niet gedraaid heb. Kortom, een klassieker!
De gelijknamige opvolger heb ik in 1997, ook dat weet ik nog goed omdat een vervolg van Dummy iedereen naar de platenzaak doet snellen, blind aangeschaft. Een vertrouwd geluid, maar niet wereldschokkend. Gewoon Portishead. Ik kan me van dat album nu dan ook echt niets meer herinneren. Dat zegt wel iets. De cd Roseland NYC Live, waarop ze live begeleid worden door een strijkorkest, staat me nog meer bij. Dit is omdat de muziek van mijn lievelingen zo prachtig samengaat met al die wonderschone strijkers. Maar Dummy blijft torenhoog favoriet.
Dan lijkt het afgelopen met Portishead. De één mixt, deejay’t en experimenteert her en der en de ander runt een metallabel. Alleen zangeres Beth Gibbons laat solo van zich horen en op zeer verdienstelijke wijze als gastzangeres (The Whores Of Babylon, Rodrigo Leao, .O.rang). In 2002 brengt ze samen met Rustin Man (alias van Paul Webb uit Talk Talk en .O.rang) het prachtige Out Of Season uit.
Ik kan me niet goed herinneren wanneer ik voor het eerst van een mogelijk nieuw Portishead album heb gehoord, maar de geruchten zijn er al een hele tijd. Eigenlijk durf ik er niet op te hopen, want ik lijd behoorlijk aan het My Bloody Valentine-syndroom. Nu, 14 jaar na Dummy, kan ik roepen: “we got him!”. Ik heb Third wat onwennig in mijn veel te kleffe handen. Wat moet ik hier in godsnaam van verwachten? Gewoon eerst maar eens draaien. Zelden weet een cd me meteen van mijn stuk te brengen, maar deze is raak. Geoff Barrow, Adrian Utley en Beth Gibbons zijn terug op oorlogssterkte en presenteren hier een nauwelijks te omschrijven nieuw meesterwerk. De triphop is geheel tot het verleden verbannen. Wat blijft is die heerlijke zang van Beth Gibbons, waarvan je de neiging krijgt de meest rokerige nachtkroeg te bezoeken. Of jezelf op te sluiten om eens heerlijk aan zelfmedelijden te doen. Ook de pionierdrift is nog steeds aanwezig. Voor de rest krijg je een dwarsdoorsnede door de muziekgeschiedenis, die op moderne wijze tot een collage aaneengelast is. Noise-gitaren, akoestisch getokkel, wave-bassen, ongemakkelijke en pakkende beats, psychedelische orgels, bevreemdende samples (gospelkoor, verdronken helicoptergeluiden) en zang, aangevuld met uiteenlopende elementen uit de krautrock, folk, film noir, jazz, metal, avant-garde, idm en ebm. Gasten zorgen daarbij nog voor cello, klarinet, zang, piano, draailier, sax, drums en gitaar. Meer dan een opsomming van feiten geven kan ik bijna niet bij een album van dit formaat. Het is experimenteel en toch toegankelijk, prikkelend en bloedstollend mooi en gehuld in een mysterieuze atmosfeer. Over 14 jaar vertel ik wel of ook dit een klassieker is, maar het heeft er alle schijn van. Het is zeker iets om aan het eind van het jaar in bepaalde lijstjes terug te zien.

