Mijn goede voornemen van vorig jaar was om de Nederlandse film niet te vergeten. Dat is enigszins gelukt. Ik kocht de Volkskrant dvd-box en een van die films haalde zowaar mijn eindlijst. Het andere voornemen (meer Iraans) is blijven steken bij het, overigens uitstekende, White balloon. Verder in 2010 kortom, waar ik ook maar eens ga beginnen aan voor mij nog grotendeels onbekende grootmeesters, Ozu en Tarkovsky. Ik wens iedereen veel kijkplezier toe in het komende jaar. En post uw bevindingen! Hieronder mijn persoonlijke parels (alsmede de puisten) van het afgelopen jaar.
De meest memorabele kijkervaringen in 2009
Er was weer een hoop catching up te doen. Ik deed een weekje Australische films en zag drie prachtfilms: Picnic at Hanging Rock, Walkabout en The proposition. Met name die eerste Timotei-film is me nog een tijd bijgebleven. Entre les murs is de film die ik lang in gedachte had als de nummer 1 van dit jaar, totdat ik ontdekte dat hij vorig jaar al in de Nederlandse bioscopen heeft gedraaid, waardoor hij tragisch door het net glipte. Alsnog hulde. Ik deed een weekje road movies, waarvan Badlands de beroemdste was maar Two-lane blacktop me het meest bekoorde. Dat zou destijds een geheide nummer 1 voor mij geweest zijn. Landerig, leeg, maar veelzeggend. Dan was er nog die akelige mini-serie, Angels in America, met dat grauwe beeld van New Yorkse homo’s in de jaren tachtig. Fantasievolle verfilming van een toneelstuk met een ongelofelijk sterke cast. Ponette was een tip van mede-Subjectivist Ludo en een schot in de roos. Tranen met tuiten bij een klein meisje dat probeert haar overleden moeder weer uit te graven. Frankrijk won dit jaar overigens wat Europese cinema betreft, met films als César et Rosalie, Ascenseur Pour L'échafaud en met name Á nos amours, waarin Sandrine Bonnaire op sensationele wijze een opstandige tiener vertolkt die het flink aan de stok krijgt met haar vader (de regisseur van de film, Maurice Pialat). Laat ik ook Une vieille maîtresse niet onvermeld laten, een film die op overtuigende wijze laat zien hoe een seksverslaving van twee mensen niets anders is dan werkelijke liefde. Ik zag twee fantastische Robert Altman films, The long goodbye en Nashville, waardoor het een van mijn favoriete regisseurs werd. Ik schaam me rot dat 2009 het jaar werd waarin ik Pixar ontdekte. Ratatouille, Monsters inc., Finding Nemo en Wall-E zag ik binnen het bestek van twee weken en er ging een wereld open. De beste documentaire zag ik vorige week: Los Angeles plays itself. Deze drie uur durende docu problematiseert de manier waarop Hollywoodfilms Los Angeles verbeeld heeft en stelt vragen als ‘Waarom worden de architectonisch mooiste villa’s altijd bewoond door drugsdealers?’ en ‘Waarom schept Hollywood er zoveel genoegen in om Los Angeles keer op keer te verwoesten?’ Vol met interessante observaties en onmisbaar voor een cinefiel. De meest memorabele kijkervaring was uiteraard een film die ik niet helemaal kon bevatten, die me enigszins ontgoocheld achterliet, me afvragend wat ik nu precies had gezien. Psychologische Spaanse Franco-horror? Komt niet eens dichtbij. Cria Cuervos, gaat die zien.
De films uit 2009 die ik niet begreep
Laten we de categorie ‘zeperds’ eens wat vriendelijker aanduiden. Zoveel totale bagger zie ik nou ook weer niet op jaarbasis. (500) days of summer werd binnengehaald als een frisse, originele, emotionele komedie, maar ik zag een Sandra Bullock flic cosmetisch opgetuigd als indie flic. Foute film. Okuribito (a.k.a. Departures) won de oscar voor beste buitenlandse film, zodat ik nogal schrok van de overdaad aan kitcherige flauwekul waarmee de tweede helft de film ten gronde richt. Eigenlijk zegt die foto hiernaast voldoende. De grootste ergernis van het jaar was The reader. Ik zag vlak na kerst Eternal sunshine of the spotless mind weer eens en het viel me op hoe onbevangen Kate Winslet nog acteerde. Wat is die afgezakt door de vertolking van zogenaamd grote Oscar-waardige rollen. En dan dat zich voortslepende gedrocht van een script bedoeld om een groots dilemma geloofwaardig neer te zetten. Man, wat hebben we gelachen.
De beste films van het jaar
Bubbling under: Gomorra, Il divo, Whatever works, Mammoth, Autumn ball, Synecdoche New York, Sad vacation.
