Poederbrieven vinden we zooooo 2006. Waar we onze neuzen ook niet voor ophalen zijn onze lijstjes uit het:
We luisterden naar: Deerhunter, Atlas Sound, Jessica Pavone, Cindytalk, Yello, Soap&Skin, Alela Diane & Alina Hardin, Atesh & Venera, Ikadem Orkestar, Коста Колев, Христина Лютова en Kayno Yesno Slonce. En keken naar: The Brothers Bloom en Buffy The Vampire Slayer (4e seizoen, mind you!).
Deerhunter – Microcastle
Atlas Sound – Logos
Atlas Sound – Let The Blind Lead Those Who Can See But Cannot Feel
Het herfstweer van de afgelopen tijd nodigt uit tot het draaien van introverte shoegaze muziek (vergeef me de tautologie), en meneer Atlas Sound (geboren als Bradford Cox, ook actief in het meer conventionele gitaarbandje Deerhunter) is hiervoor de perfecte kandidaat. Cox sleepte met het recent verschenen 'Logos' de ene jubelrecensie na de andere in de wacht en dat is wat mij betreft niet meer dan terecht. Van die cd zijn de samenwerkingsverbanden met Noah Lennox (Panda Bear) en Laetitia Sadier (Stereolab) het mooist, maar alleen met een laptop en gitaar tovert Cox hele mooie liedjes tevoorschijn, dikwijls begraven onder een dikke laag noise (River Card, Shelia, Little Kids). Soms klinkt het me teveel deprimerend geneuzel en komt het experiment niet van de grond, maar met 'Logos' heeft Cox een flinke stap vooruit gezet. In de gaten houden deze jongen, bijvoorbeeld op zijn blog waar gratis downloads staan van interessante mixtapes en onuitgegeven eigen werk.
Jessica Pavone – Songs of Synastry and Solitude
Verrassing: een a-typische Tzadik-release met verstilde klassieke muziek. Een strijkkwartet dat doet denken aan A Silver Mount Zion minus zang, Arvo Pärt en minimalistische muziek uit de tweede helft van de vorige eeuw, maar ook een jazzy insteek verraadt wat betreft modulaties en notenkeuzes. Ingetogen, songgerichte en bijzonder sfeervolle muziek.
Cindytalk – The Crackle Of My Soul (cd, Editions Mego)
De stem van This Mortal Coil, de Schot Gordon Sharp, is terug met zijn project. Ditmaal geen post-punk, ambient, wave of gotiek. De cd is per slot van rekening uitgebracht op Editions Mego, dus enig elektronisch geweld mag je dan wel verwachten. En er kan een hoop gebeuren in 15 jaar, want zo lang is het geleden dat de laatste cd van de groep uit is gekomen. Het is nu het soloproject van Gordon en zou best onder een andere naam uitgebracht mogen worden, hoewel de elektronica wel eenzelfde melancholische sfeer uitademen. De muziek bestaat echter uit klanklandschappen waar glitch, metaalachtige drones en veldopnames de dienst uitmaken. Heel sporadisch laat hij zijn stem nog horen, maar dat klinkt nu meer als huiveringwekkend wanhopige kreten in de mist. Het piept, het kraakt en het kabbelt voort, maar het is o zo intrigerend en bij de keel grijpend. Alleen in de slottrack gloort er een beetje licht in de duisternis met tussen de gruizige geluiden een piano en vrouwenstem. Imponerende comeback!
Luister Online bij Myspace:
Yello – Touch (cd, Universal)
Over Yello wordt ten onrechte nog wel eens beweerd dat enkel hun eerste 2 cd’s de moeite waard zijn. Dat komt mede door het veel te veel gehoord “The Race” erna. Maar vergis je niet, de heren Boris Blank en Dieter Meier barsten nog altijd van de creativiteit. Dat geldt zeker voor hun twaalfde album in 29 jaar tijd. Ze hebben de tijd genomen, zes jaar in dit geval, en dat is aan alles te horen. Een sterke productie, samen met sterke songs die het midden houden tussen avant-pop, synth pop, trip hop, jazz, funk en new wave. Ze leuken de muziek verder op met Nils Petter Molvær-achtig trompetwerk van Till Brönner, de verleidelijke zwoel-hese zang van Heidi Happy en de fluit van Dorothee Oberlinger. Door dat alles mengen ze uiteraard een gezonde dosis humor, de croonende zang van henzelf en andere geluiden en ritmes die passen in hun rariteitenkabinet. Vertrouwde klasse.
