Nickelback: de onbegrepen band (deel 1)

"And don’t criticize, what you can’t understand"
Bob Dylan – The Times They Are A-Changin’

Nickelback. Wat een rare, nietszeggende naam eigenlijk. Een perfecte naam voor een band die aan ons, de muziekliefhebber met smaak, ontsnapt. Wij begrijpen Nickelback immers niet. Wij haten Nickelback zelfs. Geen intense haat over het algemeen. Meer een achteloze minachting die na al die jaren een automatisme is geworden. De band trekt dit op een of andere manier aan, want zanger Chad Kroeger schijnt ongeveer in elk interview te worden gevraagd waarom zijn band toch zo gehaat is. Wanneer dit soort gemedieerde minachting een ritueel wordt (een meme zo je wilt) waar allang geen enkele kritische gedachte meer aan ten grondslag ligt, dan hebben we met een interessant fenomeen te maken. En dat fenomeen moet worden ontleed. In een reeks artikelen zal ik de zeven albums van Nickelback beluisteren en op zoek gaan naar betekenis met de volgende vragen als leidraad. Is Nickelback daadwerkelijk zo slecht als men pretendeert? Wat voor een muziek maakt Nickelback eigenlijk? Waar staat Nickelback voor?


De basis. De eerste verrassing is dat de band uit Canada komt. Ik was er in mijn oppervlakkige confrontatie met de band altijd vanuit gegaan dat Nickelback een puur Amerikaanse band is (ongetwijfeld komen we op deze vergissing nog in detail terug.) De band werd in het begin van de jaren negentig opgericht in Hanna (Alberta) een dorpje in de buurt van Calgary met een rechthoekig stratenplan (horizontaal genummerde avenues, verticaal genummerde straten) met tussen de tweeduizend en drieduizend inwoners. IJshockey in de winter. Altijd wind. Oefenen in een garage. Drie van de toenmalige bandleden, Chad Kroeger (gitaar en zang), Ryan Peake (gitaar en achtergrondzang) en Mike Kroeger (bas), zijn nog steeds onderdeel van Nickelback. Voordat ze aan hun eerste studio-opname begonnen veranderde de band de naam van Village Idiots in Nickelback, naar eigen zeggen een samenvoeging van “here’s your nickel back”, een zin die Mike Kroeger steevast gebruikte als hij klanten bij Starbucks wisselgeld teruggaf. Wisselgeld. Dat wat je achteloos aanneemt en wegstopt. Bijna waardeloos.

In 1996 neemt de band een E.P. opgebouwd uit zeven tracks. De titel Hesher is achteraf gezien zeer gelukkig gekozen. Hesher is de benaming voor een bepaald type man. Een langharige stoner die zijn tienerjaren achter zich heeft liggen, in jaren maar niet mentaal. Hij is blijven hangen in een jeugd van drugs en luistert bij voorkeur naar AC/DC en Metallica. Hij draagt graag spijkerbroeken met wijde pijpen en zwarte bandshirts, fietst nog steeds op een BMX al behoort een zwart busje waarin Joseph Gordon-Levitt in de film Hesher (2011) rondrijdt tot de alternatieven. Hij heeft geen beeld van de toekomst, leeft zonder ambitie en zal eenzaam sterven. Ik vermoed dat dit wereldbeeld een essentiële plek inneemt in het oeuvre van de band. Laten we het onthouden.

Nickelback-Curb1996Vier nummers van Hesher keren datzelfde jaar terug op het in eigen beheer uitgebrachte debuutalbum Curb. De originele hoes is een foto van een autowrak, de heruitgave uit 2002 laat een verlaten weg met bocht zien. Beide beelden vertellen weinig over de plaat, al zal de auto altijd een belangrijke rol blijven spelen in nummers van Nickelback. Het eerste geluid dat klinkt is de droge plop van een pick-upnaald gevolgd door het stoffige geluid van groeven en de eerste riffs die dun klinken, alsof ze uit een goedkope speaker of transistorradio komen. Dan zet de band in met een compleet geluidsspectrum. We bevinden ons meteen in grungeterritorium. De eerste associatie is Alice in Chains gezien de slepende manier waarop Chad zingt. Er is gegrom na de solo en de eerste inzet van “yeahs” (“yeah-heah” is accurater.) ‘Little Friend’ is efficiënt maar een weinig spectaculaire opener. Wanneer je denkt dat deze grunge na een aantal nummers op herhaling zal gaan laat het titelnummer voor het eerst de Metallica invloed horen dankzij de collectieve stop-start ritmiek, korte riffs en het gebruik van dynamische uitersten. Het interessante is dat dit in tegenstelling tot voorgaande tracks geen epigonisme is maar zoiets als een eigen mengsel vormt. Helemaal omdat plotseling een eigenaardige non-sentimentele cello opduikt in plaats van een gitaarsolo. Dan is al duidelijk dat voor een zelfuitgebrachte plaat het geluid van Curb erg goed is. Strak, helder, met gebruik van niet al te opvallende studiofoefjes.

