Zelfs als je je richt op een minuscuul deeltje van het totale filmaanbod, de arthousefilm (want laten we wel wezen, ik ben behoorlijk myopisch), ontkom je niet aan de appels-peren kwestie. Vernieuwende arthousefilms kunnen je het gevoel geven dat alles mogelijk is en dat we nog maar een glimp hebben gezien van wat cinema ons in de toekomst kan gaan bieden. Dat is de kracht van filmers als Apichatpong Weerasethakul, Tsai Ming-Liang, Sang-soo Hong en Lucrecia Martel. Maar één ding doen ze eigenlijk zelden: je tot tranen toe ontroeren. En als ik dan toch moet kiezen tussen vernieuwing en ontroering, dan kies ik voor de laatste, zo blijkt nu. Want in het laatste traject van 'mijn decennium in films' komen we aan in het Dal der Tranen, bij de films die mij simpelweg het meest van mijn stuk brachten. Het viel me dit keer dan ook een stuk zwaarder om uit te leggen waarom de films het effect hadden dat ze hadden, want het gevoelsmatige gaat langzamerhand de overhand krijgen. De trend die in mijn Deel 1 en Deel 2 reeds zichtbaar was, wordt in Deel 3 doorgezet. Azië wint voor mij, en niet zo'n beetje ook.
10. Ten-ten (a.k.a. Adrift in Tokyo; Satoshi Miki, 2007). Een schuldeiser vraagt een schuldenaar om hem te vergezellen op wandeltochten door Tokio, in ruil voor geld. Hoe lang die wandelingen gaan duren is onbekend, maar er is een doel. En dat wordt gaandeweg onthuld. Ziehier het gegeven van Ten-ten, een rare film. Rare karakters bijvoorbeeld: ze zijn niet rond en niet echt herkenbaar, maar meer stripfiguren. Rare humor: alhoewel er best een paar schaterlachen kunnen worden geuit, is het grootste gedeelte van de grappen en situationele humor gewoon raar. Voorbeeld: Een man die wil weten hoe zijn kruin ruikt. De dialogen zijn prietpraat. Niet uitgeschreven Pulp fiction prietpraat met onliners, maar gewoon gebabbel. Sketches maar zonder point. Voorbeeld: Een man die wil weten hoe een horlogeverkoper in hemelsnaam kan rondkomen. Het eindigt in karate. Ten-ten is met recht het mysterie van vorig jaar, want ik werd er oprecht door geraakt. Een jaar later kan ik zeggen dat deze film mij een volstrekt nieuwe en blijvende ervaring heeft geboden. De film zit tjokvol met allerlei vondsten, dat is een sterk punt. Maar de werkelijke kracht zit hem in de steeds toenemende weemoed. Satoshi is de Japanse Wes Anderson. Op driekwart van de film verandert de toon, waardoor het losse zand langzaam gaat kleven, en uiteindelijk beklijven.
9. Millennium mambo (Hou Hsiao-Hsien, 2001). Als je iets hebt met depressieve Aziaten in neonlicht, dan is dit zo'n beetje het Walhalla. Van alle films uit mijn top 50 kan ik Millennium mambo waarschijnlijk het slechtst uitleggen. Ik heb hem drie keer gezien en ik heb drie keer enorm genoten. Maar waarom? Het is zeker geen tranentrekker. Daarvoor ontbreekt het simpelweg aan verhaal, en filmt Hou te afstandelijk en elliptisch. Het verhaalgegeven: Vicky woont bij de jaloers aangelegde Hao-Hao, een dj, en het lukt haar maar niet bij hem weg te komen. Thuis maakt ze ruzie, buitenshuis zit ze in disco's te drinken. Dat is het zo'n beetje. Hou registreert het weinige dat er gebeurt in lange kruipende shots terwijl de voice-over, heel pesterig, het kleine beetje verhaal dat er is steeds beschrijft voordat het gebeurt. Lege mensen, denkt de kijker, en ook nog eens voorspelbaar vanwege die voice-over. Dit lijkt me precies te zijn waar Hou de kijker wil hebben, want de beleving van die kijker loopt op dat moment synchroon met dat van de karakters op het doek. De truc van Michelangelo Antonioni. De kunst is dan natuurlijk ervoor te zorgen dat de kijker blijft kijken naar die lege en voorspelbare levens op het doek, dat de kijker er iets mee kan of zelfs empathiseert. Het is de verdienste en het talent van Hou dat hem dat lukt. Door de nadruk te leggen op de stilstand wordt de ontwikkeling uitvergroot, een procedé te vergelijken met dat in Stellet Licht (mijn nummer 22 uit de lijst). Vicky moet wat doen, want als ze zo doorgaat dan zitten we naar een freeze-frame te kijken. Er is een scene waarin ze met haar gezicht een afdruk maakt in de sneeuw, een metafoor voor de tijdelijkheid van de fase waarin ze verkeert, voor de verandering die op stapel staat. Dat hele kleine beetje dat Vicky in Millennium mambo meemaakt is het begin van het volwassen worden, real-time gefilmd.
