Het is weer zover: lijstjestijd! Het is een soort zelfkastijding en tegelijkertijd een mooi moment om terug te blikken op een muziekjaar. Sinds de eeuwwisseling kom ik niet meer met een TOP10, 11 of 15, maar met een TOP20.
Dit past goed bij de jaartelling en is tevens een betere afspiegeling van de hoeveelheid muziek die ik per jaar voorbij hoor komen. Afgelopen jaar is misschien wel het drukste jaar ooit in mijn ongeveer 25 jarige bestaan als recensent. Voor mijn 10-jarige Caleidoscoop heb ik dit jaar 332 recensies geschreven en voor ons wekelijkse Schaduwkabinet maar liefst 392. Inderdaad, gemiddeld bijna 2 per dag. Teveel is misschien wel de juiste term. Dat is één van de redenen dat ik de stekker uit Caleidoscoop trek. Na bijna 25 jaar schrijven en minstens 12500 recensies verder is het tijd om weer als “gewone” muziekliefhebber van de muziek te genieten. De hobby werd keihard werken en ontnam ook dikwijls het plezier. Ik ben in 1990 begonnen bij Dwarf, gevolgd door Senzor. Daarnaast heb ik ook geschreven voor Gonzo Circus, THD, De Fret, That Dam en de OOR Popencyclopedie. Tevens heb ik 17 jaar lang op Radio 100 gedraaid, wat op een gegeven moment over is gegaan in de Senzor AM sessies (waar de TOP20’14 zeer spoedig zal verschijnen). Sinds 2004 schrijf ik voor de Subjectivisten en houd ik er mijn geliefde Caleidoscoop op na: muziek ter verbeelding en enkel muziek die ik mooi vind (en gekregen heb). Door mijn muzikale honger wordt de muziek ook een steeds groter wordende olievlek, zijproject van die ene band zus en een toegstuurde onbekende band zo. Steeds meer om te volgen, steeds meer om over te schrijven en dat terwijl originele woorden me beginnen te ontbreken en ik nog altijd over slechts twee handen beschik. De dagen moeten alsmaar langer gemaakt worden om alles te kunnen behappen. Het is daarnaast ook gezond als een nieuwe generatie het stokje overpakt; een generatie die wellicht ook meer kan met het oprukkend vinyl en de bands die ik niet meer als vernieuwend beschouw, simpelweg omdat ik al zoveel gehoord heb. Dit is geen einde, maar (hopelijk) een nieuw begin. Ik blijf Subjectivist, DJ en zal mijn Senzor AM sessies voortzetten. Maar geen dagelijkse business meer.
2014 is een schitterend en vol muziekjaar geweest en ik heb uit mijn “shortlist” een selectie gemaakt van hetgeen me het meest bij de strot heeft gegrepen. Daarmee zijn de andere albums dus niet per se gediskwalificeerd en gelden deze ook zeker als luistertips. Hieronder vind je mijn TOP20 met luisterfragmenten en omschrijvingen, die (deels) zijn overgenomen uit mijn recensies van zowel Caleidoscoop en het Schaduwkabinet. Zoals altijd geldt dat je ermee moet doen wat je wilt.
Ik wil iedereen danken die me al die jaren gesteund, gelezen, bevoorraad, becommentarieerd of beluisterd hebben. Het heeft echt het verschil gemaakt en is een reden geweest om zo lang door te gaan. Met name de Konkurrent is een heel grote steun geweest vanaf het prille begin en voor promotor Aldo Perotti mogen ze gerust een standbeeld oprichten. Daarnaast zijn het Thomas Kessens, Marcel Bekkenk, Peter Bruinink, John Prop, Gert Verbeek, Hans Doppenberg, Michiel Van de Weerthof, Peter Van Cooten, alle André’s, Guuz Hoogaerts (zuchtmeisjeskoning), Roel van der Lugt (Bertus), Stefan Hayes (Bertus), Philippe Petit, Onga (Boring Machines), Alec Dartley (Aagoo), Scott Sinfield (Portal, Make Mine Music), Jon Atwood (Yellow6), Bruce Adams (Kranky, FSS), Brian Foote (Kranky), Julien Fernandez (Five Roses, Africantape), Frédéric Truong, Julien Ash (Nouvelles Lectures Cosmopolites), Robert L. Pepper (PAS, Alrealon Musique), Claudio Milano (NichelOdeon), David (Little Crackd Rabbit), Taner Torun (Fluttery), Harco Rutgers (esc.rec), Dan Geesin, zea, Marcel Hermans (Transformed Dreams), Bas Jacobs (Pfaff, Seedling), Edward Ka-Spel (Legendary Pink Dots), Jessica de Wal (It’s All Happening), Michel Banabila, Machinefabriek, Jaap Blonk, Glen Johnson (Piano Magic, Second Language Music), Mark Tranmer (The Montgolfier Brothers), Premysl Stepanek (Indies Scope), Ryan Keane (Lost Tribe Sound), Erik Skodvin (Miasmah), Monique Recknagel (Sonic Pieces), Chris Hooson (Dakota Suite), Sylvain Chauveau, Kees van den Berg (Mousique), Peter Tuin (Mousique), Yann Tambour (Encre, Stranded Horse), Olivier (Mandaï), Fred (Prikosnovénie), Frank (Petting Zoo), Klimperei en labels als Narrominded, Subroutine, Snowstar, Important, Home Assembly, Coast To Coast, Sinnbus, Blowpipe, Tonefloat, Staubgold, Klangbad, Off, Tenor Vossa, Knitting Factory, Cuneiform, Katwzijm, Ici D’Ailleurs, Clapping Music, Active Suspension, Music & Words, Lithium, Monopsone, (K-RAA-K)³, MonotypeRec, Karl Records, In Poly Sons, Unday, Lowlands (rip Tom De Weerdt), Lomechanik en Denovali die zoveel hebben betekend en bijgedragen. Ik kan enkel dankbaar en nederig zijn met zoveel bevriende muziekliefhebbers. Datzelfde geldt voor mijn collega’s van de Subjectivisten, die me al die jaren dit prachtige podium hebben gegund. Dank, dank, dank!
