Een recensie schrijven over een nieuw Scott Walker album blijkt nog helemaal niet zo eenvoudig te zijn. Het levert zelfs al verwarring op bij aanvang, want de triorecensie bestaat ineens uit 4. Dit past ook helemaal bij de muziek van deze haast ongrijpbare ouwe rot; niets lijkt te kloppen en ineens heb je een sluitend kwartet. Scott laat hoe dan ook tongen rollen, pennen bewegen en toetsenborden schudden van het getik. Twee Subjectivisten, 1 min of meer ex-Subjectivist en een jarenlange forumregular zijn in het diepe gesprongen en geven hieronder duidelijk onduidelijk hun mening over Bish Bosch (4ad, 2012).
Op tilt, op drift, op hol…
“The Sun Ain’t Gonna Shine Anymore” zong hij ooit met The Walker Brothers, overigens geen broers en ook geen Walker hetend. Die profetie is uitgekomen, want de Amerikaanse zanger/muzikant Scott Walker of beter gezegd Noel Scott Engel is sinds het verschijnen van zijn spraakmakende avant-gardistische album Tilt uit 1995 muzikaal gezien niet meer in de buurt van het zonlicht te vinden. Hij is een artiest met vele gezichten, zo zal blijken.
Tijdens en na zijn succesperiode met The Walker Brothers (1964-1968 + 1975-1978) maakt Scott Walker al veel soloalbums. Een soort kruising van Andy Williams en Jacques Brel (die hij ook covert), met veel hoogwaardige croonerliedjes. Hij laat op zijn vroegere albums (waarvan Scott 1 t/m 4 zeker aanraders zijn) ook al progressie horen, maar legt voor het eerst een meer complexe kant aan de dag op het licht bevreemdende klasse album Climate Of Hunter (1983). Hierop speelt hij nog met lieden als Mark Isham, Evan Parker, Mark Knopfler en Billy Ocean. Maar ja “when the going gets tough, the tough gets going” en Scott wordt van het label gegooid. Er broeit dan al iets bijzonders, maar het duurt dan maar liefst tot 1995 voor we op het eerder genoemde album weer een teken van leven krijgen.
Tilt gaat veel verder dan zijn voorgaande album, er is dan ook 12 jaar verstreken. Met een haast falsetstem zingt hij veel songs in, maar ook lager, holler en meer griezelig gezongen stukken komen veelvuldig voor; het klinkt wel eens als David Sylvian zonder een open haard in de keel. Dat in combinatie met onder meer de Sinfonia Of London pakt nog heel mooi uit; Scott woont dan inmiddels al (en nog steeds) in Engeland. Maar hetgeen waar hij opzien meer baart zijn niet die paar mooie stukken, maar de uiterst experimentele, avant-gardistische en vooral duistere muziek in nummers als “The Cockfighter”, “Bouncer See Bouncer…”, “Face On Breast” en “Bolivia ’95”. Het is een compleet ander en gedurfd geluid, een omwenteling die je zelden ziet van iemand die ooit een wereldhit heeft gehad. Ik bedoel Simon Fisher Turner is ook van tieneridool en acteur opgestaan als een experimenteel elektronicaspecialist en Gordon Sharp is met zijn songgerichte Cindytalk van new wave overgeschakeld naar instrumentale, abstracte clicks’n’cuts, maar de ontwikkeling bij Scott Walker lijkt groter, meer apocalyptisch. Bovendien lijkt hij zijn eindhalte ook nog lang niet gevonden te hebben.
Dat blijkt 5 jaar later, als hij toch plots weer met de soundtrack voor Pola X op de proppen komt; het lijkt er namelijk even op dat Scott geen muziek meer maakt. Hoe dan ook laat hij hierop verontrustend modern klassiek horen dat hij lardeert met industriële en avant-gardistische elementen. Het brengt geen schok teweeg zoals bij Tilt, maar het is wel weer van een intense, aangrijpende pracht.