8. Iklimler (a.k.a. Climates; Nuri Bilge Ceylan, 2006). Een paar maanden geleden nog eens gezien en sindsdien alleen maar in mijn achting gestegen. Ceylan is een heel complete filmer, die vorm en inhoud op sublieme wijze bij elkaar weet te brengen. Hij is een Antonioni-adept, die probeert met omgevings-shots de toestand van de acteurs in te vullen. Zodat het een veeg teken is dat de film begint met twee mensen (gespeeld door Ceylan zelf en zijn vrouw) die rondlopen tussen wat zonovergoten Turkse ruïnes. Ze zullen het niet redden, zo weet je meteen. Ze gaan een tijd uit elkaar, totdat hij besluit haar op te zoeken. En in de sneeuw en vrieskou zullen ze de winter van hun relatie beleven. Wat de film tot een boeiend schouwspel maakt is dat Ceylan ons twee mensen toont die van elkaar houden en ons laat uitzoeken waarom ze het niet redden. En dat zit hem dus in een paar kleine rotdetails, zo blijkt. Een enkel – ogenschijnlijk onschuldig – zinnetje volstaat om hun lot te bezegelen. Door het tweetal zo dicht op de huid en met zoveel nuance te filmen maakt Ceylan invoelbaar hoe tragisch een liefde eigenlijk kan falen. Een hartverscheurende prestatie.
7. Dare mo shiranai (a.k.a. Nobody knows; Hirokazu Kore-eda, 2004). Japanners hebben iets met traumaverwerking. Ik ken nogal wat Japanse films die inzoomen op de aftermath (Neem bijvoorbeeld de films van Shinji Aoyama, Eureka en Sad vacation). Zo ook hier. Een moeder betrekt met haar 12-jarige zoon een klein flatje. We zien hoe uit een stel koffers nog drie kinderen tevoorschijn komen. Om ervoor te zorgen dat de huurbaas er niet achter komt dat er meer bewoners zijn dan afgesproken, moeten de kinderen binnen blijven en gaan ze niet naar school. Als moeder weg is, neemt de oudste (Akira) de zaken waar. Het lijkt een oefening voor fase twee, waarin de moeder haar kinderen verlaat om bij haar geliefde in te trekken. Ze stuurt mondjesmaat geld op, maar zelfs dat stokt op een gegeven moment. Kore-eda nam een krantenbericht en werkte de gevolgen uit in een quasi-documentaire die je kunt opvatten als een celebratie van de kinderziel. Want Kore-eda houdt de ellende die de kinderen meemaken mooi in evenwicht met hun overlevingsdrang en creativiteit. Langzaam brokkelen de regels van moeder af en worden deze vervangen door nieuwe regels die de kans op overleven wat groter maken. In eerste instantie mag alleen Akira de wijde wereld in en zijn trips, die in schril contrast staan met het leven tussen vier muren, worden prachtig in beeld gebracht. Hij doet zijn uiterste best zijn broertjes en zusjes gerust te stellen en hen te laten geloven dat moeders terugkomst op handen is. In een ingetogen maar verwoestende scene zien we hoe Akira's zusje het handschrift op de recente kaart van moeders vergelijkt met het handschrift op een ouder document. Kore-eda filmt met zoveel menslievendheid dat je hem een hippie zou kunnen noemen. Je zou zelfs nog medelijden kunnen krijgen met die moeder. Kinderen en volwassenen, ze proberen er allemaal het beste van te maken en uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht. Ach, soms moet je toch kunnen geloven in de goedheid van de mens. En dan kan Kore-eda een behoorlijk handje helpen.
