Eind 2009, terugkeer bij de Subs (helaas dan weer afscheid van Omar, dat is dan toch wel klote), en dan direct maar een jaarlijst artikeltje gemaakt. Ludo heeft gelijk: weinig echte uitschieters, wel heel veel goede platen. Lange shortlist was het dan ook; wat mij betreft staan alleen de eerste drie op vaste plekken, daarna mogen de nummers vier tot en met twaalf naar eigen believen door elkaar gelezen worden.
1. Khanate – Clean Hands Go Foul
Schaamteloos over het hoofd gezien door de grote massa, denk ik wel eens als ik hem nog maar eens een keer luister. Maar dan houd ik mezelf natuurlijk voor de gek, want welke massa houdt nou van getormenteerde herrie? Khanate zal nooit grote massa’s aantrekken – ook al omdat ze niet meer bestaan – en Clean hands Go Foul maakt dat feit alleen maar erger. Dan mag de band ooit zijn begonnen als extreme doom metal band, anno nu is er geen metal meer te herkennen; doom ook niet als zodanig. Extreem zeker wel. Alle songstructuur wordt losgelaten, ritmes doen er niet meer toe; wat overblijft zijn aanzetten tot riffs maar dat nooit worden, waaierende freejazzdrums die geen ritme aangeven maar alleen maar voor texturen zorgen, basdrones die plots verdwijnen om op de vreemdste momenten weer op te duiken. Instrumentaal volledig geïmproviseerd, waarna Alan Dubin zijn mentaal getormenteerde vocale voordracht twee jaar later er overheen heeft gelegd. En toch klinkt het helemaal coherent, in mijn oren dan. De drie instrumentalisten zijn geweldig op elkaar ingespeeld, en zonder zang zouden de improvisaties zo door Tzadik van John Zorn kunnen worden uitgebracht. O’Malley is bijzonder goed op dreef op gitaar; opvallend veel hoog en scherpte in zijn geluid, met een bijkans gevoelige ondertoon. En dan kom je uit bij de absolute meerwaarde van deze plaat: onder alle lawaai en dissonantie heerst er een soort gevoelige rust, vaak ontstaan vanuit de wisselwerking tussen muziek en zang (hoe lelijk die ook lijkt te klinken). Clean Hands Go Foul ontroert me diep. Zoveel schoonheid. Niet de woorden die voorheen in combinatie met Khanate bij me op zou zijn gekomen, maar het staat er nu toch echt. Natuurlijk blijft het een verschrikkelijk ontoegankelijke plaat, maar hij had toch zoveel meer aandacht verdient dan de stille dood die direct bij de geboorte lijkt te zijn ingetreden maanden geleden. En om nog met een aanrader / waarschuwing (doorhalen wat niet van toepassing is) te eindigen: liefhebbers van Scott Walkers The Drift zouden Clean Hands Go Foul wel eens heel erg kunnen waarderen.
2. Slayer – World Painted Blood
Beste Slayerplaat sinds Reign In Blood, nuff said. SLAYER!!!!
3. Do Make Say Think – The Other Truths
Hoewel Mono op hun laatste een goede poging doet om het hele postrockgenre definitief om zeep te helpen met hun potsierlijke, voorspelbare, suikerzoete Hollywood Blockbuster versie van postrock (die dan toch ook weer ergens verslavend is, maar ik kan me dan ook goed amuseren met Hollywood Blockbusters), blijft het een genre waar de rek nog lang niet uit, als het maar goed wordt gedaan. En Do Make Say Think doet het hier weer goed, erg goed. Door de wat saaiere vorige plaat had ik ze bijna afgeschreven, maar ook als ik de band trouw was gebleven, was The Other Truths een verrassing gebleken. Energiek rockend, gedreven, subtiel, afwisselend, dreigend, vrolijk, melancholiek; liefst allemaal in één nummer. En allemaal gespeeld met een jonge-honden-enthousiasme, lang geleden dat een postrock band zo fris en nieuw heeft geklonken; herboren noemen ze dat dan geloof ik. Het leukst van allemaal: geen eerbied voor de postrock genreconventies, dus geen hard-zacht-hard-zacht-onnoemelijkeclimax structuren, maar organisch in elkaar overlopende passages die alle kanten op mogen gaan, en dat dan ook doen. Prachtplaat.