Ik wens iedereen een fijn, gelukkig, gezond en luisterrijk 2015 toe!
01. Liesa Van der Aa – WOTH
[3cd, Louisa’s Daughter]
In 2012 zorgt de Belgische componiste en multi-instrumentaliste Liesa Van der Aa voor één van de grootste verrassingen uit de Lage Landen met haar album Troops. Liesa heeft het conservatorium doorlopen, maar wil duidelijk ook buiten de geijkte muziekpaden treden. Nadat ze Bach en dergelijke uit haar viool heeft laten klinken, besluit ze het instrument zo te martelen met effectpedalen en loops dat er nog heel veel ander fraais uit komt, van gitaarachtige en elektronische tot daadwerkelijk vioolklanken. De hoofdmoot wordt naast haar vioolspel gevormd door haar eigenzinnige, krachtige en bovenal prettig gevarieerde zang. Eerst maakt ze deel uit van het Louisa’s Daughter collectief, hetgeen erna geadopteerd wordt als haar labelnaam. Ze heeft een voorliefde voor een band als de Einstürzende Neubauten en laat zich daardoor ook beïnvloeden op haar solowerk. Op haar debuut brengt ze een wonderlijke mix van rock, avant-garde, experimentele muziek, dark cabaret, noise en ambient met klassieke en filmische elementen. Daarbij wordt ze geholpen door vele gastmuzikanten. Verder heeft ze aan 10 regisseurs, filmmakers dan wel videokunstenaars gevraagd haar muziek van beeld te voorzien. Het eindresultaat is overdonderend mooi, intiem en intrigerend. Daar kan ze niet snel overheen zou je denken.
Maar dan is er haar nieuwe drieluik WOTH, de afkorting voor “Weighing Of The Heart”. Het is een werk gebaseerd op een ceremonie voor de doden uit het oude Egypte, waarbij het “Boek Der Doden” de bron vormt. Na de dood wordt eenieders hart afgewogen tegen de veer van de waarheid door Ma’at, de Godin van de waarheid, stabiliteit, rechtvaardigheid, rechtvaardigheid en kosmische orde: te zwaar, te licht of in evenwicht? Van der Aa zoekt in een kakofonische wereld vol morele chaos, overdaad en bandeloosheid antwoorden. Hiervoor worden in drie hoofdstukken 6 karakters, die moeten opboksen tegen (voor)oordelen, richtingloosheid, overdaad, goed en kwaad, drie keer gewogen door een rechtbank die door schizofrene oordelen wordt beheerst. Levensvragen en zoektochten naar orde en de grens tussen goed en kwaad passeren hierbij de revue. Dat alles om onze dromen te koesteren en hoop te houden op een beter leven. Liesa werkt hier met maar liefst 80 muzikanten, zonder het persoonlijke aspect ooit uit het oog te verliezen. Het blijft muziek met het hart gemaakt. Dit document heeft als ondertitel “As Told In 3 Chapters And An Introduction”. De drie afzonderlijke schijven verschillen dan ook behoorlijk van elkaar, maar vormen toch één geheel. Liesa brengt naast zang en achtergrond zang tevens viool, bas, synthesizer, piano, orgel, drums en basviool. De diverse muzikanten kunnen per schijf en compositie variëren. Zij brengen onder meer drums, piano, synthesizer, noise, strijkarrangementen, cello, gitaar, koorzang, kornet, trompet, doedelzak, contrabas, casio, orgel, harp, fluit, bas en achtergrondzang. Daarbij doen grote ensembles mee alsmede een artiest als Simon Lenski (DAAU, i-H8 Camera, Kiss My Jazz, Laïs).
Chapter One opent nog op etherisch klassieke wijze met “A Warm Welcome – By 42 Judges”. Hierbij zit ze ergens tussen Nicholas LensEinstürzende Neubauten en The Knife, zij het dat haar zang veeleer aan Stina Nordenstam en Anja Garbarek doet denken. Op redelijk toegankelijke wijze weet ze industrial, experimentele muziek en avant-garde te koppelen aan popmuziek. Het is gitzwart en soms haast kakofonisch, maar zonder uitzondering fascinerend. Het kruipt allemaal diep onder je huid. Ze eindigt met “Judgement Part One – By 42 Judges”, waarmee ze weer die serene pracht van de opener laat horen. Dan ben je slechts 8 nummers en ruim 38 minuten onderweg.
Chapter Two is een minder grillig dan deel één. Hierop presenteert Liesa Van der Aa wederom 8 composities, die hier echter bij elkaar bijna 54 minuten duren. De breed uitgesponnen tracks zitten nu ergens in de avant-gardistische, neoklassieke hoek. Er lijkt wat meer berusting te zijn gekomen. Het is muziek die voor bezinning zorgt, maar ook tot diepe gedachten leidt. Door de blazers en piano komen er meer nachtelijke en jazzy elementen in de muziek. De teksten op de eerste schijf zijn al diepgravend en mooi, hier komen deze iets meer uit de verf doordat de muziek er minder overheen hamert. Het levert een totaal andere luisterervaring op. De stilte na de storm van de cd ervoor. Dat neemt niet weg dat de muziek nog altijd loodzwaar op je gevoel leunt. Het is wellicht iets meer behapbaar, maar de intensiteit en impact van dat alles zijn er bepaald niet minder door geworden. Ze vult hiermee het gat tussen Philip Glass en David Lynch. Dat levert een onnavolgbare luisterervaring op.