Ook weer redelijk onverwacht duikt Scott Walker in 2006 op met het album The Drift, uitgebracht op 4ad zo waar. Hier gaat hij pas echt een stap verder dan Tilt, ook qua obscuriteit; zelfs de hoes is een slag donkerder. De composities hebben niets meer met mooi of lelijk van doen, hij schept meer een muzikale thriller die je tot op je botten voelt. Termen als angstaanjagend, aan de grond nagelend, fysiek, apocalyptisch en filmisch zijn het eerste die dan in mij opkomen. Grimmige sfeerelementen, geweldige hol getormenteerde zang met vaak herhalende zinnen, ijzingwekkende orkestraties en jagende percussie maken het je niet bepaald eenvoudig. De intensiteit van dat alles is gigantisch en weet te biologeren. Hij is een soort eenmans Swans met Stockhausen en David Lynch als inspiratiebronnen. Het album groeit met de jaren wel uit tot een prachtig majestueus meesterwerk en had achteraf gezien misschien wel bovenaan in mijn jaarlijst moeten prijken. Of niet? Een jaar later verschijnt het mini album And Who Shall Go To The Ball? And What Shall Go To The Ball?, geschreven voor een dansstuk. Het is een postmodern klassiek werk geworden, ditmaal geheel instrumentaal. Buitengemeen imponerend weer.
Goed, zes jaar later na The Drift is er weer het nieuwe volledige album Bish Bosch van Scott Walker. De man is nu 69, maar dat zou je bepaald niet opmaken uit zijn muziek. Omdat je na Tilt al op scherp gezet bent, zal dit niet die schok van toen teweeg brengen maar toch is hij hier stappen verder gegaan, ook verder dan The Drift. Dit doet hij in eerste instantie door de muziek nog meer uit de normale context te halen en tevens door deze uit te kleden. Hij creëert meer stiltes, vette stiltes overigens, in de composities, brengt minder orkestraties dan voorheen en gaat schetsmatiger en meer fragmentarisch te werk. Maar als de instrumentaties en orkestraties aanzwellen is het ook meteen raak en dikwijls een kakofonisch feest. De focus ligt verder meer op de vocalen, die door de soms sobere omlijsting behoorlijk binnenkomen. Dat zonder de veelal bevreemdende teksten helemaal te kunnen of willen bevatten. Zeker in het bijna 22 minuten durende sleutelstuk “SDSS14+13B (Zercon, A Flagpole Sitter)” trekt hij alle vocale vaten op: van de holle, emotievolle tot bijna satanische zang. Er zijn ook delen die ik dan minder goed snap. Hij laat in “Corps De Blah” namelijk gewoon (geluiden van) scheten horen, hetgeen wel past in het geheel maar niet nodig is. Het is als een oma met piercings of zoiets, het moet kunnen maar het irriteert. Dat is overigens iets waar ik wel overheen kan stappen, want het is in een zucht en een scheet voorbij. De muziek dan. Er doet een waar leger aan huurlingen mee die de derealiserende orkestraties en blaaspartijen verzorgen en de elektronische klanken omwentelen. Met enige regelmaat krijg je daarbij stevige percussie en hard, rockende gitaarpartijen. Scott zit met zijn geluid regelmatig in de buurt van Foetus, maar onderscheidt zich alleen al door zijn typische zang en daarnaast de gewoonweg waanzinnige manier van componeren. Het is een album dat zijn weerga niet kent en eigenlijk met niets of niemand te vergelijken is. Net als die nieuwe van de Swans is het een meeslepend, magistraal album geworden, waarbij ik me wel afvraag hoe vaak ik het ga draaien. En past dit in het vluchtige van de jaarlijstjes? Ik weet het niet, ook omdat ik niet weet wat Scott hiermee wil bereiken. Hij wil duidelijk niet pleasen, duidelijk niet irriteren, maar wat wel blijft de vraag. Het is hoe dan ook een verwonderlijk intrigerend album waarin je jezelf kunt verdrinken en op avontuur kunt gaan. Misschien over een tijd dat ik besef dat dit weer een meesterwerk is dat boven alle lijstjes zou moeten staan…of niet?