Luister Online:
Pascal Comelade – A Freak Serenade (cd, Because Music)
Al sinds de vroege jaren tachtig houdt de Franse muzikant zich bezig met speelgoedmuziek, een fenomeen dat vooral in zijn vaderland op handen wordt gedragen. In het geval van Comelade is dat ook helemaal terecht. Hij beheerst die kunst als geen ander, wat hem al met de groten der Aarde heeft laten samenwerken. Grote kracht in zijn kinderlijke muziek is altijd die heerlijke melancholie. Dat geldt wederom voor zijn nieuwe cd, waar hij speelt met diverse gasten die hem begeleiden op gitaar, strijk- en blaasinstrumenten. Geen verrassing voor de fans, maar wel weer een ijzersterk nieuw staaltje van zijn kunnen.
Luister Online bij Myspace:
Soap&Skin– Marche Funèbre(cds, Couch/PIAS)
De vrouw die mij dit jaar zowel op cd als live het meest verrast heeft is toch wel de Oostenrijkse Anja Plaschg. Haar Soap&Skin project heeft een grootsheid die zoals de naam al uitdraagt iets zalvends en iets dat onder je huid kruipt. En dan te beseffen dat ze pas 19 is. Een adembenemende combinatie van neoklassiek, laptop geweld en zang die door merg en been gaat. Van haar debuut is er een nieuwe single gedestilleerd. Naast de albumtrack “Thanatos” staan er twee remixen of remakes op van “Marche Funèbre”. De Yrasor versie is haast een horror-versie geworden, maar wel één die het enge, unieke aspect van haar muziek goed benadrukt met achterstevoren stemmen en industriële beats. DJ Koze Marxa maakt er een luisterrijke en etherische thriller van, die ook een geweldige aanvulling is op het origineel. Soap&Skin blijft de onnavolgbare revelatie van 2009.
Alela Diane feat. Alina Hardin – Alela & Alina (mcd+10”, Fargo)
Alela Diane heeft zich behoorlijk op de kaart gezet als nieuwe folkzangeres, hoewel haar debuut er nog jaren over heeft gedaan om gehoord te worden. Met haar tweede is dat veel vlotter gegaan. Nu komt ze alweer met een nieuw tussendoortje, samen met Alina Hardin. Met twee van de hand van Alela, één van Alina, twee traditionele songs en een cover van Townes Van Zandt heb je toch weer een handvol prettige folk en altcountry in handen. De cd zit in een veel te grote hoes met daarbij een groot zwart plastic rondje met een gat in het midden en side A en side B op weerszijde. Ook raar.