Chapter Three telt 9 tracks en duurt ruim 37 minuten. Hierop toont Van der Aa haar meest intieme, klassieke en gevoelige kant. Het is tevens het meest toegankelijke deel van dit drieluik, hoewel dat in haar geval maar betrekkelijk is. Er staan namelijk ook een paar dreigende stukken op. Een past echter ook helemaal in de Kerstsfeer. Muziek ter overdenking, muziek om bij weg te dromen en muziek om gewoonweg intens van te genieten. De teksten gaan nog altijd de diepte in, maar deze kan je nu in alle rust overdenken. Ze gaat onder meer richting artiesten als Marianne Faithfull, Andrea Schroeder, Dez Mona, Flying Horseman, Michael Nyman en Sufjan Stevens. Serene, stemmige pracht die tot de verbeelding weet te spreken. Het mooie is dat het allemaal wel past bij de rest van deze release. Dat komt met name door de rode draad van dit al, die ons tot inzicht wil brengen dat het leven ons via onze eigen keuzes en verschillen toch hoop kan brengen.
Liesa Van der Aa heeft met dit overrompelende werk haar triple A status dik verdient. Haar magnum opus. Wie weet wat de toekomst ons nog meer brengen zal?
02. Swans To Be Kind
[2cd, Young God]
Dat Michael Gira (Skin, World Of Skin, The Angels Of Light, Body Lovers/Haters) al 60 jaar is hoor je absoluut niet terug in de muziek van zijn Swans. Of het moet de ervaring en visie zijn die zijn vakmanschap steeds aanscherpt, waardoor hij je keer op keer van de sokken weet te blazen. Nadat de Swans na 13 jaar van schijndood in 2010 weer tot leven komen, is de aanpak van Gira harder, grootser en meer apocalyptisch dan ooit. Het album My Father Will Guide Me Up A Rope To The Sky dat jaar is een monumentaal werk. Twee jaar later komt hij en de zijnen met The Seer, waarop ze je twee uur lang volledig weten te absorberen met hun overdonderende geluid. Het is het meest omvattende, breedste Swans album tot dan toe, een optelsom van ruim 30 jaar muziek aangevuld met allerlei nieuwe ideeën en moderniteiten. Een magistraal meesterwerk dat ook hoog in mijn jaarlijst eindigt. Normaal gesproken zou je zeggen dat de bovengrens dan bereikt is, maar dan onderschatten we het geniale brein van Michael Gira.
To Be Kind is het volgende hoofdstuk van de Swans. Op de één of andere manier zet je zonder te luisteren al vraagtekens bij die titel. Toch opent de cd met “Screen Shot” relatief rustige muziek, die een soort uitgebeten maar uiterst subtiele avant-blues vormen. Er zit zelfs een behoorlijk psychedelische sound achter. In de staart mondt het wel uit in een dreigende bak noise. Ook “Just A Little Boy (For Chester Burnett)”, waar hij maar liefst 12,5 minuut voor uittrekt, begint met nachtelijke, psychedelische blues en Americana. Maar de donkere wolken pakken zich toch al snel samen, alleen al door die sinistere atmosfeer. Ook hier zit het venijn tegen het einde, al ben je al totaal gebiologeerd door het meeslepende geluid dat in een David Lynch film niet zou misstaan. In “A Little God In My Hands” hoor je ouderwets rudimentaire bas- en percussiegeluiden, maar die worden hier behoorlijk ritmisch, dubby en funky gebracht. De track is rijk gedetailleerd en een bevat ondanks de jengelende zang een half ontspannen swing. Dan komt de brute 34 minuten durende “Bring The Sun/Toussaint L’Ouverture”, dat half uppercut half leverstomp is. Er wordt namelijk meteen keihard op los gebeukt, om je vervolgens op een soort filmische trip vol psychedelica mee te nemen die het midden houdt tussen Pink Floyd en Set Fire To Flames. Uiteindelijk mondt het eerste stuk zo ongelooflijk hard uit, om halverwege even superpsychedelisch en experimenteel te worden. Dat houdt een tijdje aan maar is stilte voor de storm. Het eindigt werkelijk in splijtende noise. Zo overdonderend, dat kippenvel en adrenaline hier pieken. Het vijfde nummer “Some Things We Do” is een prachtig duet met Little Annie. Een rustig, maar zwartgallige ballad met een
Potverdikke, dan heb je er “pas” 67 minuten opzitten en nu al overtuigd dat dit één van de beste Swans platen is. Gira maakt meer gebruik van zijn stem en gaat van bijtend naar bezeten en van poëtisch naar op je gezicht timmerend gebulder. Hij presenteert zich als de poëet, de sjamaan, de door de duivel bezetene, de geniale krankzinnige, de boosaard en de liefdevolle brompot. Ook heb je het gevoel dat er geen klank teveel wordt gespeeld. Rauw en effectief en meeslepend en hard, maar steeds goed te volgen. De line-up bestaat hier weer uit gitarist Norman Westberg (Swans lid van het eerste uur!), gitarist Christoph Hahn (latere Swans, The Angels Of Light), drummer Phil Puleo (Cop Shoot Cop, latere Swans, The Angels Of Light), bassist Chris Pravdica (Flux Information Sciences) en drummer, toetsenist Thor Harris (Shearwater, The Angels Of Light). En uiteraard is erelid Bill Rieflin (Ministry, R.E.M.) hier ook weer op diverse instrumenten te horen. Tevens is er weer een lange gastenlijst waarbij de namen van Little Annie, St. Vincent en Julia Kent meteen opvallen.