6. Yi Yi (a.k.a. A one and a two; Edward Yang, 2000). Deze heb ik voor de gelegenheid maar weer eens gekeken en, ja hoor, ik viel weer van mijn stoel. Yi Yi handelt over een gezin bestaande uit pa, ma, een oudere dochter en een jong zoontje en toont hoe individualistisch en geïsoleerd zij hun levens leiden. Ondertussen ligt oma op een slaapkamer in coma en het advies is om daar toch geregeld tegen te praten. Waardoor pa en dochterlief uiteindelijk meer praten met een coma-patiënt dan met elkaar. Ma taait snel af naar een sekte en pa worstelt, nadat hij een oude geliefde is tegengekomen, met de vraag of hij zijn leven niet anders had moeten inrichten. Yang Yang, het avontuurlijk ingestelde jongetje, vormt het hart van de film aan de hand waarvan de thematische lijnen van de film geïllustreerd worden. Daar waar vergelijkbare films als Happiness (Todd Solondz, 1998) en Magnolia (P.T. Anderson, 1999) hun best doen om de grote ambities voortdurend te onderstrepen (Happiness door schrijnende, seksueel getinte scenes en Magnolia door de talrijke cross-cuttings ondersteund door weemoedige muziek van Aimee Mann), is Yi Yi een stevig lesje ingetogenheid. Het kabbelt eigenlijk maar voort, 167 minuten lang, het is uiterst toegankelijk, en er gebeuren geen wereldschokkende dingen (ja een moord, maar die blijft buiten beeld). Maar aan het einde zit je wel te janken. Pas als de tranen gedroogd zijn wordt duidelijk hoe vernuftig de film in elkaar steekt, hoe effectief en goed uitgevoerd sommige bijrollen zijn geweest en hoe al die kabbelende scenes hebben bijgedragen aan een confronterend maar tevens uiterst troostrijk beeld van niets minder dan Het Leven zelf. Yi Yi wordt nog regelmatig 'nagedaan' (ik denk bijvoorbeeld aan Kore-eda's Still walking of Kurosawa's Tokyo sonata), maar dat zijn dwergjes. Yi Yi is een gefluisterd meesterwerk en eigenlijk een veel te breekbare film om het woord "ijkpunt" aan vast te kleven.
5. Lilja 4-ever (Lukas Moodysson, 2002). Ik had me voorgenomen van elke reigisseur maar één film op te nemen in de lijst, maar besloot uiteindelijk voor Lukas Moodysson een uitzondering te maken. Als argument voer ik aan dat Tilsammans en Lilja 4-ever twee compleet verschillende films zijn. Tilsammans (de nummer 23 uit mijn lijst) was voor mij de beste komedie van de afgelopen tien jaar, en Lilja 4-ever het beste drama met een hoofdletter D. Want hou het maar eens droog. Daar waar Nobody knows handelt over een moeder die haar kinderen verlaat, is de Russische moeder die haar dochter verlaat in Lilja 4-ever slechts het begin van nog veel meer ellende. En daar waar Nobody knows een subtiele documentair opgezette film is, is Lilja 4-ever een mokerslag. Lilja, 16 jaar, blijft alleen achter in een gribusflat waar ze al snel door de huurbaas wordt uitgezet. Samen met haar enige vriend, de jongere Volodya, probeert ze te overleven en gaat ze al snel prostitueren. Moodysson blijft benadrukken dat Lilja nog maar een kind is. Van haar eerste verdiende geld koopt ze met Volodya chips en ander snoepgoed. Dan ontmoet ze een man die haar werk kan verschaffen in Zweden en met een ingetogen blij gezicht zien we haar zitten in een vliegtuig. In Zweden aangekomen wordt ze opgesloten in een flat en begint de echte prostitutie. Ik ken geen andere film die uitzichtloosheid zo indringend verbeeldt. De indringende stilte nadat de deur van de flat voor het eerst op slot is gedraaid. De gelatenheid die zich al snel meester maakt van Lilja. Het enige dat ze nog kan doen om te overleven is vluchten in het schaarse beetje goede herinneringen dat ze bezit, de momenten van vrolijkheid met Volodya, prachtig vormgegeven door Moodysson, die een heel scala van visuele stijlen de revue laat passeren. Lilja 4-ever is een film die ik tweemaal zag en die tweemaal nog dagen in mijn hoofd bleef rondspoken en mijn gemoed bleef beïnvloeden. Als je me vraagt wat de meest hartverscheurende film allertijden is, dan kom ik bij deze uit.