Luister Online:
Alela & Alina
The Brothers Bloom
Er is geen film die ik dit jaar graag (en uit alle macht) goed had willen vinden als deze. The Brothers Bloom moest de Darjeeling Limited van dit jaar worden. Adrien Brody is ook hier aanwezig, Rian Johnson – die alleraardigst debuteerde met Brick – schrijft en regisseert, Mark Ruffalo en Rachel Weisz zijn altijd prima en wat er van de plot doorsijpelde voorspelde ook veel fijns. Broers die bebolhoede oplichters zijn, eentje Stephen (Ruffalo) op zoek naar de beste con en anders wel naar de beste kaarttruc aller tijden. De ander, Bloom (Brody), de twijfelaar die genoeg van dit bij elkaar gefantaseerde leventje heeft. Eén probleempje, de recensies die ik vooraf las waren hooguit gematigd enthousiast, forum-regular (en eens een Subjectivist altijd een Subjectivist) Vido Liberwas zelfs zeer negatief. En ondanks mijn fanatieke goede wil zit ik daar wat tussenin. The Brothers Bloom begint nog prima, met de schelmse vrolijkheid die een con film nodig heeft. Twee verweesde broertjes die van gezin naar gezin trekken, ondertussen kattenkwaad uithalend. Hun eerste con heeft precies de juiste sprookjesachtige sfeer, met een "mysterieuze" grot en uiteindelijk een gewiekst verdiende stapel bankbiljetten. Zo hoort het. De film switcht naar volwassen tijden, waar kortstondig een eerste probleem opduikt. Eigenlijk heeft Brody veel meer présence en natuurlijk overwicht dan Ruffalo. Ja, zelfs met de melancholie die in Brody's kop geramd zit. Maar Ruffalo is hier de baas, de 'createur' en het kost hem ongeveer een halve film om dat te laten overtuigen. Brody zit vanaf het begin in een identiteitscrisis wat onmiddellijk voor een aardige scène op een bankje in de vroege morgen zorgt. Brody vertrekt naar Montenegro om de dingen op een rijtje te zitten, iets wat ie gedurende teveel tijdssprongen een paar keer doet. En elke keer moet hij weer uit Montenegro worden opgevist om de haperende plot verder te doen gaan. Zonde. Stephen, die duidelijk veel van zijn broer houdt, plant, samen met z'n zwijgende totaal niet-grappige Japanse assistent annex explosieven-expert Bang Bang (Rinko Kikuchi) nog een laatste, groots opgezette con, waarmee alles dan afgelopen moet zijn. Hier komt Rachel Weisz (Penelope) in beeld, als steenrijke verveelde jongedame met een gigantische hoeveelheid hobby's, maar zonder leven. Zij valt na wat doorzetten van Brody's kant voor zijn charmes en vertrekt met de broertjes op een boot naar Europa. Op de boot vraagt Brody haar ten dans en verdwijnt even om bij de band het verzoekje Bolero in te dienen. Ineens verandert het licht en in een scène die aan de boot der doden scène uit Woody Allen's Scoop doet denken verschijnt er een (zogenaamd) Belgische antiekhandelaar, die het een en ander over de broertjes verklapt. Als je het verklappen kunt noemen, want vanzelfsprekend is hij ook gewoon ingehuurd, in het verhaal uit de hoed van Stephen. De film had veel meer van dat soort surrealistische scènes kunnen gebruiken. Ik bedenk me dat ik eigenlijk iets vergelijkbaars over Synecdoche, New York zei. Het cruciale probleem van deze film is uiteindelijk een zekere kilheid. Die zit al vanaf het begin in de belichting, de film heeft vrij schelle heldere kleuren, terwijl alles gewoon in een donkergoudbruinrood nostalgisch licht had moeten baden. De look is nu te serieus, dat geldt voor Praag waar een groot gedeelte van de con zich afspeelt, maar al helemaal voor 't einde in Rusland. Daar schieten inmiddels gangsters met machinegeweren op de helden, wat deze kijker doet hoofdschudden. Waar is de schwung uit het begin! Dit is toch geen maffia-film! Johnson had beter naar Le Voleur van Malle moeten kijken, waar de dief (toch ook een soort con artist) eveneens gevaar loopt maar de film z'n huppelende lichtheid consequent behoudt. Uiteindelijk wil ik Johnson, ten slotte wel een inventief en ambitieus scenarioschrijver, dat nog wel vergeven. Al die gewelddadigheid en explosies zorgt uiteindelijk wel voor een mooi en bitter einde, tussen feit en fictie, precies zoals Stephen zou willen. Dat kan de film echter niet meer volledig redden.