Schijf twee is met 54 minuten een stuk korter. Sjonge wat een boel muziek! Opener “She Loves Us” klinkt als Wovenhand met een duistere swing en weet je 17 minuten lang bij de strot te grijpen. Gira gaat hier werkelijk als een bezetene te keer. In “Kirsten Supine” klinkt hij weer bedaard. De logge, onheilspellende muziek brengt ook een soort quasi rust met donkere tot de verbeelding sprekende muziek, die wel enigszins aan Godspeed You! Black Emperor verwant is. Dat wil zeggen tot de noise en de beukende, typische Swans geluiden het weer overnemen. “Oxygen”, ja lekker! Nee zo heet de volgende track. Het is een vrij kakofonische mix van funk, hardcore en avant-garde; alsof The Birthday Party de Red Hot Chili Peppers en Fugazi op bezoek krijgen, terwijl de flink lawaaiige brassband van Foetus op de achtergrond speelt. Acht minuten lang heerlijke geluidsterreur, ja ook dat vind je hier terug. De vierde track “Nathalie Neal” opent met mantra-achtige zang en andere tribale stemmen. Eén van de stemmen lijkt een geit te lokken. Na wat dulcimer geluiden gaat het op zo’n 4 minuten pas echt los met machtige luide muziek om rond de 9 minuten tot stilstand te komen en nog een minuutje op fluisterende wijze na te kabbelen. Tot besluit volgt dan de titeltrack die weliswaar vrij sereen is met rustige zang, maar ijzingwekkende, droefgeestige atmosfeer hakt erin. Halverwege wordt dit verstilde op wrede wijze doorbroken met zeer imponerende en krachtige noise erupties. Dan is het voorbij.
Ik kan eigenlijk enkel stil zijn van zo’n haast aan het onmenselijk grenzende ervaring. Wat een meeslepend magistraal meesterwerk! Als dat niet menig jaarlijstje haalt, dan weet ik het ook niet meer.
Luister Online:
To Be Kind
03. Nebelung – Palingenesis
[cd, Temple Of Torturous/Five Roses]
De Duitse groep Nebelung is in 2004 opgericht door Stefan Otto (klassieke gitaar, zang, effecten, piano accordeon, Indiaas harmonium, dulcimer, glasharp, bellen) en Thomas List (akoestische gitaar met stalen snaren, veldopnames). Nebelung is de oude Duitse naam voor november, de maand van de melancholie en voorbode van de komende winter. Ze brengen in 2005 hun debuut Mistelteinn uit, waarop hun duistere en melancholische neofolkloristische aanpak een feit is. In 2008 komt het bij de keel grijpende vervolg Vigil, waarop ze gasten op viool, altviool en zang toevoegen aan hun duistere folksound. Dan blijft het lange tijd stil rondom dit biologerende combo.
Deze stilte wordt nu op zachte wijze doorbroken met de nieuwe release Palingenesis. De titel verwijst naar de Griekse woorden “palin”, hetgeen “weer” betekent, en “genesis”, ofwel “geboorte”. De term verwijst dus naar wedergeboorte, reïncarnatie en recreatie. Zowel een herleving van deze groep als een hernieuwde start en herontdekking van hun geluid worden hiermee gedekt. Ze hebben nu ook celliste Katharina Hoffmann in de gelederen, die een extra emotionele dimensie weet toe te voegen. De drie brengen zes composities met een totale lengte van 50 minuten. Langgerekte, contemplatieve stukken die op duistere en droefgeestige wijze tussen neofolk en neoklassiek uitkomen en prachtig ingekleurd worden met dulcimer, drones en veldopnames. De muziek wikkelt zich als een warme deken om je heen, maar bezorgt tegelijkertijd voor bergen kippenvel. Ze weten zich ergens tussen Hexvessel, Richard Moult, United Bible Studies, Kiss The Anus Of A Black Cat, Dead Can Dance, Sodastream en Espers te positioneren. Het ene nummer is gewoonweg nog mooier dan de andere. Ze zetten hier een totaal overrompelend en betoverend geheel neer. Muziek van de buitencategorie, met de impact van een emotionele meteorietenregen. Een ontegenzeggelijke bijzondere schoonheid!