Jan Willem Broek
I'll give you 21, 21, 21… – Overwegingen (en tegenstrijdigheden) bij het luisteren naar Scott Walker's Bish Bosch
1. Bish Bosch zit vol geluiden (scheten, messen die worden geslepen) die ik nooit eerder hoorde in muziek.
2. Bish Bosch klinkt heel vertrouwd. De collage-achtige manier van werken, de soms hele letterlijke muzikale interpretaties van de teksten (sissende geluiden achter het woord ‘hissing’, dat werk), die operateske stem… we kennen het allemaal van The Drift, en het is zó’n specifieke manier van werken dat het meteen herkenbaar –en daarmee plaatsbaar- is. Zoals Jackson Pollock schilderijen maakte in verschillende formaten en met andere kleuren, maar het resultaat altijd onmiskenbaar ‘een Pollock’ was, zozeer is Bish Bosch in alles ‘een Walker’.
3. Bish Bosch is veel toegankelijker dan The Drift. Komt door de opener produktie; minder ‘zware’ strijkerspartijen, minder complexe arrangementen, minder lagen, kaler, de stem wat meer naar voren, melodielijntjes (daardoor) wat meer aan de oppervlakte.
4. Bish Bosch is veel minder toegankelijk dan The Drift. Komt door het ijle, skelet-achtige geluid; er is nauwelijks bas, dat geeft de luisterervaring minder ‘fundament’, minder houvast.
5. Bish Bosch is een zwart-wit kopie van het veelkleurige The Drift. Ze lijken qua structuur heel erg op elkaar. Een ritmische beginsong, dan een paar lange, epische stukken, vervolgens wat kortere nummers en een ‘kaal’ slotnummer, die opbouw hebben ze allebei. Die slotnummers op zich lijken trouwens ook op elkaar: kale gitaarnummers met psst-psst-stem in ‘A Lover Loves’ en tss-tss-tss-tamboerijn in ‘The Conducator’.
6. Ik vind The Drift beter, want gelaagder, intenser, ‘dieper’.
7. Ik heb Bish Bosch in de laatste twee, drie weken vaker -en met meer plezier- geluisterd dan The Drift in zes jaar.
8. Het blijven songs. Uitgebeend, verhaspeld, door elkaar geschud, op zijn kop gezet, cryptisch, gestoord… maar altijd songs.
9. Het blijft popmuziek. Uitgebeend, verhaspeld, etc. enz.
10. Die stem wil wel nog wel eens op de zenuwen werken. Een bariton waar menigeen een moord voor zou doen, en vervolgens géén gebruik maken van de diepte/kracht/reikwijdte ervan. Alleen maar hoger zingen, en daarmee ijler, ieler…
11. Ondanks dat-ie in steeds hogere regionen zingt, en ook wel eens toonvaster heeft geklonken, blijft de stem van Walker Een Dijk Van Een Stem, goed voor heel wat rillingen over de rug.
12. Walker maakt het zich niet makkelijk en roert allerlei obscure en niet-voor-de-hand-liggende onderwerpen aan, en gebruikt bij voorkeur obscure, zeldzame, totaal onbegrijpelijke woorden.
13. Ik geef niet veel om teksten. Klankwaarde, losse flarden en de emotionele/rationele/muzikale ‘kicks’ en ‘clicks’ die woorden of zinnen genereren vind ik veel belangrijker. IJskoude planeten, enge hawaiianen, dictators, het zál allemaal wel. Mis ik dan iets/veel? Wellicht, maar daar heb ik hier net zo min last van als bij talloze andere platen van andere muzikanten. De ‘verklarende’ voetnoten die onze Scott bij de teksten plaatst neem ik voor lief, lees ik een keertje, maar ik had er prima zonder gekund.
14. Hoe serieus moeten we die teksten überhaupt nemen? Allemaal leuk en aardig, die dwergen en Romeinse cijfers, maar ‘Grease The Pole Behind Me’ klinkt toch vooral naar eh… ‘vette’ homo-erotiek…. worden we hier, onder een dekmantel van vage moeilijkdoenerij, niet gewoon keihard ‘genomen’?
