Dat mijn cinemabeleving in 2008 niet zou kunnen tippen aan die van
2007 stond bij voorbaat vast. De inhaalslag die ik vorig jaar op haast
ziekelijke wijze verwezenlijkte was een Stendhal-iaanse ontdekkingsreis door
de oeuvres van Europese grootmeesters en Aziatische talenten. Daartegen
stak mijn halve martelgang door het oeuvre van Jean-Luc Godard van dit jaar wat
schril af. Dat gezegd hebbende, Le mépris was één van de beste films
die ik dit jaar zag. Andere bijzondere kijkervaringen waren L’année
dernière à Marienbad (Resnais), Le feu follet (Malle), El Espiritu de
la Colmena (Erice), Bad lieutenant (Ferrara), en Visconti’s tweeluik
Il gattopardo/L’innocente. Het subjectivisten-forum deed wederom
uitstekende diensten. Zo had Ludo enorm gelijk met Metropolitan
(Stillman), Omar met The king of kong (Gordon) en Vido met Marketa
Lazarová (Vlácil).
Wat nieuwe films betreft was 2008 zeker geen slecht jaar, waarin
voor mij de trend was dat er geen trend was. Meer dan ooit viel mij op
dat er overal ter wereld wel wat te halen valt. En ja, je moet de grens over want hier kwam eigenlijk niets boven het maaiveld uit. Klik op de onderstaande
link voor mijn overzicht van het afgelopen jaar.
Meegeteld zijn alle films die dit jaar zijn uitgekomen en de films die vorig jaar uitkwamen maar pas dit jaar te zien waren door een officiële release of een (minder officiële) download.En uiteraard alleen films die vorig jaar niet al meededen.
Cream of the crap
Ik heb dit jaar weinig nieuwe films gezien die me kwaad maakten, of die me onbedoeld aan het lachen kregen. Er waren wat films die bezweken onder hun eigen gewicht, zoals Der freie Wille (Matthias Glasner) en Secret Sunshine (Lee Chang-Dong). En er waren een paar films waarvan meer te verwachten viel gegeven het meewerkende personeel: Changeling (Clint Eastwood; hoezo aangrijpend?) Lust, Caution (Ang Lee; hoezo erotisch?), Burn after reading (Coen & Coen; hoezo meer dan een tussendoortje?), etc. Zodat de welverdiende prijs voor grootste misbaksel met groot gemak kan worden toegekend aan Tim Burtons Sweeney Todd: the demon barber from Fleet Street. Al het bloed kon de bloedeloosheid niet verhullen. Niet alleen de liedjes waren tenenkrommend (daar valt nog mee te leven, je verwacht er immers niet veel van), Sweeney Todd zal de historie in (moeten) gaan als de eerste film waarin Johnny Depp verschrikkelijk op zijn bek gaat. Ik had met hem te doen. Daar loop je dan met een raar kapsel een fultliedje te zingen tegen een paar duidelijk in beeld gehouden messen. Sweeney Todd is vooral een film waar Johnny Depp zelf nooit van zijn leven heen zou gaan.
Cream of the crop
20. Tokyo tower: mom and me, and sometimes dad (Joji Matsuoka)
19. Låt den rätte komma in (Tomas Alfredson)
18. Chop shop (Ramin Bahrani)
17. Ploy (Pen-ek Ratanaruang)
16. La graine et le mulet (Abdel Kechiche)
15. The devil knows you’re dead (Sidney Lumet)
14. Dai-Nipponjin (Hitoshi Matsumoto)
13. Strawberry shortcakes (Hitoshi Yazaki)
12. Happy-go-lucky (Mike Leigh)
11. Syndromes and a century (Apichatpong Weerasethakul)
10. La mujer sin cabeza (a.k.a. The headless woman, Lucrecia Martel)
Op de tiende plaats een film die ik nog nauwelijks kan bevatten. Van de maakster van La cienaga, maar deze is veel beter. Een intrigerende psychologische thriller, of eerder anti-thriller, die schatplichtig is aan Antonioni, met name Il deserto rosso. Een ambitieuze film dus, met een verwarde protagoniste die de staat van well-off Argentinië lijkt te verbeelden. De grote lijn is redelijk duidelijk, de details bepaald niet.
9. Import/export (Ulrich Seidl)
Heeft zijn voor- en tegenstanders. Wat Seidl niet helpt is zijn drammerigheid, maar Import/export steekt voor mij met kop en schouders uit boven andere ‘globaliserings’-drama’s als Auf der anderen Seite (Akin) en Babel (Iñárritu), omdat Seidl de gekunsteldheid van dit soort films weet om te buigen tot een kwaliteit.