Atesh & Venera Balkan Fiesta
Ikadem Orkestar Икадем
Ateshhan Yuseinov is een Bulgaarse gitaarvirtuoos die onder andere in de band van Ivo Papazov speelt. Zijn vrouw Venera Marmozel is een zangeres, ik vermoed oorspronkelijk uit Roemenië. Hun muzikale huwelijk levert vrij gladde zigeunerfusion op, waarin Yuseinov adembenemend los gaat op zijn flitsende microtonale gitaar. Los gaat ook Ikadem Orkestar, een jonge band met onder andere Nedyalko Nedyalkov op kaval. Ook glad maar funkier met veel hoekige blazers en Turkse maar ook latin invloeden. Vergeleken bij veel van de oudere 'wedding bands' meer fusion/funk pit in de ritmesectie, zonder gelijk alle oneven maatsoorten overboord te gooien (ik mag Bootsy graag maar dat hij Malcolm McLaren op de mouw heeft gespeld dat je niet kan funken buiten de 4/4 maatsoort is toch behoorlijk onzin, wordt maar eens bewezen). Allebei echter virtuoze watervallen aan noten, zelfs naar Bulgaarse begrippen.
Коста Колев Българско Фолклорино Паследство
Христина Лютова Рафинка – Rhodope Folk Songs
Kosta Kolev pakte het een stuk rustiger aan. Hij is een beroemd componist/arrangeur, waarvan zijn grootste hits zijn verzameld op deze cd. Meestal uitgevoerd door het Bulgaars Nationaal Radio-orkest met verschillende solisten, vocaal of op instrumenten als kaval, accordeon of gaida. Christina Lyutova pakt het meestal nóg wat traditioneler aan, al staat Kolev's naam ook bij haar in de credits, en bovendien een stuk langzamer. Veel slepende ballades met enkel de 'kaba gaida', de grote doedelzak typisch voor de muziek uit het Rhodopi gebergte (er is zelfs een orkest bestaande uit 100 van die dingen). Lyutova's robuuste stem past zeer goed de vele duetten met dit instrument. Fijn dat er nog mensen zijn die het verdommen om met goedkope synthesizerbegeleiding te zingen, want veel Bulgaarse volksmuziek heden ten dage wordt – niet gehinderd door goede smaak – zo verpest door al die Casio-klanken dat zelfs de chalga/pop-folk bling nog beter te genieten is. Op Rafinka een soort doom-folk uit andere tijden.
Kayno Yesno Slonce Elohim Neva Senzu
Een meer moderne eveneens doomy interpretatie van de Bulgaarse folklore wordt gemaakt door Veselin Mitev a.k.a. Kayno Yesno Slonce. Het doet een beetje denken aan Isihia maar kaler en soms zelfs met een wat neo-folk-achtig sfeertje, maar dan met ook hier weer de gaida. De akoestische gitaren en fluit in Шар Планина (geen vertaling want dat doet de klank van het archaïsch Bulgaars aan) voeren ons echter terug naar de jaren zeventig.
Buffy the Vampire Slayer (4e seizoen, 1999)
Ja, ik weet het. Ik had gezegd geen series te doen. Het is zonde van je tijd, etcetera. Maar mijn vriendin, die series verorbert, had Buffy nog nooit gezien, dus ik vertelde haar dat de eerste twee seizoenen toch wel een must waren vanwege de scherpe dialogen, nogal on-Amerikaanse humor en goed uitgevoerde karakters. Voordat ik het wist, zat ze mij te vertellen hoe leuk het wel niet werd in seizoenen 4 en 5. En hoe leuk Buffy kan zijn was me alweer opgevallen tijdens het sporadisch meekijken van afleveringen uit seizoen 3, die ik af en toe herkende. Goed, tot zover mijn verdediging, die neerkomt op quasi-nostalgie. In seizoen 4 gaat Buffy studeren en de eerste aflevering hakt erin. On campus opereert een groepje vampiers dat het vooral gemunt heeft op eerstejaars en dat als sport Monet- en Klimtposters verzamelt. Het is snel duidelik dat het leven een stuk zwaarder wordt, en de tegenstanders taaier. Groot is dan ook de verrassing als blijkt dat de scenarioschrijvers niet in hebben gezien dat we met dit clubje nog een hoop plezier hadden kunnen beleven: ze worden aan