20. Aruitemo aruitemo (a.k.a. Still walking; Hirokazu Kore-eda). Kore-eda goes Ozu en levert een fraai familieportret af. Ik moet echter bekennen dat maar weinig details zijn blijven hangen. Misschien dat het komt door de introvertheid, misschien door de lengte, misschien door de avond. Kortom, ik moet hem nog eens zien om te weten hoe goed hij nou echt was, maar de stijl van Kore-eda (los, ingetogen) is wel precies waar ik van hou.
19. Tulpan (Sergei Dvortsevoy). Een vrouw vinden op de Kazachstaanse steppe is geen kattenpis. Dan moet alles uit de kast, zelfs het matrozenpakje. Een wonderlijke, originele film. Borat zonder de slapstick. Dvortsevoy begrijpt dat je soms even de tijd moet nemen, zodat de steppe onder je huid gaat zitten. Het zal daardoor iets teveel wereldcinema-arthouse zijn voor sommigen, maar ik vond het heerlijk.
18. Up (Pete Docter & Bob Peterson). We slaan inmiddels geen Pixar-film meer over. Dit is niet de sterkste, want daarvoor bevat het verhaal teveel gemaaktheden (denk de halsbanden van de honden). Maar het basisidee is wederom grandioos en Pixar begrijpt hoe je een verhaal ook woordeloos kunt opbouwen, waardoor je zit te kijken naar iets dat om een of andere reden bekend staat onder het label ‘pure cinema’.
17. 35 rhums (Claire Denis). Ludo had het in zijn overzicht over Denis die in een paar grove penseelstreken een sfeer kan neerzetten. Ik begrijp precies wat hij bedoelt en vind het moeilijk te definiëren hoe ze dat doet. Wel weet ik inmiddels dat die penseelstreken in iedere film van haar anders zijn, want Denis maakt nooit dezelfde film. Maar wel steeds een film waar je meteen inzit en met mensen die volledig echt zijn.
16. Fish tank (Andrea Arnold). De beste Mike Leigh-film van het jaar. Fish tank blijft qua originaliteit achter bij Red road,
de vorige film van Arnold, maar wint het op het punt van emotionele verdieping. De acteursregie is puntgaaf en, alhoewel de Engelse onderklasse de afgelopen tien jaar toch behoorlijk is uitgemolken, voelt de film fris aan. Dat is op zich al een enorme prestatie.
15. Das weiße Band (Michael Haneke). Tja, ik weet het niet zo goed met deze film. Moet hem nog eens zien. Ik kwam er opgetogen uit, maar merkte dat het nadenken over de film eigenlijk niet zo lang voortduurde. Das weiße Band geeft een hermetische analyse van het kwaad, waar je je in kunt vinden of niet, maar het puzzelen, het raadselachtige van een film als Caché ontbreekt grotendeels. Niet dat Haneke is teruggekeerd naar het plamfletterige van zijn vroegere films, maar ik kom vooralsnog uit bij het predikaat “goed gemaakt drama”. Een beetje een belediging toch, als je het over Haneke hebt.
14. Garage (Leonard Abrahamson). Eigenlijk uit 2007 maar heeft pas dit jaar in de Nederlandse bioscopen gedraaid. Garage is een kleine film, klassieke indie, die eigenlijk alles goed doet. Een niet zo’n snuggere pompbediende doet zijn uiterste best tegen mensen zo vriendelijk mogelijk te zijn en zodoende iets op te bouwen dat je een sociaal leven kunt noemen. De tiener die hij moet inwerken komt daarbij als geroepen. Maar dan die tragische fout. Misschien wel de aandoenlijkste film van het jaar.
13. Zenzen daijobu (a.k.a. Fine, totally fine; Yosuke Fujita). Niet zo goed als Ten-ten (a.k.a. Adrift in Tokyo), maar deze studentikoze komedie had wel dezelfde geslaagde mix van bevreemdende humor en weemoed en voedde de hoop dat de Japanse offbeat komedie gaat blijven.
12. Kan door huid heen (Esther Rots). Ik kan me niet herinneren wanneer er voor het laatst een Nederlandse film in mijn eindlijst stond, maar deze notering is welverdiend. Al is het maar omdat het een Nederlands product betreft dat lijkt gefinancierd “ondanks alles”. Kan door huid heen voelt namelijk niet als een uitgebalanceerd, van A tot Z uitgedokterd script dat na de nodige herschrijvingen eindelijk de saaie vorm heeft gekregen die alle leden van het filmfonds over de brug heeft doen komen. De tweede helft is zelfs een beetje rommelig. Het lijkt af en toe wel alsof Rots gewoon is gaan filmen vanuit een centraal idee en gaandeweg wel zag hoe de details moesten worden ingevuld. Mensen, wat een weldaad.