4. Dakota Suite – The End of Trying / The Night Just Keeps Coming In
Waarom erover schrijven als je er ook naar kan luisteren? Mooie Radio 6 uitzending met nummers van The End Of Trying en zijn remix-alter ego The Night Just Keeps Coming In afwisselend achter elkaar gezet. http://folio.radio6.nl/2009/08/04/dakota-suite-the-end-of-trying-the-night-keeps-coming-in/
5. Suimasen – Stay
Het is eigenlijk oneerlijk naar Suimasen toe want ze worden al zo vaak (en meestal onterecht) met Motorpsycho vergeleken, maar Stay bezorgt me weemoed naar de periode Timothy’s Monster en Blissard van de Noorse helden; hun glorietijd van midden jaren negentig. Op plaat perfecte compacte melancho-popliedjes met minimale middelen, live helemaal los in ruwe improvjams. Nu klinkt Suimasen muzikaal maar zijdelings als Motorpsycho – wel een duidelijke inspiratiebron, maar dat is helemaal niet erg – maar op zowel de eerste twee platen alsook op dit Stay lukt het de band om hele albums datzelfde gevoel over te brengen: licht-droevig, einde-van-het-seizoen, verandering op komst, vergankelijkheid. “Te allen tijde melancholiek, geen noot teveel (de ruimte tussen de noten is minstens even belangrijk als de noten zelf), ingehouden, zelden tot een uitbarsting komend, vol spanning en droefenis” zei ik al in mijn File Under recensie, en daar kan ik nog steeds achter staan. Eigenlijk precies wat Motorpsycho al die jaren geleden ook pleegde te doen, maar los van Blissard hebben ze nooit een geheel consistente plaat gemaakt. En dat is wat Suimasen al wel doet: van voor tot achter goed, alleen maar prachtige liedjes waarbij perfectie akelig dichtbij komt. En daar kan Motorpsycho-op-plaat alleen maar van dromen.
6. Krallice – Dimensional Bleedthrough
Ik voel elke keer als ik Krallice luister medelijden met de polsen van de gitaristen. Nummers van 10 tot 20 minuten, en dan de volle lengte gaan!gaan!gaan! op topsnelheid, riff na riff na riff (RSI waiting to happen). En dan niet zo maar riffs, nee: onstellend mooie riffs. Met black metal als basis gaat de band direct linksaf, zijn eigen veel helderdere koers varend die steeds meer bij prog, avantgarde en modern gecomponeerd komt te liggen. Goed geluid ook op deze nieuwe, en dat is ook nodig om al die riffs tot in detail te kunnen ontcijferen. “The band goes through riffs the way football teams go through cheerleaders; emotionlessly, and with no attachment. They’ll take a riff and mercilessly abuse it for all it’s worth for a few cycles, only to heartlessly abandon it and move on to ravage yet another helpless, flailing batch of atonal chords” staat er eloquent op metalreview.com en ergens klopt dat ook wel, maar ook weer niet. Ja, elke nummer heeft genoeg verschillende riffs om een heel album mee te kunnen vullen, maar ze gaan er juist niet emotieloos mee om. Krallice is pure liefde voor de riff, en is dan toevallig zo promiscue en viriel dat ze het met heel verschillende riffs doen, maar de liefde is wel puur en echt. Machtig mooi, zeker als bij ‘Intraum’ de metalbasis van razende drums en bas wordt weggelaten, en er alleen maar een dikke, wollige deken van monumentale riffs overblijft.
7. Supersilent – 9
De Mood-plaat van deze top 10, want je moet er bepaald voor in de stemming zijn, deze Supersilent. Gegeven is natuurlijk leuk: de drie leden leven zich uit op hammondorgels in lange improvsessies. Normaal al een pittige band om in te komen, blijken de tracks op deze plaat bijna nog moeilijker. Veelal verstild, dus je moet je constant je aandacht erbij houden. Hard draaien is ook een optie, maar daar jaag je veel mensen mee weg; want hoewel verstild zit de muziek vol dissonanten, bestaat het vrijwel compleet uit dissonanten die alleen op microtonaal niveau verschuiven. Dus: alleen te beluisteren als je alleen bent, als je je enigszins kan afsluiten van dagelijkse beslommeringen, liefst met koptelefoon, ergens in de avond of nacht. Moeilijke shit dus, maar soms heb ik het zo het liefst.
8. Puin + Hoop – P+H+Ph
Niet te googelen, deze band (myspace.com/puingeefthoop). En dat is wel jammer, want deze Nederlanders moeten minstens richting bekendheidsniveau van Machinefabriek kunnen gaan (in bepaalde kringen toch al wereldberoemd). En muzikaal kun je ook wel een beetje daar zoeken, maar Puin + Hoop is eigenwijzer. Beetje Supersilent, beetje Dopplereffekt ten tijde van Linear Accelerator, vleugje Fennesz op zijn meest abstract, snufje Miles Davis als hij vanuit In A Silent Way regelrecht de ruimte in was gevlogen. Dat laatste komt voornamelijk door toevoeging van de trompet op dit album, geen vaste waarde in Puin + Hoop maar daar moeten ze toch maar eens over gaan nadenken. Fantastische band.
