“Tss, die eerste is zoveel beter…maar met de tweede kan ik ook leven, alleen de echte wanhoop/vuur is daar uit”. Aldus collega-Subjectivist Jan Willem “De Ketter” Broek. Hoe durft iemand dat te zeggen van de tweede God Machine plaat. Ongehoord. Schandelijk. En meer van dat soort dingen.
Nu is Jan Willem in het echte leven een heel aardige vent met een muziekkennis waarvan je mond openvalt, maar in dit geval heeft hij het – uiteraard – geheel fout. Uitspraken over de beste plaat van The God Machine zijn in mijn ogen futiel. Dat is ook de reden dat dit stukje maar met moeite tot stand komt. The God Machine is zo goed en belangrijk voor mij dat de woorden niet zomaar eruit rollen, dat ik niet zomaar duiding kan en wil geven aan de waarde die de muziek voor mij heeft; het zou wel eens afbreuk kunnen doen aan mijn gevoel.
Dramatisch allemaal, niet? Past goed bij de muziek, dat dan weer wel. The God Machine is zo serieus als serieus kan zijn. Zwaarmoedigheid kent geen tijd. En ik was al nooit van de humor in mijn muziek, dus dat kwam goed uit. Die eersteling waar Jan Willem het over had – Scenes From the Second Storey, ook al zo’n fijn pretentieuze titel – leerde ik enkele maanden na verschijnen (1993) kennen, maar raakte me niet direct. Behalve qua titel was de muziek ook aardig pretentieus; bijna proggy eigenlijk, zonder ooit als een progrockband te klinken; een soort sombermans Jane’s Addiction werden ze weleens genoemd. Bij vlagen keiharde indienoiserock, loodzwaar en somber; afgewisseld met akoestische verstilling plus bijbehorende strijkers, loodzwaar en somber; en uitgesponnen sferische rock, loodzwaar en somber. Dat alles dichtgeplamuurd met samples van films en Le Mystère des Voix Bulgares, een plots opduikende klarinet, feedbackende gitaarnoise en meer van dat soort dingen. Zware kost, een beetje te zwaar voor mij op dat moment maar dat zou veranderen op het moment dat ze een jaar later de tweede uitbrachten.
Want ik was eindeloos gefascineerd door het trio uit San Diego dat naar London was geëmigreerd om daar met hun muziek verder te gaan, ondertussen hun geld verdienend als straatmuzikanten. Dat had iets heldhaftigs, iets overtuigends dat weinig andere bands konden overleggen. En om dan direct met zo’n debuut aan te komen, pfff… Visionaire band met een gigantisch talent. Een cover van ‘What Time Is Love’ van The KLF ergens op de b-kant van een single – nooit op cd uitgekomen. En geen quasi-grappige versie, nee, bloedserieus rocken alsof er geen morgen was.
Die was er ook niet, die morgen. Niet voor bassist Jimmy Fernandez. Net terug van opnames in Praag voor hun tweede plaat raakt hij buiten bewustzijn, om in het ziekenhuis in coma te raken. Drie dagen later overlijdt hij op 28-jarige leeftijd aan wat later blijkt een agressief groeiende hersentumor. Zonder Jimmy geen The God Machine besluiten zanger/gitarist Robin Proper-Sheppard en drummer Ronald Austin. En in plaats van de muziek wederom vol te stouwen met samples, feedback en strijkers – en vast nog een heleboel andere dingen die ze hadden kunnen verzinnen – laten de twee de muziek precies zoals die tot dan toe was, laten de hoes maagdelijk wit en titelen hem One Last Laugh In A Place Of Dying. Opgedragen ‘To Our Friend Jimmy’ staat er verder niets dan elementaire informatie op de hoes, waarna The God Machine ophoudt te bestaan.
Dit bepaalde natuurlijk sterk mijn gevoel bij de plaat, bij de muziek, bij de band. Ik begon de eerste steeds beter te vinden, en de tweede was onbeluisterd al een klassieker in mijn hoofd. Al zou ik het niet mooi vinden, dan vond ik het toch mooi als eerbetoon aan Jimmy Fernandez. Ik vond dat dat moest. Dit was nu al een legendarisch goede band die nooit zou uitgroeien tot wereldformaat. Een groot gevoel van onrecht hing er omheen, zowel door het overlijden alsook door het daarmee samenhangende stoppen van de band. Het was zo definitief allemaal. Dat hakte er flink in op 19-jarige leeftijd.