11. Gigante (Adrián Biniez). Een geslaagde Uruguayaanse vrije remake van het Amerikaanse Heavy uit 1995. Ditmaal is de zwaarlijvige protagonist geen pizzabakker maar beveiligingsbeambte die, gezeten in een saaie mannenwereld, stilletjes een vrouw bewondert. Mooi gefilmd, rijk aan detail. Typisch zo’n film die voortkabbelt om in het staartje toe te slaan.
10. Goodbye solo (Ramin Bahrani). Heel langzaam wordt Bahrani een belangrijk regisseur. De Filmkrant noemde hem al de nieuwe Scorsese. Waar dat op slaat weet ik niet goed, maar Bahrani heeft met zijn immigrantendrama’s wel een niche gevonden. Man push cart–Chop shop–Goodbye Solo is een zeer opvallende trilogie en ik ben benieuwd naar zijn volgende stap. Ik vermoed, kijkend naar de trilogie, dat zijn films gaandeweg wat groter en toegankelijker zullen worden. Dan houd je een beetje je hart vast, maar Bahrani heeft een goede smaak. We zullen zien.
9. L’heure d’été (Olivier Assayas). Op een of andere manier blijft Frankrijk door de decennia heen enorm trouw aan wat cinema aldaar heeft weten te bereiken in de jaren 60 en 70. L’heure d’été, die de erfenis van mensen als Truffaut en Malle ademt, voelt als kijker heel vertrouwd aan maar hoe dat precies komt is niet eenvoudig om te definieren. Een camera duikt een familie in, een rijke in dit geval, om een invoelbaar en menselijk beeld te schetsen van de verhoudingen aldaar. En zoals het hoort worden de scheuren zichtbaar tijdens de reunie. L’heure d’été heeft niet de aandacht gehad die Un conte de noël vorig jaar ten deel viel, maar deze is me eigenlijk liever. En Juliette Binoche is een veel betere actrice dan Catherine Deneuve.
8. Gururi no koto (a.k.a. All around us; Ryosuke Hashigushi). Op een of andere manier heb ik het gevoel dat de Aziatische hausse een beetje op zijn einde begint te geraken. Ik zag dit jaar relatief weinig nieuwe Aziatische films en niet veel waarvan ik achterover sloeg. All around us is ook geen film die je vloert, maar wel eentje die je niet onberoerd laat. Het vertelt een toegankelijk verhaal van een echtpaar met een kinderwens die onvervuld blijft. Hun introverte beslommeringen spelen zich af tegen de achtergrond van high profile rechtzaken, die we tot ons krijgen omdat de man tekenaar is en voor de krant rechtzaken in beeld brengt. Mooie scenariovondst. De ware kunst, zo lijkt de stelling, is om niet te ontsporen en trouw te blijven aan degene voor wie je gekozen hebt. Kan een kleffe film opleveren, is het niet. Hashigushi doseert zorgvuldig, kiest de juiste details en houdt het luchtig. Acteursprestaties zijn navenant.
7. Momma’s man (Azarel Jacobs). Man bezoekt ouders en blijft plakken, ploft op zijn voormalige bed neer, haalt zijn oude gitaar uit de hoes en probeert zich te herinneren hoe die punksongs ook alweer gingen die hij als teenager geschreven had. De geborgenheid en eenvoud van onze jeugd waar me allemaal zo af en toe eens naar terugverlangen, al is het maar in herinneringen of dromen, is zo’n universeel thema dat het eigenlijk vreemd is dat we het niet veel vaker op het witte doek zien. Je hebt van die films die een duidelijk braakliggend gat vullen, achteraf gezien dan. Momma’s man is een inteligente komedie die al snel geen komedie meer is en een gevoelige snaar raakt. De kracht zit hem niet alleen in het geweldige idee, maar in de overtuigende manier waarop het wordt uitgewerkt.
6. 24 city (Jia Zhang-ke). Misschien wel de experimenteelste film van Jia, die de teloorgang van een fabriekscomplex giet in de vorm van een nep-documentaire. Het begin is taaie kost maar het beeld dat geschetst wordt is uiterst complex, namelijk dat van mensen die zo intens geleefd hebben in een verfoeid communistisch systeem dat het hun ‘mens zijn’ is gaan bepalen, waardoor ze er zelfs een beetje van zijn gaan houden. Vergelijk het kantelende beeld over de voormalige DDR. Gaandeweg zien we hoe met het afvlakken van het communisme het geluk dat voor ons zo gew
oon is eindelijk een kans krijgt, een ontwikkeling die zich razendsnel binnen twee generaties voltrekt. En dan zijn we weer bij Jia’s favoriete thema: het (te) snel moderniserende China. 24 city is geen wegkijkfilm, maar wel eentje die in relatief weinig tijd een relatief diep inzicht verschaft. En ja, dan ben ik wederom erg onder de indruk.