het einde van de aflevering binnen twee minuten allemaal afgemaakt. Wat volgt zijn 21 afleveringen van wisselend niveau, waarbij de rode draad gevormd wordt door een door wetenschappers en studenten opgezette ondergrondse (‘The Initiative’) die op militaire wijze de vampiers en demonen te lijf gaan. Erg interessant wordt dat nooit. Ook de actie-scenes zijn eigenlijk nooit boeiend en een deel van elke aflevering zit je naar identiek gooi- en smijtwerk te kijken. Kortom, seizoen 4 verandert niets aan de algemene attractie van de serie: die zit in de dialogen en karakters, niet in de verhalen. Maar waar The Sopranos voor mij halverwege seizoen 3 te vervelend werd door het detail waarmee de college-avonturen van Meadow belicht werden, slaagt Buffy 4 er beter in karakterontwikkelingen redelijk interessant te houden. Buffy wil eindelijk eens een gewoon vriendje, Willow wordt lesbisch, Xander besluit niet te gaan studeren en Giles tobt in zijn werkloze leven als ex-bibiothecaris/slayer-watcher een beetje met zijn, ja, leven. Al deze ontwikkelingen verlopen heel natuurlijk in een verder volstrekt bizarre setting. Goed, dit is allemaal nog ver verwijderd van een aanprijzing, ik begrijp, dus laat ik de kwaliteiten op een rijtje zetten.
1. De humor: je moet er wellicht van houden, maar ik heb bij vlagen weer verschrikkelijk moeten lachen en wat dat betreft wijkt seizoen 4 niet af van 1, hetgeen toch eigenlijk een prestatie van formaat is. Hoe snel werd bijvoorbeeld Friends niet tergend vervelend?
2. De aflevering ‘Hush’, de engste Buffy-aflevering die ik tot nu toe zag en die zich kan meten met goedgemaakte esoterische creepy Japanse horror-films. Zwijgende oude mannen die net boven de grond Sunnydale doorzweven om de harten van mensen eruit te snijden, brrr.
3. Acteersprestaties. Willow is op het lijf geschreven van Alyson Hannigan, die een vol karakter creëert waarvan er geen twee bestaan. Laten we Sarah Michelle Gellar niet onderschatten. Ze kan op gezette momenten opeens behoorlijk ontroeren. Ook is er een aflevering, waarin door hekserij Buffy en Faith (haar ‘evil’ slayer-collega, gespeeld door Eliza Dushku) van lichaam ruilen en waarin Gellar zich op knappe wijze alle maniertjes van Faith eigen maakt. Anthony Head is zeer overtuigend als gepensioneerde bachelor die naarmate Buffy steeds meer haar eigen boontjes dopt steeds verlorener gaat rondlopen, af en toe de oude rocker uithangend, dan weer te diep in het glaasje kijkend.
4. Maar eigenlijk is er maar één karakter dat me wezenlijk boeit en dat elke aflevering weer tot een genot maakt. Spike, magistraal vertolkt door James Marsters. Deze naar Sex Pistols luisterende en met gebleekt haar getooide vampier krijgt door de ondergrondse een chip in zijn hoofd waardoor hij geen mensen meer kan bijten. Hierdoor groeit Spike in seizoen 4 uit tot een van de meest tragische én hilarische losers uit de geschiedenis van de Moderne Cinema, maar alleen als je series meetelt dus. Niemand is bang meer voor Spike, die daardoor ziels-alleen maar een beetje bij ons vampier-slayende groepje blijft rondhangen, af en toe maar gewoon meegaat op jacht en hier en daar een wise-crack maakt waaruit moet blijken dat hij nog steeds evil is. Zijn grootste wens is Buffy ombrengen, hetgeen nogal botst met zijn dromen waarin hij Buffy hartstochtelijk zoent. Spike is een one trick pony zonder trick, een onsterfelijke sterveling, die er gewoon maar probeert het beste van te maken en daarmee nog het verst komt in een poging Buffy the Vampire Slayer uit te tillen boven het niveau van goedgemaakt maar plat vermaak. Spike is een reden om seizoen 5 maar gewoon te gaan kijken.