4. Before sunset (Richard Linklater, 2004). Uit mijn lijst van 50 heb ik deze film het vaakst gezien. Een keer of vijf/zes, schat ik. Ik ben er niet tegen bestand. Zeer geroerd was ik destijds door Before sunrise (1995), waarin Ethan Hawke en Julie Delpy elkaar op de trein ontmoeten en een dag door Wenen zwalken, meer pratend dan zoenend, om daarna afscheid te nemen op het station met een vage afspraak. Ik herinner me het pure genot daarna om te weten dat er nog een vervolg was in dit praat-tweeluik, een gevoel dat mensen verslaafd doet zijn aan series, zo stel ik me voor. De twee gaan elkaar tien jaar later weer ontmoeten kennelijk. Ik weet nog de spanning die ik voelde toen ik deze opzette, de gekluisterdheid waarmee ik zat te kijken, en de totale verbijstering toen bleek dat het vervolg twee keer zo goed was. Dit is niet voor iedereen. Zoals gezegd, er wordt alleen maar geluld, en wat is er nou interessant aan waar ze het over hebben, is een veel gehoorde kritiek? Mijn antwoord: omdat het over mezelf gaat. Interessant? Epifanisch! Linklater geeft me hetzelfde gevoel dat Nick Hornby me kan geven: "Dit is voor mij gemaakt, en hier spreekt iemand die me op een fundamenteel niveau begrijpt". En Linklater begrijpt tevens hoe je die impact realiseert. Niet met mensen die teveel declameren, en zinnen uit hun mouw schudden waar iemand een week op heeft zitten broeden. Het moeten gesprekken zijn van het niveau "bij het koffie-automaat". Zo gaat flirten in het echt. Hawke en Delpy spelen in 2004 twee mensen die het idee van romantische liefde hebben opgegeven. De realiteit heeft hun levens overgenomen, ze hebben ge-'settled for less'. Dat verbergen ze voor elkaar, een film-uur lang, want een teleurgesteld mens is niet sexy. Totdat de druk te groot wordt, totdat ze in de taxi zitten die hem richting vliegveld moet brengen. De taxirit: ik heb die scene wel tien keer gezien. Je moet hem waarschijnlijk in het kader van de twee films zien om de lading te begrijpen en de ontlading te kunnen voelen, maar het is zo goed geschreven en zo invoelend vertolkt dat de fameuze Bogart-Bacall-scenes aanvoelen alsof ze gebaseerd zijn op een uit marmer gehakt storyboard.