‘Where?’ trekt de aandacht omdat Chad hier zijn gruizige grungestem met hoge uithalen alle kanten op laat gaan. Het werkt niet helemaal. Tegelijkertijd begint het te dagen dat de gitaristen van Nickelback de kunst van de riff, de powerchord om precies te zijn, al vroeg in hun carrière onder de knie hebben. Er zit een brug in met puike minuscule stotters (een effect waar je mij altijd voor wakker mag maken.) Kortom, de ingrediënten van het bandgeluid zijn duidelijk: de gepolijste ruwheid van Nirvana wordt voortgezet met netjes overstuurde riffs, gruizige stem, interesse in dynamiek en slepende melodieën. Het dichtst benaderen ze dit voorbeeld op ‘Fly’, de enige, weinig succesvolle single van het album, die desondanks een plek vindt op de soundtrack van de Canadese indiefilm Horsey (over een meisje dat een relatie begint met bezitterige rockmuzikant, vanzelfsprekend aan de heroïne). De video voor het nummer is eigenlijk het model voor veel Nickelback video’s die zullen volgen: de band die het nummer speelt afgewisseld met verhalende beelden van herkenbare, vaak sentimentele, gebeurtenissen (hier uit de film.)

De vraag die je vervolgens stelt: is Nickelback gewoon te laat? Grunge was immers over. En er zijn geen directe aanwijzingen dat Chad de angst van Kurt, Layne of Eddie bezit. Dit zal denk ik tot een wezenlijk probleem voor Nickelback uitgroeien: authenticiteit. Waarom is Chad boos? Verdrietig? Teleurgesteld? Dat is moeilijk te zeggen. Hier arriveren we dan ook meteen bij een probleem van het rockisme: zorgt de individuele lading van werkelijk geleefde depressie, verslaving of existentiële onzekerheid ervoor dat de muziek van Nirvana, Alice in Chains, Pearl Jam een inherente echtheid uitstraalt? Alice in Chains is denk ik op Dirt het meest overtuigend in de vertaling, probeert bijvoorbeeld in ‘The Rooster’ een confrontatie aan te gaan met een duisternis zonder glamour. Maar dan nog, als je niet om de muziek heen had gelezen zou het ook fabuleus theater kunnen zijn (doorgekookt in talloze studiotakes.) Hoe graag willen we als luisteraar geloven in de echtheid van de artiest? Of kunnen we dat intuïtief in de muziek horen? Dan moet de stem wel de drager zijn, mijn favoriet in het genre behoorde aan Layne Staley die soms een perfect getimede misantropische sneer inzet waarmee hij zichzelf (tijdelijk) uit zijn vermoeidheid lijkt te trekken. Daar kan Chad niet aan tippen. In die zin spiegelt zijn stem de zorgvuldig afgebakende rauwheid van de riffs, ze zijn tekens in een systeem dat grunge heet. Of te wel, de band leert een vorm.

Ondanks deze kanttekeningen blijft Curb een acceptabele rockplaat. Een debuut zonder echte uitschieters en de eenvormigheid wreekt zich als je de plaat in een zit probeert te beluisteren. Vakwerk voor een beginnende band met goed gebruik van bepaalde motieven maar op het eerste gehoor weinig om de liefhebber van rock in het kwadrant heavy metal – trash – grunge – hardrock te beledigen.

Omar Muñoz Cremers

Comments

comments

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.