04. Christina Vantzou – No. 2
[cd, Kranky/Konkurrent]
2011 is een uitstekend wijnjaar voor Stars Of The Lid-liefhebbers. Niet alleen laat kopman Adam Bryanbaum Wiltzie van zich horen in de groep Sleepingdog (met Chantal Acda), maar komt hij ook met het verbluffende A Winged Victory For The Sullen (met Dustin O’Halloran) op de proppen. Daarnaast produceert hij de eerste cd No. 1 van zijn ex-vrouw Christina Vantzou, uitgebracht op het voortreffelijke Kranky label. Deze brengt in 2004 samen met Wiltzie het gelijknamige album van hun groep The Dead Texan uit. Verder heeft Vantzou nog even deel uitgemaakt van Sparklehorse. In eigen beheer geeft ze na haar debuut nog de cd (plus dvd) No. 1 Remixes uit, waarop fraaie remixen van onder meer loscil, Koen Holtkamp, ISAN, Dustin O’Halloran en Robert Lippok te vinden zijn. De eersteling van deze Amerikaanse kunstenares, muzikante, componiste en Universitair Docent mag er dan ook wezen. De composities erop zijn vooral opgebouwd rond haar synthesizerpartijen, samplekunsten en stem. De stem is overigens ingezet als instrument en dikwijls niet als dusdanig te herkennen, maar het geeft het geheel duidelijk wel dat menselijke aspect mee met de onderliggende fluisteringen en subtiele oeh’s en aah’s. De rest van haar composities laat ze inkleuren door het zogeheten Magik*Magik Orchestra, dat bestaat uit zeven muzikanten op cello, viool, altviool, Franse hoorn, klarinet en fluit plus enkele zangeressen. Het is subtiel, breekbaar, wonderschoon, veelal onaards en grenst aam het denkbeeldige. De muziek houdt het prachtige en mysterieuze midden tussen ambient, neoklassiek en elektronische symfonieën. Een adembenemende schoonheid.
Lastig te overtreffen dan wel evenaren, maar inmiddels heeft ze ondanks haar baan op de Universiteit gewerkt aan een opvolger. Deze is zojuist verschenen en draagt simpelweg de titel No. 2. Wederom geproduceerd door Wiltzie en uitgebracht op het prestigieuze Kranky label. Ze gaat eigenlijk op dezelfde wijze te werk als op haar debuut, want ze componeert de stukken en brengt de synthesizerpartijen. Daarna schakelt ze Minna Choi van de Magik*Magik Orchestra in om de boel te arrangeren. Een 18-koppig leger aan muzikanten zorgt voor de verdere inkleuring met fagot, cello, klarinet, basklarinet, fluit, hoorn, hobo, trompet, elektrische contrabassen, drones, effecten, violen, altviolen en zang. Het resultaat is totaal overdonderend. Hoewel in de basis de composities een elektronisch ambientachtig geluid hebben, zorgen de klassieke instrumenten en de spaarzame etherische stemmen voor de warme inbedding van dat alles. Hiermee komt haar werk ergens uit op een spannende mix van ambient, lichte experimenten en neoklassiek, dat zich als een zinnenstrelende symfonie ontvouwt. Ze is gewoon een nog betere componiste geworden. Je kan de muziek ergens plaatsen tussen Arvo Pärt, Olan Mill en Stars Of The Lid. Na de bijna 35 minuten vol hemelse pracht blijf je met knikkende knieën en een brok in je keel achter. Subliem!
05. Tomorrow We Sail – For Those Who Caught The Sun In Flight
[cd, Gizeh]
Het Gizeh label komt met enige regelmaat met van die verpletterende releases, waaronder Glissando met labelbaas Richard Knox. Een gezelschap dat daar wel enige verwantschap mee vertoont en de zangeres deelt is het zevenkoppige Tomorrow We Sail uit Leeds, dat al in 2009 is opgericht en enkele mini’s heeft uitgebracht. De groep bestaat uit Ella May Blake (zang, gitaar, keyboards), Angela Chan (altviool, cello, keyboards, zang), Matt Clarke (gitaar, keyboards, zang), Alistair Hay (drums, shruti box), Tim Hay (zang, gitaar), Tom Ilett (bas, zang) en David Ramsay (viool, accordeon, keyboards, zang). Ze brengen op For Those Who Caught The Sun In Flight een overweldigende mix van neoklassiek, postrock, slowcore, ambient en folk. Hiermee belanden ze ergens tussen Low, Glissando, Talk Talk, Labradford, Mi And L’Au, I Like Trains en Sigur Rós. Dat zijn bepaald niet de minste referenties, maar het geluid van deze formatie is er dan ook naar. Heerlijk droefgeestige muziek gedragen op etherische vocalen en soms koorzang, met hier en daar een doeltreffende uitbarsting. Meer is niet nodig om totaal sprakeloos te geraken. Schoonheid die haast pijn doet. Een zachte maar keiharde voltreffer!
06. Yellow6 – Closer To The Sea Without Moving
[cd, Silber]
Na twee jaar in punkbands te hebben gespeeld start gitarist/keyboardspeler Jon Attwood in 1998 zijn project Yellow6, waarmee hij steevast minimale, melancholische atmosferische muziek maakt. Veelal gitaarambient, maar meestal brengt hij meer dan dat. Hij is verder samen met Dirk Serries te horen in The Sleep Of Reason en geeft eenmaal acte de présence bij Crippled Black Phoenix. Met Yellow6 heeft hij zo’n 11 studio albums, 14 zogeheten Merry6mas cd’s (vol nieuw, rest en zeldzaam werk), vele mini’s plus nog eens diverse splits met Rothko, Avrocar, Absent Without Leave, Caught In The Wake Forever, David Newlyn, Egsun en Landing gemaakt. Stuk voor stuk van hoog niveau. Nu is er zijn (ongeveer) twaalfde album Closer To The Sea Without Moving. Attwood vertelt hierop een ambientverhaal over het leven en het verval. Het album draait om de vijf stukken “Closer To The Sea”, die voorafgegaan worden door 2 en erna nog door 3 tracks gevolgd worden. De muziek is op vertrouwde wijze heerlijk droefgeestig, die de juiste snaren weet te raken. Op rustieke wijze kabbelt de steeds wisselende mix van gitaarambient, lichte shoegaze, post-rock, ambient en drones voort en verandert daarbij subtiel van karakter. Soms even wat luider, maar meestal kalm. De muziek weet mij volkomen aan de grond te nagelen. Kippenvel! Denk aan een mix van Labradford, Rothko, Roy Montgomery, Robin Guthrie, Slowdive en Mick Turner. Wonderschoon en misschien wel zijn beste album tot nu toe.