9. Sunn o))) – Monoliths & Dimensions
Over Sunn o))) heb ik in het verleden al genoeg gezegd, vind ik. Kan ik weinig meer aan toevoegen. Monoliths & Dimensions is ieder geval hun ‘mooiste’ album, zeker als in ‘Alice’ plots namen als Miles Davis en late Talk Talk in me op komen. En iedereen die voorheen veel Sunn o))) heeft geluisterd en deze plaat door welke reden dan ook toch heeft genegeerd, heeft ongelijk.
10. Jim O’Rourke – The Visitor
Derde keer dat ik Miles Davis terug laat komen in de eindejaarsbeschouwingen. En niet omdat The Visitor op Miles lijkt, muzikaal. Het is het vermogen perfect op te gaan in de achtergrond zonder voor enige deining te zorgen; precies de eigenschap van Kind Of Blue. Makkelijk in het gehoor, niemand valt er zich een buil aan, gewoon erg mooi. Bij aandachtigere beluistering blijkt het ook een erg spannende plaat, met onnoemelijk veel details en gevoel. The Visitor heeft dat ook: nogal onspannende middle-of-the-road muziek, perfect voor de achtergrond tijdens bezoek, prettige sfeer. Ook hier blijkt er bij echt luisteren een wereld open te gaan. Let wel, ik ben geen fan van Jim O’Rourke als hij te makkelijke muziek (americana, pop) gaat maken. Als hij moeilijk doet hoor ik hem graag, zijn I’m Happy, I’m Singing, and 1, 2, 3, 4 is een van de beste glitch/soundscape albums ooit. Op The Visitor is het een beetje van beide werelden: de inhoud is goed gemaakt kwaliteit MOR (ik weet ook niet hoe ik het anders moet omschrijven, beetje a la Midlake of de betere momenten op Motorpsycho’s Let Them Eat Cake) zonder weerhaakjes. De vorm is echter één lange compositie van 37 minuten. Daarin gaat het binnen de grenzen van die MOR wel alle kanten op, als ware het een klassieke compositie met meerdere movements. Zeer mooi hoe alle passages met elkaar verbonden en in elkaar overlopen. En soms, heel soms (zo bij minuut 25) komt plots die ambient/improv achtergrond van O’Rourke onverwacht naar boven. En dan blijkt het toch veel spannender bij The Visitor dan op het eerste gehoor lijkt. Alles wordt trouwens nog mooier als blijkt dat hij alles zelf heeft ingespeeld, van drums tot gitaar tot piano tot rietblazers tot orgels; alles. En ook nog eens een kraakheldere, perfecte productie.
Bubbling under:
Mount Eerie – Wind’s Poem
Als je black metal, donkere ambient en lofi pop kan combineren ben je eigenlijk behoorlijk geniaal. Het feit dat ik niet erg van lofi pop houd zorgt ervoor dat het geen top 3 is geworden; als de andere genres de boventoon voeren is het ook echt geniaal. Overigens vind ik het Twin Peaks stukje het minst geslaagde moment, in tegenstelling tot Ludo.
Leyland Kirby – Sadly, The Future is no longer what it was
Monumentaal ambient drieluik dat ik niet de tijd en moeite heb gegund die het wel heeft verdiend.
Shrinebuilder – Shrinebuilder
Optelsom van Neurosis, Om, Wino en Melvins, is dat dan meer dan de som der delen? Zeker, ook al omdat ik Melvins en Wino vooral goed vind als inspiratiebron en niet om zo luisteren. Om is te wisselvallig, blijft alleen Neurosis over. Shrinebuilder is heerlijk afwisselende stonermetal met verrassend veel subtiliteiten en nog meer spelplezier. Van mij hoeft alleen Neurosis nog zelf door te gaan, de anderen mogen volledig hun energie hierin gaan stoppen.
The Gentleman Losers – Dustland
Russian Circles – Geneva
Svarte Greiner – Kappe
Susanna and the Magical Orchestra – 3
Xela – In Bocca Al Lupo
Moritz von Oswald Trio – Vertical Ascent
Alice In Chains – Black Gives Way To Blue
(door Bas)