8. Quiet city (Aaron Katz)
Een even vertederende als eenvoudige boy meets girl-flick. Mumblecore lijkt alweer een beetje over zijn hoogtepunt heen. Jammer, want hoewel het genre door sommigen wordt afgedaan als opzichtige navelstaarderij, laat het voor mij iets wezenlijks zien over de tijdsgeest.Quiet city is één van de beste produkten uit deze stal.
7. Keane (Lodge Kerrigan)
Schizofrene film over dito man. Is hij zijn dochtertje kwijt of is het een pervert? De beste hand-held film van het jaar. Met een magistrale hoofdrol van Damien Lewis.
6. No country for old men (Coen & Coen)/There will be blood (Anderson)
Laat ik de strijd tussen deze Amerikaanse kanonnen van vorig jaar eens pesterig onbeslist laten. No country for old men zal bijblijven doordat het plezier waarmee de film gemaakt is in elke scene zichtbaar is. There will be blood zal bijblijven door de ambitie en door de vale horizontale vergezichten onderbroken door horizontale zwarte streepjes.
5. Margot at the wedding (Noel Baumbach)
Baumbach slaagt waar Woody Allen tegenwoordig faalt: een door neuroten bevolkte film maken die loopt als een trein en een permanente wrange grijns op je gezicht tovert. Als Allen het had gemaakt, had men gesproken van een wederopstanding en had niemand het nog gehad over Vicky Cristina Barcelona.
4. Stellet licht (Carlos Reygadas)
Deze ´Mexicaanse Bergman´ verraste omdat ik Reygadas´ vorige vreselijk vond en Stellet licht alle ingrediënten leek te bevatten voor nog meer ergenis. Maar vanaf het eerste fenomenale shot ging ik gewillig mee in het erbarmelijk lage levensritme van de Mennonieten. En het einde is wel goed.
3. My Winnipeg (Guy Madden)
Een slaapdronken trip door een stad van slaapwandelaars en vrieskou. Deze persoonlijke en liederlijke ode aan Winnipeg is een originele mix van nagespeelde herinneringen, archiefmateriaal en anekdotes. Guy Madden is de Sufjan Stevens van de Noord-Amerikaanse cinema.
2. Ten-ten (a.k.a. Adrift in Tokyo, Satoshi Miki)
Voor mij het grote mysterie van 2008. Ik weet nog steeds niet waarom ik dit nou zo interessant vond, en waarom ik er zelfs door geroerd werd. Maar deze Japanse ‘road movie on foot’ voelde die avond zo goed, zo bijzonder en zo lichtvoetig doch veelzeggend dat ik hem amper nóg een keer durf te bekijken.
1. I’m not there (Todd Haynes)
Verdient alleen al een groot applaus omdat het zo eenvoudig en faliekant had kunnen mislukken. Een film over het leven van Dylan als een bont gekleurde lappendeken, en een film die eigenlijk niet over Dylan gaat. En een film die je weer even doet beseffen dat cinema zijn grenzen nog lang niet heeft bereikt. Dat uitgerekend een Hollywood-produkt daar dit jaar voor mij het best in slaagde…
Documentaires
5. Protagonist (Jessica Yu)
Een docu kan zo simpel zijn. Interview vier mensen met een obsessie en je bent er. Als je het goed doet.
4. Up the Yangtze (Yung Chang)
Jia Zhang-ke’s nieuwste (24 city) kreeg ik dit jaar nog niet te zien, maar deze docu van Chang zit in dezelfde hoek. Aan de hand van personeel werkzaam op een luxueus cruise-schip wordt een indringend beeld geschetst van hedendaags China, waar verandering niet bij te benen is en hordes mensen ontheemd proberen een bestaan te leiden tegen de achtergrond van die verdomde Driekloven-dam.
3. Man on wire (James March)
Over de man die in 1974 een touwtje spande tussen de hoogste verdiepingen van het WTC. Het plannen daarvan en de executie laten zich bekijken als “The great train robbery”, maar wat aan het einde overheerst is ontzag voor Philippe Petits poëtische daad.
2. My kid could paint that (Amir Bar-Lev)
Wat is de definitie van kunst als het werk van een vier-jarig meisje komt te hangen in een gerenommeerde art gallery? En maakt het nog uit of papa een handje geholpen heeft? De aanleiding van deze docu is eenvoudig, haast triviaal, maar wat bereikt wordt verre van.
1. The king of kong: a fistful of quarters (Seth Gordon)
De ‘lekkerste’ op één. Want de strijd van Steve Wiebe tegen Billy Mitchell om het wereldrecord Donkey Kong heeft alles in zich wat een documentaire bekijkenswaardig maakt. Sub-culture, een universeel thema en spanning. Ik heb nog een tijdlang gegoogled en gewikipedia’d op “Donkey Kong record”.
Voornemens voor 2009: Meer Midden-Oosten. En Nederland een kans blijven geven.
Door Olaf Koeneman