07. Adrian Crowley – Some Blue Morning
[cd, Chemikal Underground/Konkurrent]
In 2012 komt de Ierse singer-songwriter Adrian Crowley met zijn zesde en tot dan toe beste album I See Three Birds Flying. Hij brengt singer-songwritermuziek met zijn geweldig herfstige zang en akoestische gitaar, die omzwachteld wordt door wonderschone vintage strijkers, fluiten en andere sfeermakers. De zware stem van Crowley houdt het fraaie midden tussen die van Bill Callahan en Michael Gira. Het maakt allemaal een diepe indruk. Nu timmert hij al sinds 1999 aan de weg, maar hij lijkt vanuit een ijzersterke basis nog altijd ruimte voor verbetering te vinden. Vorig jaar volgt nog een mooi eerbetoon aan Daniel Johnston dat hij samen met James Yorkston heeft gemaakt.
Maar het wachten is natuurlijk op zijn zevende album Some Blue Morning. Hierop toont Crowley weer aan wat voor een unieke singer-songerwriter hij is. Hij speelt weliswaar akoestische gitaar en zingt, maar creëert met behulp van gasten op strijkers, elektronica, fluit, hakkebord en andere instrumenten een soort ambientachtig neoklassiek warm bad waarin dit alles mag drijven. Vloeibare, narcotische schoonheid waarin je enkel wilt verdrinken. En dat doet hij op nóg overtuigender en meer aan de grond nagelende wijze dan voorheen. Zijn duistere zielenroerselen worden gedurende het hele album op waanzinnig hoog niveau ingelijst, wat met name te danken is aan de heerlijk melancholische strijkpartijen. Hij doet hierbij naast de eerder genoemde artiesten ook denken aan Arab Strap, Lee Hazlewood, Timesbold, Last Harbour en Leonard Cohen. Het is haast te mooi om waar te zijn. De herfst heeft er weer een schitterende soundtrack bij!
08. Aldous Harding – Aldous Harding
[cd, Lyttelton/Woo Me!/Konkurrent]
Uit Nieuw-Zeeland komen al jarenlang heel bijzondere bands. Veelal zijn dat onderscheidende rock, pop en experimentele groepen. Het wordt dan ook de hoogste tijd dat er eens een folk artiest uit die hoek komt. Deze is er nu met de uit Christchurch afkomstige Aldous Harding. Vlakbij ligt de haven van Lyttelton, waar een nieuw locaal label zich naar vernoemd heeft.
Ze brengen het gelijknamige debuut van Aldous Harding uit, waarop ze geholpen wordt door maar liefst 9 gasten. Hiervan is een deel afkomstig van hetzelfde label. Harding brengt negen door haar geschreven composities, waarbij ze de basis legt met haar lekker folkachtige, akoestische gitaarspel, bezwerende emotioneel geladen zang en donkere maar mooie teksten. De rest kleurt de muziek op fraaie maar bescheiden wijze in met fluit, viool, bas, mandoline, piano, falsetzang, drums, zingende zaag en engelachtige koorzang. Ondanks deze gastenlijst is de muziek toch veelal sober en desolaat. De gitaarpartijen doen dikwijls denken aan Nick Drake, terwijl haar zang het magische midden houdt tussen Marissa Nadler, Linda Perhacs, Nancy Elizabeth en Vashti Bunyan. Ook de muziek zit daar nooit ver vandaan, al komen ook Tiny Ruins, Beth Gibbons, Karen Dalton, Mirel Wagner en Tarnation wel bovendrijven ter referentie. Ze brengt een behoorlijk duister en soms best spookachtig geluid ten gehore, waarmee ze je weet te betoveren. Buiten dat is het ook nog eens van een aan de grond nagelende schoonheid. Aldous Harding laat een onvergetelijke, diepe indruk achter met dit sublieme debuut.
09. Blueneck – King Nine
[cd, Denovali]
Het vijfkoppige Blueneck laat op hun eerste twee cd’s, Scars Of The Midwest (2005) en The Fallen Host (2009), nog post-rock horen dat ergens Godspeed You! Black Emperor, Mogwai, Sigur Rós, Mono, Radiohead en Slowdive uitkomt. Wel larderen ze dit met strijkers, piano en spaarzame zang. In 2011 komen de Britten dan met Repetitions dat meer een liedjesalbum is geworden; alsof Talk Talk, Glissando en The White Birch samen een postrock band zijn begonnen, zonder overigens de andere referenties overboord te gooien. Ze brengen fragiele, melancholische songs vol piano, synthesizer, cello, orgel en gitaren. Ze bouwen op filmische en ambientachtige wijze de spanning op, die ze soms even uit de bocht vliegt. Het is bloedstollend mooi. Mijn nummer 1 van 2011. Hierna volgt nog het meer elektronische tussendoortje Epilogue (2012) en de door Alpha geremixte Alpha.Blueneck (2013). Nu is er het langverwachte vijfde album King Nine. Hierop vervolgen ze de weg die ze in 2011 zijn ingeslagen, maar het wordt bepaald geen herhalingsoefening. Ze implementeren meer elektronica en zijn nog betere liedjesschrijvers geworden. Hierdoor zijn de gitaren wat vaker naar de achtergrond verdrongen, maar potverdikke wat komt er een hoop schoonheid voor terug; en fijne elektronica. Elk nummer bevat die heerlijk zachte, hoge zang en die zinnenstrelende voltreffers, die ook genoeg spanning herbergen. Langzaam maar zeker kruipt dit alles onder je huid. Ze knallen in het begin in “Sirens” en pas tegen het einde van de cd ze er even op los in het overdonderende “Mutatis”. Na een paar keer luisteren wordt het alleen maar nog mooier en beter. En dan is het volgende meesterwerk gewoon weer een feit.