15. De fragmentarische songstructuur maakt dat er weinig meeslepende melodieën zijn. Vóórdat een melodie goed en wel is gevormd, wordt-ie afgebroken. Lekker zwelgen in een melodie is er niet bij…
16. Bish Bosch zit vol kleine momentjes die na twee of drie keer luisteren als weerhaakjes in je hoofd blijven hangen.
17. Is deze muziek vernieuwend? Ja en nee… het is avant-garde van de ouderwetse, ‘degelijke’ soort.
18. Het mooiste op deze eigenwijze plaat vind ik het meest ‘normale’ nummer: ‘The Day the Conducator Died’.
19. Tip: wissel individuele nummers van Bish Bosch af met nummers van bijvoorbeeld Scott 3 of Scott 4. Dat werkt een stuk beter dan je wellicht zou verwachten!
20. Bish Bosch is een plaat waarvan het net zo aardig is om alle recensies, discussies en (al dan niet vermeende) achtergronden te lezen als om daadwerkelijk naar te luisteren.
21. En is daarmee wellicht de interessantste plaat van dit jaar…maar de beste van Scott Walker blijft voor mij ‘Tilt’.
John Prop
Stil, de oude Orpheus zingt over duistere tijden
De Duitse filosoof Peter Sloterdijk maakte een tijd geleden in Tegenlicht een intrigerende observatie die er op neer kwam dat elites tegenwoordig revolutionair zijn en de massa conservatief. Hier op voortbordurend kun je tot de conclusie komen dat hetzelfde geldt voor de massacultuur, waarmee je vanuit een ander gezichtspunt uitkomt op de ijzeren greep van retromania op de hedendaagse popmuziek. Deze situatie is complex en kent veel oorzaken maar het is duidelijk dat het niet louter artiesten zijn die niet verder willen/kunnen. Het is een breder gedragen gebrek aan wil, een conformisme waar helaas de popjournalistiek op grote schaal aan meewerkt met zijn obsessie voor blanke middenklasse indie light, het stapelen van de nieuwste releases als postzegelverzameling die er steeds minder toe doen, kritiek beschouwen als het afkraken van de aller-makkelijkste doelen (Blunt, Bieber, Bløf) en het miezerige muziekminuutje in DWDD bizar belangrijk vinden. Als moeizaam alternatief hiervoor geldt het opwarmen van een cultureel marxisme dat veertig jaar geleden al was uitgerangeerd (en wanneer nodig makkelijk is weg te zetten met de dooddoener “het is maar een plaat hoor.”)
Popmuziek beweegt zich onmiskenbaar richting het treurige lot van jazz en klassieke muziek. En dat is saai. Muziek moet voorbij deze staat van entropie zien te geraken, nieuwe werelden ontdekken die nog niet gecatalogiseerd zijn, die niet klinken “als een mengsel van A en B”. Weet je wie we in dat vrijwel onontgonnen gebied vonden? Scott Walker, bijna 70 jaar oud, onverschrokken verkenner. Maar verkenner van wat? De nieuwe muzikale vorm, maar ook zoiets als de menselijke ziel. Dat laatste heeft Walker nooit verhuld gezien het citaat van Camus op de hoes van Scott 4 (1969). Zijn karakteristieke stem is kwetsbaar, fragiel, al te menselijk en dat maakt het contrast met de muzikale duisternis die hem omhult zo sterk. Hier minder een opstekende hellewind zoals op The Drift (2006), een compleet nieuwe intensiteit waaruit onverwachte ritmes verschijnen, geluiden uit koortsdromen, stiltes die dreigender zijn dan welke orkestrale crescendo ook. De term waar ik steeds aan moet denken als ik naar Bish Bosch luister is duistere euforie. Wat niet alleen een mooie omschrijving is. De term past goed omdat sciencefictionschrijver Bruce Sterling het introduceerde als het gevoel dat onze culturele/sociale staat van atemporaliteit karakteriseert: “You’re falling toward earth at nine hundred kilometres an hour and then you realize there’s no earth there. That’s a dark euphoria feeling. It’s the cultural temperament of the coming decade.”