2/3. Fa Yeung nin wa (a.k.a. In the mood for love; Wong Kar Wai, 2000)//2046 (Wong Kar Wai, 2004). Deze twee kan ik niet los van elkaar zien. Ik zag ze in dezelfde week en werd gevloerd. Het waren de eerste films van Wong die ik zag (en het zijn niet eens zijn sterksten, zou later blijken) en ze vertegenwoordigden voor mij akelig perfecte totaalcinema, films waarin alle ingrediënten zo optimaal samenwerken dat je eigenlijk niet meer in staat bent het van een afstand te evalueren. De cinematografie van Christopher Doyle is zonder gelijke: Kunnen films er mooier uitzien? En het helpt natuurlijk ook wel als je wat moois in beeld hebt. Naar het schijnt heeft Wong zich hier laten inspireren door Les parapluies de Cherbourg (Jacques Demy, 1964), de beroemdste film allertijden qua behang. De lokaties, de belichting, de interieurs, de fantastische jurken van Maggie Cheung, het draagt allemaal bij aan een exotistische ervaring waarin mijn ratio al snel buitenspel wordt gezet. Achterover en meeglijden met de camera, en met die fantastische soundtracks (Siboney door Connie Francis; je zou de volgende dag pardoes twintig bolero-cd's in huis halen). De futuristische, metaforische gedeeltes in 2046 kon ik de eerste keer niet echt doorgronden maar who cares? Thematisch bouwt Wong voort op eerdere films en onderzoekt hij de haast ziekelijke non-committal van geliefden. Tony Leung had zijn komst al aangekondigd in Wongs The days of being wild uit 1990. Hij speelt in die hele film niet mee, maar zit alleen in de allerlaatste scene, die geen enkel verband heeft met de rest van de film. We zien hem in smoking en met een sigaret in de mond zitten op een klein kamertje, veilt zijn nagels, stopt geld in zijn zak, kamt zijn haar en loopt de kamer uit. Om tien jaar later (!) In the mood for love–2046 binnen te lopen. Daarin breekt hij de nodige harten en gaat hij tot het uiterste om het zijne ongeschonden te houden. Het meest tragische slachtoffer is Bai Ling, gespeeld door de jonge Zhang Ziyi, die zich niet alleen staande houdt in een film met acteerkanonnen Gong Li en Maggie Cheung, maar een ware relevatie is. Smoorverliefd is ze op Leung, maar ze houdt zich groot en speelt de vamp. Pas als Leung uit beeld is laat ze een traan over haar wang rollen die ze onmiddellijk probeert weg te lachen. Deze emotioneel complexe scenes behoren tot mijn alltime favorites.
1. Zhantai (a.k.a. Platform; Jia Zhang-Ke, 2000). In feite hadden Unknown pleasures, The world en Still life allemaal in mijn top-50 moeten staan, maar ja, dan wordt het zo eentonig. Jia Zhang-Ke was voor mij de man van de laatste tien jaar, de regisseur die niet alleen de vinger aan de pols heeft van het snel veranderende China maar bovendien dit verhaal vertelt met films waardoor het je iets kan schelen. Platform, zijn meesterwerk, handelt over een communistisch muziekgroepje dat ergens in de jaren ‘80 de geest krijgt door het nieuwste van het nieuwste, zojuist overgekomen uit het Westen: popmuziek. Het gevolg is een Odyssee door een land van ongeïnteresseerde mensen, waarmee onze muzikale vrienden (inmiddels de All Star Rock and Breakdance Electronic Band geheten) zich een stevige positie weten te verwerven ergens tussen de wal en het schip. Platform is geen periodestuk. Het vertelt geen stukje geschiedenis. Platform dompelt je onder (dat werkwoord weer) en volgt drie uur lang een groepje vrienden zonder richtingsgevoel, die voelen dat het de tijd is om iets te moeten, maar niet precies weten wat, en dus ook niet waar ze het moeten zoeken. In de kleine gehuchten waar ze ronddolen zijn ze zelf nooit getuige van enige grote gebeurtenissen die hun handelen in een context zouden kunnen zetten of zouden kunnen sturen. Door de karakters in dit vacuüm te plaatsen, waarin ze hun situatie als het ware niet eens kunnen benoemen, wordt heel invoelbaar gemaakt wat het is voor gewone mensen om op een scharnierpunt in de geschiedenis te staan. Razendknappe film, waar ik voor mijn gevoel ongelofelijk veel van heb geleerd en waar een lach en een traan in zit. Wat kan een mens nog meer van een film verlangen?
olaf koeneman