10. Space Siren – If You Scream Like That, Your Monkey Won’t Come
[lp/digitaal/promo cd, Subroutine/Katzwijm/Clear Spot/State 51]
Een kleine supergroep uit Nederland die het alternatieve muzieklandschap nieuw elan geeft is de laatste jaren toch wel Space Siren. Zo brengen ze in 2010 al een gelijknamige 7”, in 2011 een split-single met The Sugarettes en als klap op de vuurpijl het album Mr Wagner, Please Give Us A Call uit 2012. De formatie bestaat uit drumster Ineke Duivenvoorde (Seesaw), superproducer en gitarist Corno Zwetsloot (Decemberboys, Seesaw, Zoppo), zangeres/gitariste Gwendolien Douglas (AC Berkheimer) en bassist Aico Turba (Cereal). Ze brengen op hun vorige album een geweldige en vooral venijnige mix van noise, shoegaze, wave en droompop met een mystiek vernis.
Twee jaar later presenteren ze hun lp If You Scream Like That, Your Monkey Won’t Come, wederom op de geweldige labels Subroutine en Katzwijm, waarop ze er qua sound bepaald niet op achteruit zijn gegaan. Sterker nog, hetgeen hen zo bijzonder maakt komt hier zo mogelijk nog beter uit de verf. De muziek bestaat weer uit een heerlijke kruisbestuiving van de hierboven genoemde genres, maar ze voegen er nog meer sfeer, dromerigheid, melancholie, diepgang, experimenten en mysterieuze elementen aan toe. Hierdoor weten ze je in een als een draaikolk mee te zuigen met hun overrompelende, ongepolijste sound. Want geef toe, een combinatie van Lush, Sonic Youth, The Notwist, Zoppo, Pixies, My Bloody Valentine en Spacemen 3 klinkt toch haast te mooi om waar te zijn? Toch is dat exact wat de groep hier weet neer te zetten. Op subtiele wijze weten ze emotie en noise tot een smakelijke eenheid te kneden, die ook nog eens pakkend, innovatief en meeslepend is. Meer kan je niet verlangen van een band. Het is op kwalitatief hoogwaardig niveau genieten van de eerste tot de allerlaatste seconde, die na bijna 40 minuten valt. Geen idee wat ze met de titel bedoelen, maar je staat voor aap als je een sensationeel album als deze van eigen bodem niet schreeuwend binnenhaalt. Dat laatste kan zowel op vinyl als digitaal. Grijp die kans!
Droevig feit is overigens dat klasbak Corno Zwetsloot op 27 november jongstleden is overleden op 49 jarige leeftijd. Hij zal enorm gemist worden!
11. Major Parkinson – Twilight Cinema
[cd, Degaton]
Er zijn van die bands die met bijzondere combinaties en een originele, verrassende aanpak boven de rest uitsteken, veelal in de buitencategorie. The Residents en Cardiacs zijn daar grote voorbeelden van. Of Igorrr bijvoorbeeld. De band die ook boven de gemiddelde band uitstijgt is de in 2003 opgerichte Noorse groep Major Parkinson, die tegenwoordig bestaat uit Jon Ivar Kollbotn (zang, akoestische gitaar, duimpiano), André Lund (gitaar, mandoline), Steinar Hjelmbrekke (gitaar, achtergrondzang), Eivind Gammersvik (bas, mandoline), Lars Christian Bjørknes (piano, keyboards, programmering, percussie) en Jens Erik Aasmundseth (drums). Ze hebben al twee albums Major Parkinson (2008) en Songs From A Solitary Home (2010). Ik leer ze kennen via het Cardiacs forum en er is heel weinig nodig om me te overtuigen in hun geval. Ze brengen iets tussen alternatieve pop en een psychose in, aangelengd met delen dark cabaret, progressieve rock en avant-rock.
Ze brengen na wat personeelswisselingen eindelijk hun langverwachte derde album Twilight Cinema. Samen zangeressen Miss Tati en Annette Kathinka Servan, cellist Morten Andreas Nome en violist Ella Helèn Bukkøy beginnen ze aan een volgend avontuur. Spannend begint het album met het geluid van een lopende filmband en daarna barst het feest los, want dat is het. En gevarieerd ook. De ene keer koersen ze met humorvolle progressieve rock de kant van Cardiacs op, maar op andere momenten kan ook de stampende rock van Kaizers Orchestra, de grappig en mysterieuze vondsten van MIsophone, de avant-rock van The Double U, de crooner folkrock van Last Harbour, de blues rock van Tom Waits (mede door de zang) of de dark cabaret van The Dresden Dolls meer boven komen drijven. Dat alles gelardeerd met de prachtie vrouwenzang, de strijkers en de bijzondere manier van programmering. De meer staccatostukken en de samenzang, die overigens het meest aan de Cardiacs doen denken, worden fraai afgewisseld met rustige maar meeslepende. De algehele sfeer is meer duister dan voorheen, maar dat pakt alleen maar goed uit. De muziek heeft ook nog nooit zo goed en divers in elkaar gestoken als hier en weet toch één geheel te vormen. Alles klopt en laat je adrenaline stromen en is kippenvel opwekkend. Het is dan ook niet de vraag of, maar hoe hoog deze in mijn jaarlijst gaat eindigen.