Jan Willem Broek

Third3_2

Ergens in het begin van maart 2008 hoor ik de nieuwe Portishead voor het eerst. Het ding draagt de naam Third wat me in eerste instantie als een weinig spannende titel voorkomt.
Geoff: ”Let’s name it Third.”
Beth: “Yeah, let’s take Third.”
Adrian: “Okay, Third is fine with me.”
Zelfs als het trio geen praters zijn en in deze meest sobere vorm van ‘bespreken’ tot het besluit komen om hun derde album ‘Third’ te noemen zal er, naast de voor de hand liggende keuze voor ‘het op tweede volgend nummer in een reeks’ (wat mij als een nogal irrelevant gegeven voorkomt om de kern van een plaat mee te beschrijven) toch wel iets meer van een legitieme beredenering achter de keuze voor Third schuil gaan? Refereert ‘Third’ misschien ook aan iets als wat in het Nederlands wel met ‘derderangs’ wordt aangeduid? Moet de nadruk op ‘de derde’ misschien symbool staan voor een tijdsgebonden karakter, specifiek voor deze plaat (gezien de duur van het tijdsinterval dat ‘we’ er allemaal op hebben moeten ‘wachten’), en indirect misschien wel in het algemeen voor iedere plaat? Is ‘Third’ verholen kritiek op de verwachtingen van de muziekindustrie, de luisteraar, het gemiddelde tijdsinterval wat staat voor de produktie van een nieuwe plaat? Of op het nagejaagd ideaalbeeld ’tijdloos’ wat in de muziekkritiek als hoogstaand criterium geldt voor ‘goede muziek’? En dan nog iets, in hoeverre moet ik die Spaanse capoeira meester die in zijn introductie van de plaat iets meldt over de Wet van Drie in de Wicca-leer serieus nemen? Bedrijft Beth Gibbons misschien stiekem hekserij? Of moet ik ‘hetgeen je doet komt driemaal terug’ opvatten als een punt achter Portishead?

Hoe dan ook, die eerste luisterervaringen daar in dat bewuste begin van maart 2008 zijn overdonderend. Vele malen achter elkaar draai ik het album. Dag na dag, thuis, buiten, fiets, openbaar vervoer. Third schreeuwt om herhaling, om meer en meer en duurt iedere keer weer te kort. Het lijkt wel alsof er, in retrospect gezien, inderdaad sprake is van een lichte vorm van betovering. Wanneer ik onderweg ben van het een naar het ander en Third reist met me mee, betrap ik mijzelf erop veelvuldig een blik omhoog te werpen, naar de lucht, naar de wolken, alsof ik wil ontsnappen aan het aardse gedoe, of in ieder geval de boel vanuit de hoogte eens goed wil bezien. Het absorberend vermogen wat Third lijkt te hebben, resulteert in een analyse van allerlei tragische en minder tragische aspecten van mijn eigen leven. In gedachten visualiseer ik mijzelf op kantoor, op feestjes, bij etentjes; bedenk ik me wat ik daar heb gezegd, wat er tegen mij werd gezegd; ik zie mijn eigen onhandigheden, mijn lichte vorm van contactgestoordheid, ik zie de onzekerheden om me heen en ik zie de futiliteit ervan in. Ik zie mijzelf spartelend in de saaie, onophoudelijke en oppervlakkige techno van het moderne bestaan, opgaand in een grote grijze zee van sluimerende onzekerheden die, soms op een charmante wijze, soms op een minder charmante wijze, met elkaar interacteren tot rimpelingen. Dat klinkt allemaal vreselijk. Maar dat is het niet. Het is inzicht. Euforisch inzicht. Third geeft kracht. Ik kan erom lachen, heerlijk bevrijd lachen. Ik bedenk me de tijdelijkheid van mijn geneugtes, van het genot van deze plaat, vraag me af of die tijdelijkheid erg is, concludeer van niet, dat tijdelijkheid en genot juist menselijk zijn, zo menselijk als wat zelfs, een besef wat oplucht: de esthetiek der menselijke dingen zit ‘em in de voorbijgaandheid ervan. Wederom kijk ik omhoog, naar de wolken, dikke witte ondoordringbare stapels cumuli die op dat moment metafoor staan voor de beren op de weg van mijn bestaan. We Carry On. Het is nog steeds begin maart. Third doet me opstijgen, doet me filosoferen over het effect wat ze op me heeft en werkt emoties op meta-niveau in de hand; donkere gevoelens waar ik zo halfjes tegenaan kruip, die ik herken als de mijne en die ik tegelijkertijd van de door het machtig voelen ingegeven comfortabele afstand, kan proberen te doorgronden.

