Jaren terug verdiepte ik me d.m.v een draad op het Subs-forum in de jazz. Veel bleef er van die tientallen aangeraden platen niet hangen. Er was een Fransman met een schildpadden-album en die trompettist waar de jongens in Malle’s Le Souffle au Coeur wat lp’s van jatten. Dizzy Gillespie? Of toch Charlie Parker? Nee, eigenlijk ben ik wat betreft jazz nooit verder gekomen dan Bill Evans. Waltz for Debby! In de opening van Michael Curtiz’ Young Man with a Horn zit een Evans-achtig verlopen type achter de piano. Het is Willy ’they call me Smoke’ Willoughby. Hij begint te vertellen over een eenzame jongen, Rick Martin. Al rondsjokkend door de stad hoort deze een kerkdienst. Hij gaat naar binnen en opeens beginnen zijn handen op magische wijze te bewegen! Een heel eigen revelatie. Muziek wordt zijn doel. Wat is ’t goedkoopste instrument, vraagt hij in de winkel. Een trompet. (Zou ’t werkelijk geen akoestische gitaar zijn?) Dat wordt sparen, maar dat gaat langzaam als je kegelterugzetter op een bowlingbaan bent. Toch jammer van de technologische vooruitgang, met fooien die over de baan naar je toe worden gesjoeld. Gelukkig heeft hij wat vriendelijke (natuurlijk Afro-Amerikaanse) jazzcats leren kennen, waarvan de leider, de levende legende Art Hazzard, ‘m wel les (en een trompet) wil geven. Het volgende moment verandert de jongen in de man met het ultieme Wie Is Het?-kuiltje: Kirk Douglas. De film belandt in Scorsese’s New York, New York-territoria. Showbands, om de mensen te laten dansen. En plaatjes, die verkopen alleen omdat high school-meisjes nieuwe woorden willen leren. Niks eindeloze solo’s vol notenpoeperij. Verzin hier zelf een subsidie-grap. Paradoxaal genoeg wordt ’t publiek wél (terecht) laaiend enthousiast, als Martin, bij afwezigheid van de bandleider, wat moderners improviseert. In de showband zingt Doris Day, waarvan ik jarenlang dacht dat het een man met een snor was. Deze ultieme "girl next door" (volgende stap hockeymom?) zingt zoals Scarlett Johansson op haar debuut had moeten klinken. Het is duidelijk, die twee moeten wat krijgen. Of niet natuurlijk, want daar is ’t "obstakel": Lauren Bacall. Martin is klaarblijkelijk al te ver heen in zijn manische zoektocht naar die ene perfecte noot, that David played. Hij ziet niet dat hij zijn, eh, horn in een wespennest steekt. Blind als de neten, want de helemaal nog niet zo oude Bacall is hier een frigide, misschien wel lesbische, Cruella de Vil-feeks. Met d’r doorrookte stem en verslagen blik lijkt ze zowaar wat op Humphrey Bogart. Had de film wel iets subtieler aan mogen pakken, want ze introduceert, al klagend, een boeiend en herkenbaar dilemma: ik ben een intellectuele berggeit, die van richel naar richel springt, zonder ergens echt in te excelleren. Haar jaloezie heeft z’n prijs. En Rick Martin gaat in film noir-achtige montages heel hard op weg naar z’n allerlaatste intense solo. Of kan er nog een vanaf? Dit is tenslotte Hollywood. Showbiz.
(door Ludo)