Angst (voor de toekomst, de buitenwereld, richtingloosheid) is waarschijnlijk de verborgen drijfveer van retromania. Tegelijkertijd gaat Scott Walker de confrontatie aan met angst, een individuele angst in vele gedaanten: pijn, dood, ridiculisering, commerciële mislukking. Maar ondanks het etiket van moeilijke muziek is Scott Walker in essentie eenvoudig te begrijpen. Zijn sloganesque manier van tekstuele betekenis overbrengen is bij vlagen helder. Surrealistisch…zeker, maar helder in intentie. De associaties zijn onbehagelijk en donker (“Clouds crawling through protracted blue, like souls of insects.”) maar niet zonder een sardonisch gevoel voor humor. Het is alleen geen ironie. Apollo zij geprezen, eindelijk geen ironie.
De vraag is: wil je de stap wagen? Je moet de keuze maken, zelf de wereld betreden, want niemand anders zal het voor je doen. Songs they never play on the radio zoals James Young treffend de biografie van Nico (de originele Bish Bosch) noemde. Radio, dat conservatieve medium, is in wezen niet geïnteresseerd in popmuziek. Muziek als achtergrond, kwaadaardige hypnose, tentoonstelling van slechte smaak dat zonder twijfel, maar niet popmuziek als verrassing, overval van de nabije toekomst. Want Scott Walker is nog steeds een popartiest. De enige echte die dit moment kanaliseert (de duistere zijde op zijn minst, Grimes –naïef, vrouwelijk, gewichtloos- is de perfecte pool).
Omdat Scott Walker de popzanger van de 21ste eeuw is, ben ik op mijn hoede voor de toe-eigening van Walker door The Wire. Een vriendelijke, uiterst respectabele toe-eigening, maar het neemt de vorm aan van een getto (met associaties van afbakening, veilig wegstoppen) waarvan de inwoners teveel trots ontlenen aan de status van buitenstaander, de cultus van de goede smaak. Bish Bosch moet echter vrij zijn, dwalen, verleiden, spoken, confronteren en overstijgen. Net als The Drift is dit niet nog een plaat voor de verzameling, het is een opening. 30 Century Man (2006), de sympathieke documentairefilm over Walker, heeft niet alleen een perfecte titel, het plaatst de zanger tijdens de introductie meteen in een mythologisch kader, dat van Orpheus. Onze Orpheus werd niet verscheurd door vrouwen (ook al is hij daar menig maal aan ontsnapt) maar leefde verder als oude man, zanger van zwarte liederen, eenzame waarheden. Naar zo iemand luister je.
Omar Muñoz Cremers
"een lallende seniele ouwe gek"
Een lallende seniele ouwe gek. Dat zei ze in 2006 ook al, bij The Drift. Dat hij ook maar eens de alcohol moest laten staan, vond ze. Onbeluisterbaar. Lachwekkend als het allemaal niet zo schokkend lelijk was. En hoe kon dit gekweel nu zo serieus nemen? Laat staan mooi vinden?
Het blijft lachen, mijn vrouw over Scott Walker. Ik zou kunnen zeggen dat ze er helemaal niets van begrijpt, maar ik snap haar opmerkingen ergens wel. Bij oppervlakkige beluistering zijn er geen aangrijpingspunten dan alleen de eerste indrukken, en de prominente stem van Walker die zijn bizar klinkende zanglijnen zingt over een ondergrond van rare geluidscollages.
Ga je verder luisteren dan zijn er volgens mij maar drie mogelijkheden:
1. Je vindt het geweldig tot 666e macht.
2. Je vindt het lelijk to diezelfde macht.
3. Je vindt er helemaal niets van omdat het totaal niet raakt aan je referentiekader.
Ik hoor bij 1, mijn vrouw overduidelijk bij 2, en ik zie hier en daar om me heen de nodige drietjes. Voor gemengde of gematigde gevoelens is geen plaats.
Bish Bosch valt het meest op door het nadrukkelijke gebruik van stilte en leegte. Was The Drift behoorlijk groots en hermetisch op sommige plekken, hier lijkt de helft van de muziek uit ruimte te bestaan. Wat je ermee doet moet je zelf weten, lijkt Walker te zeggen, maar dat is alleen maar schijn. Alle ruimte en stilte is bedoeld precies op die plaats, en even belangrijk als elke wel gespeelde noot. Als een abstract schilderij laat de muziek de ruimte voor eigen invulling zonder veel houvast te geven. Songstructuren die ook maar enigszins refereren aan popmuziek? Niet te vinden. Af en toe worden passages herhaald, hier en daar hoor je stukken tekst die je op een andere plek al eerder hebt gehoord, maar dan net even anders qua inhoud of melodie. Om het niet eens te hebben over het arsenaal aan geluiden, de feitelijke muziek. Vaak onherkenbaar als toon die voortkomt uit een instrument.