Niet veel later, ik denk zo’n drie tot vier weken, wil ik het ding niet meer luisteren. Dat klinkt dramatischer dan het is: ik probeer slechts een te snelle afname van intense beleving te voorkomen. Bovendien heb ik de plaat dan nog niet echt in mijn bezit, immers, het ding is officieel gezien nog helemaal niet uit. Het mag niet zo zijn dat voordat ik de plaat echt kan vasthouden, de magie ervan al is uitgewerkt. Ik stel meer luisteren dus uit. Het idee voor de triorecensie is dan wel al geboren en ik heb inmiddels al vele gedachtes laten gaan over wat te schrijven over Third. Dat valt me niet gemakkelijk (het zal een keer niet), er dient zich veel inhoud aan maar een combinatie van de heftige indruk die het album op me achterlaat en het niet willen vervallen in lyrische overdaad die in wolligheid verzand (nu ik dit opschrijf hoop ik maar dat ik daar niet alsnog toch in vervallen ben) én toch iets willen schrijven wat ik belangrijk vind, maken me nogal kritisch (het zal een keer niet). De lachende meta-gedachtes trekken door naar een vragende en fronsende gedachtes over of er überhaupt wel iets zinvols gezegd kan worden in een muziekrecensie. Je begrijpt, al te bevorderlijk voor een snelle en compacte recensie is dat niet (het zal een keer niet).

Ingaan op de voor Portishead afwijkende ‘nieuwe’ stijl waarin de met donker doordrenkte expressie ditmaal gegoten is – wat down-tempo was is tempo geworden, chill is vervangen door vuig – is geen optie, want, veel belangrijker is dat de kleur van die expressie niet wezenlijk is veranderd: Third is, net als de eerste Dummy en de tweede Portishead, een zwart, grijs, bruin, rood, vergeeld persoonlijk tijdsbeeld, ze proeft nog steeds naar het zout van opgedroogde tranen, haar gezicht weerschijnt nog immer diezelfde zware ziel, ze ademt gedoofde liefde, ze is droog, dor en leeg van verdriet en onzekerheid; maar ook vol en vervormd van schreeuwende passie; ze is, net als toen, het perfecte contrast in een goede film noir, ofwel het kruispunt waar existentialisme en nihilisme tegenover elkaar staan.
Er zijn nog wat feitelijkheden die ik overweeg bij het bepalen van de insteek van deze recensie, het polariserend karakter van de plaat bijvoorbeeld, wat blijkt wanneer recensies gedurende de maand april online oppoppen; ik vermoed daarvan dat dit voornamelijk wordt gevoed door de afwijkende stijl ten opzichte van de twee eerdere platen. Een derde feit wat ik overweeg is de lijn van ontwikkeling die Portishead volgt, ook al gelieerd aan de stijlverandering: ergens lees ik dat met Third een ‘poppy’ richting zou worden ingeslagen – waarop ik besluit dat er waarschijnlijk geen haan op deze aardkloot te vinden is die daar naar kraait. Nee, er blijft voor mij uiteindelijk maar één optie tot stijl van recenseren over: bouwen aan een opeenstapeling van woorden en zinsconstructies die mijn beleving en gedachtes bij Third zo dicht mogelijk moeten benaderen.

Inmiddels heb ik de plaat ook echt, ik kocht haar in Leeds, en ik kan haar weer luisteren. Nu draaien levert nog enkele magische momenten op, ‘The Rip’ en ‘We Carry On’ zijn twee hoogtepunten. Toch steekt de luisterervaring op dit moment wat schril af bij die eerste paar weken intensiteit begin maart 2008. Wellicht heb ik er teveel over nagedacht, teveel gezocht naar de juiste interpretatie, teveel woorden aan verspild. Ik ben, zogezegd, leeg-gedacht. Herwaardering zal vast volgen, misschien wel zodra deze onontkoombare lap tekst online staat, misschien dat dat nieuwe ruimte creëert. En zo niet, dan volgt veel later vast herwaardering vanuit nostalgisch perspectief. En mocht zelfs dat niet het geval zijn, dan roep ik alsnog dat de poëzie van Third ‘em zit in de voorbijgaandheid ervan. Wat eigenlijk gewoon een andere manier is van zeggen dat iets te kort duurt.

Erik Hollanders

Comments

comments

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.