5. Parque vía (Enrique Rivero). Traag en sober, maar een toonbeeld van doordachtheid. Parque vía geeft een zorgvuldig opgebouwd kijkje in het leven van iemand die gewend is geraakt aan zijn gewoontes, die in zijn gewoontes is gaan leven en voor wie de gewoontes zijn persoon inmiddels definiëren. Je krijgt een snapshot uit zijn leven te zien, maar je begrijpt eigenlijk gelijk het hele traject. De film maakt invoelbaar dat dit kan gebeuren, dat die man niet echt gek is, en al helemaal niet slecht. Heel Antonioni-aans wordt die man gedefinieerd door de omgeving waar hij zich in bevindt, dat lelijke lege huis. Je ziet het net zich langzaam om hem sluiten, en je realiseert je steeds meer dat dit slecht moet aflopen en dat die man daar niets meer aan kan doen. Dat die man gelukkig was met niets eigenlijk, en dat zelfs dit hem wordt afgenomen. En dat allemaal in twee uur film. Dik tevreden hoor.
4. In the loop (Armando Ianucci). Politieke satire, het bestaat nog. En dan nog eentje om hard bij te lachen ook. Het komt niet vaak voor dat aan het einde van het jaar, bij het opschrijven van de kandidaten, een komedie als een van de eerste door mijn hoofd schiet, maar deze politieke achtbaan is memorabel door het venijn, het moordende tempo en een handvol fantastische acteerprestaties. Iemand vertelde me van de week dat de film is gebaserd op een hele serie, The thick of it. Stel je toch voor dat dit net zo goed is. Ik zal het snel weten en erover berichten.
3. The hurt locker (Katryn Bigelow). Met gemak de spannendste film van het afgelopen jaar. Met gemak, want maak maar eens een film over het ontmantelen van bommen in Irak waarbij het zweet je niet in de handen staat. Ik chargeer uiteraard, want The hurt locker is fenomenaal geregisseerd en zeer beklemmend vanaf de eerste scène. Op de achtergrond speelt het gebruikelijke, haast cliché-matige verhaaltje over macho’s dat laat zien dat je niet goed bij je hoofd moet zijn om dit werk te verrichten. Ik slik het allemaal op een of andere manier. Wellicht omdat het gemaakt is door een vrouw.
2. Disgrace (Steve Jacobs). Wellicht de meest onderschatte film van het jaar. Ter kennisgeving aangenomen haast, maar ik vind het een voorbeeldige literatuurverfilming die als film volledig op zichzelf kan staan. Het knappe is dat de gelaagdheid en het verontrustende van het boek (dat handelt over de complexe situatie van de blanke in post-apartheid Zuid-Afrika) volledig overeind blijven in een film die voor iemand die het boek kent niet alleen een bevredigend weerzien is maar tevens de ervaring die Disgrace biedt verder verdiept. John Malkovich is in tien jaar niet zo goed geweest. Lang geleden dat hij zijn intelligentie als acteur weer eens zo heeft kunnen laten schijnen. Hij is professor David Lurie, de intellectueel die de ellende die hem ten deel valt met cynisme en een nogal ‘seen it all’-achtige afstandelijk bekijkt, waardoor de tragiek van zijn totale onbegrip zeer invoelbaar wordt. Van mij mag hij die oscar weer eens krijgen. Of had hij er nog geen?
1. Wendy and Lucy (Kelly Reichardt). Er zijn van die films die je doen geloven dat het maken van een goede film eigenlijk helemaal niet zo moeilijk is. Dan weet je onmiddellijk dat je te maken hebt met een supertalent. Meisje reist naar Alaska met haar hond en de hond raakt zoek. Een verhaal van niks, maar Wendy and Lucy is wel de film die me dit jaar het meest raakte. Ik zat als kijker mee te leven, maar dat gebeurt wel vaker. Ik werd geroerd door het spel (in dit geval van een uitstekende Michelle Williams), maar dat gebeurt ook wel vaker. De vraag is hoe Reichardt het voor elkaar krijgt dat het geheel zoveel meer is dan de som der delen. Ik vermoed dat de spartaansheid ervoor zorgt dat je als kijker er van alles omheen gaat verzinnen, de hoofdpersoon in een context gaat plaatsen, de tijdsgeest erin gaat lezen. Maar hoe Reichardt je nou die kant op krijgt, ver weg van de niemendallerigheid, ik heb geen flauw idee.
Oh ja, de beste documentaire van dit jaar (en ik heb er amper vijf gezien) was voor mij Anvil! The story of anvil. Daar heeft iedereen hier allang en breed van genoten dus men weet waar ik het over heb.
olafk