Muzikaal was het gelukkig even indrukwekkend als mijn verbeelding me had doen geloven. Veel kaler, opener, transparanter dan het debuut, maar dan toch met een even massieve ondertoon. Door het gebrek aan samples was de toon directer, wellicht wat makkelijker? Dat is het foute woord, maar minder vervreemdend is het wel. Maar nu kom ik terug bij die uitspraak van “Ketter” Broek, die meent dat de echte wanhoop, het echte vuur niet of in mindere mate aanwezig is dan op het debuut. Ik begrijp dat totaal niet. En het zal wel komen doordat ik dat proces van overlijden van Jimmy Fernandez en het verschijnen van One Last Laugh In A Place Of Dying veel bewuster heb meegemaakt dan bij het debuut (waar ik geen voorkennis bij had, die was er plots), maar wil je vuur? Zoek niet verder dan ‘The Tremelo Song’ of ‘Evol’, twee waanzinnig intense, keiharde noiserock/postmetal songs. Wil je wanhoop? De rest van de plaat is dan het antwoord, want een verzameling liedjes met meer pijn en wanhoop dan deze ken ik nauwelijks. Bovendien is de boodschap van Proper-Sheppard altijd wel visionair gebleken. Zong hij op ‘It’s All Over’ van het debuut nog over “Why do all the things have to change just when they mean the most…“, op deze doet hij er bij ‘Painless’ nog een schepje bovenop: “And you said life could be painless, I’m sorry but that’s not what I found“. Of bij ‘In Bad Dreams’ waarin hij trillend verzucht “Maybe you’ve seen someone somewhere before that I might have loved if I’d never loved you“. En dan hoor ik dat en dan begrijp ik oprecht niet dat iemand het debuut verkiest boven deze. Los van dat vind ik een beter-slechter wedstrijdje tussen de twee albums totaal niet passen; bij veel andere bands doe ik er graag aan mee, leuk voor de lijstjes en statistieken en zo, maar bij The God Machine kan ik dat niet. Lukt me echt niet, wil ik ook niet. De band en de herinnering is me te dierbaar, de ervaring is te intens om te kunnen vangen in beter of slechter of andere futiele adjectieven.
Ik merk dat die intense ervaring, dat gevoel bij de muziek, erg in de weg staat van het aanprijzen van de individuele liedjes. Ik zou elk nummer individueel willen behandelen, een lofzang houden, maar ik weet zeker dat ik ze dan te kort ga doen. Laat ik volstaan met het noemen van enkele überfavorieten: ‘The Hunter’, ‘Boy By The Roadside’, ‘In Bad Dreams’, ‘The Devil Song’. Maar zelfs met het benoemen ervan heb ik al het gevoel dat de rest te kort doe.
Stoppen met de band was het enige juiste. Nu ik wat analytischer probeer te luisteren, valt me de prominente rol van de basgitaar op; veel akkoorden, zowel ritmisch als melodisch erg sterk. Perfect in evenwicht met de drumpartijen en het gitaarwerk en zang. Alles even belangrijk. In balans. En die balans kon nooit meer hervonden worden. Proper-Sheppard ging solo door als Sophia, Austin is tegenwoordig filmmaker. Sophia heb ik trouwens ook erg hoog zitten; hoewel veel simpeler, meer singer-songwriter en soms ook wel pop en rock gericht, is de boodschap even wanhopig en verdrietig. Grandioos solo-concert enkele maanden geleden gezien, waarbij zelfs de stevigere rockliedjes die eenmans-akoestische versie meekregen en veel beter zo bleken te klinken dan volledig gearrangeerd. Erg mooi allemaal, maar ik betrapte me erop dat ik stiekem hoopte dat hij een God Machine liedje zou gaan spelen. Dat is een al jaren gekoesterde wens, want uiteraard hebben ze nooit meer opgetreden (ik heb ooit een glimp meegekregen op 300 meter van het hoofdpodium van Pukkelpop alwaar ze de dag mochten openen, maar aangezien ik ze maar vaag kende heb ik er nauwelijks aandacht aan geschonken). Uiteindelijk vind ik het alleen maar goed dat Proper-Sheppard integer blijft en The God Machine erfenis laat zoals die is. Twee albums, wat ep’s vooraf, verder niets. Daar moeten we het mee doen.
(Bas Ickenroth)
Ps: De albums zijn jarenlang niet meer te krijgen geweest – er werd grof geld voor betaald op E-Bay – maar platenmaatschappij Fiction heeft ze in hun oneindige wijsheid eerder dit jaar eindelijk opnieuw uitgebracht. Dus als je ze niet hebt ga je ze nu aanschaffen. Ja? Ja!