Het draagt allemaal bij aan de totale vervreemding die Bish Bosch teweeg brengt. De herkomst van het geluid is onduidelijk, het doel ervan ook. Begin, midden, einde; het zijn futiele begrippen voor Walker anno 2012. Dit is zijn universum, en het begint en eindigt wanneer hij het wil, en niemand anders. Meedogenloos, keihard, wreed leidt hij je mee door zijn bizarre wereld, waarbij het alleen maar uit te houden is als het je lukt om je totaal over te geven.
Laat nogmaals duidelijk zijn dat hij het je niet makkelijk maakt. Niet alleen de muziek, ook de teksten. Ik ga niet eens proberen ze hier te ontleden, ik snap ze namelijk niet. Daarbij, het lijkt meer te gaan om de intonatie. In ‘Phrasing’ zingt hij herhaaldelijk ”Pain is not allowed”, maar bijna elke keer op een andere manier: gevoelig, ontredderd, boos. Het is nog erger in ‘SDSS14+13B (Zercon, A Flagpole Sitter)’ waarin hij je recht in de je gezicht lijkt te bespotten (”Didn’t you get enough attention at home?!”). Meer dan 21 minuten duurt het stuk, met de eerste twee minuten alleen zijn stem en veel stilte. Bijna te intiem, te dichtbij, te confronterend. Maar voor wie zingt hij het eigenlijk? Wie is het lijdend voorwerp? Een zinsnede als ”Norsemen do not eat the big pink mince” helpt dan ook niet mee.
Dan, plots, schrik: keiharde noisemetal met een gruwelijk schreeuwende Walker. Het duurt nauwelijks meer dan 20 seconden, maar het contrast met de bijna atonale, avantgarde klassiek ervoor en erna is belachelijk extreem. Het is ook bijna ondraaglijk, die opeenvolging van verschillende stemmingen, emoties, spanning. Ontspannen luisteren is er niet bij, in onderschatting ligt de ondergang. Je zou simpelweg opgeslokt worden door een monster, een hartaanval krijgen van de schrik. Bish Bosch eist extreme toewijding en neemt met minder geen genoegen. Zelfs als Walker enige luchtigheid toestaat (gemankeerde jazz- en Hawaï-klanken in ‘Epizootics’) is het resultaat nog steeds een nauwelijks te behappen geluidscollage die alle kanten opgaat behalve de logische. Jubelende trompetten in een desolate woestenij, een wanhopige zanglijn, plotse ritmewisselingen; bijkans onmogelijk om er levend uit te komen. En dit is dus Scott op zijn meest luchtig.
Je vraagt je bijna af: waarom zou je er naar luisteren? Ik vraag me dat soms serieus af, zeker weer met wat opmerkingen van mijn vrouw op de achtergrond, die het waagt te zeggen dat ze zelfs Johannes van The Voice Of Holland prefereert boven Scott Walker. Maar ik kan er niet omheen: de lallende seniele ouwe gek fascineert me mateloos. Begrijpen doe ik hem absoluut niet, wil ik wellicht ook niet, maar ik blijf naar zijn ongrijpbare universum gaan om me vrijwillig te laten onderdompelen. Hoe ouder de man wordt – hij is nu 69 – hoe verder hij gaat. In vergelijking met nieuweling was The Drift redelijk makkelijk te luisteren (en dat was in 2006 toch een extreem zware pil), en Tilt uit 1995 is bijna easy listening te noemen ten opzichte van Bish Bosch. Ik zal nog maanden, wellicht jaren nodig hebben om de plaat te doorgronden, maar ook zonder dat begrip is Bish Bosch met afstand de meest indrukwekkende muziek die ik in jaren heb gehoord.
Bas Ickenroth