Welnu, de elfde plek dus!
12. Salomé Leclerc – 27 Fois L’Aurore
[cd, Audiogram/Tôt Ou Tard]
De Canadese Salomé Leclerc brengt in 2011 haar wonder wonderschone debuut Sous Les Arbres uit. Ze heeft zo’n heerlijk Frans zuchtmeisjes geluid in zich als Coralie Clément, Coeur De Pirate en dergelijke, maar koerst qua muziek ook wel richting Shannon Wright, Cat Power, Jorane en Calexico. Ze krijgt ook behoorlijk wat hulp op uiteenlopende instrumenten. Maar ze weet met haar mengelmoes van folkrock en pop dikwijls voor vloeibaar goud te zorgen. Drie jaar later is ze terug met 27 Fois L’Aurore. De extra begeleiding is hierop behoorlijk uitgedund. Ze begeleidt haar zang op drums, elektrische en akoestische gitaar, Wurlitzer, piano, klavier en elektronica. Daarbij wordt ze daar bijgestaan door Philippe Brault op afwisselend bas, synthesizer, percussie, programmering, moog, farfisa en orgel plus een aantal gasten op drums, trombone, kornet en trompet. Wat meteen opvalt is dat het geluid directer en rauwer klinkt en meer elektronica herbergt. Het lijkt in eerste instantie iets minder mooi dan haar debuut, waar ook de strijkers regelmatig worden ingezet. Al snel merk je echter dat dit album meer diepgang heeft en je uiteindelijk meer raakt. Meer richting Shannon Wright, PJ Harvey, The Dø, My Brightest Diamond en Feist, maar dan met die overheerlijke Franse ehm Canadese saus er overheen. Per draaibeurt worden de stevig aangezette songs mooier en mooier, ook omdat je alle subtiele details dan ontwaart. Leclerc levert voor de tweede maal een schandalig mooi werk af!
13. The Notwist – Close To The Glass
[cd, City Slang/Konkurrent]
De Duitse band The Notwist, rond de broers Micha en Markus Acher, brengt in hun inmiddels 25 jarige bestaan met mondjesmaat muziek uit, maar deelt wel steeds rake klappen uit. Dat ze door de jaren heen steeds minder produceren heeft ook alles te maken met hun vele zijprojecten en hun activiteiten voor het eigen Alien Transistor label. Ze vormen met The Notwist namelijk het vliegdekmoederschip waar bands als Village Of Savoonga, Lali Puna, Ms. John Soda, 13 & God, Tied+Tickled Trio, Ogonjok, Alles Wie Gross, Potawatomi, Rayon, Orgon, Monoton, A Million Mercies, Console en vele andere projecten op meevaren. De band heeft zich sinds 1990 van een emocore en noiseband ontwikkelt via avant-garde (op hun live album Your Choice Live Series uit 1994) tot een een bijzonder indierock vehikel met jazz, wave en klassieke invloeden. Overigens altijd gehuld in een lekker droefgeestige sfeer. Op hun derde album 12 (1995) kantelt het geluid al licht, al maken ze dan nog indierock. Met de komst van Martin Gretschmann (Console, Toxic) varen ze definitief een andere koers. Gretschmann integreert namelijk zijn samples en spannende elektronische geluiden in hun sound. Het meesterwerk Shrink (1998) is daar het overtuigende bewijs van. Het grootste succes behalen ze echter met Neon Golden (2002), die ook het meest “hitgevoelig” is. Op hun zevende en laatste cd The Devil, You + Me (2008) bouwen ze dit niet uit, maar blijven op eigenzinnige wijze sleutelen aan hun geluid. Ze werken hier samen met het orkest The Andromeda Mega Express Orchestra, dat inmiddels zelf ook lekker aan de weg timmert. Het is een steeds vernieuwende band die me nauw aan het hart ligt, al zo lang bij me is en ook live een diepe indruk weet te maken. Helden, die nog lang niet uitgespeeld zijn. Een nieuwe release van hun hand zorgt daarom op voorhand al voor enige sensatie, zeker na zes jaar.
Dat ze hun heldenrol nog altijd waar kunnen maken blijkt al snel weer op hun achtste volwaardige cd Close To The Glass. Wat gebleven is zijn de heerlijk landerige zangpartijen. Nieuw in het geluid is de meer ritmisch elektronische benadering, waarbij de gitaren vaker naar de achtergrond gedrukt worden. Dat wisselen ze wel af met meer gitaargerichte songs, die weer op vertrouwde wijze heerlijk melancholisch zijnen deels teruggrijpen op de indiesound van 12. In een aantal songs gaan ze zelfs de shoegaze kant op en ook experimenteren ze er lustig op los. Het feit dat ze zich steeds heruitvinden en nieuwe kanalen aan weten te boren is knap en prettig, te meer omdat ze nog altijd gewoon klinken als The Notwist. Ze bevinden zich in goed gezelschap van diverse gastmuzikanten uit bands als Contriva, The Andromeda Mega Express Orchestra, Saroos, Jersey en Console op altviool, cello, contrabas, keyboards, gitaar, vibrafoon en percussie. Er gebeurt heel veel in hun rijk gedetailleerde muziek, maar nooit gaat het over de top. Wat dat betreft klinken ze haast meer als een geüpgrade dwarsdoorsnede van de beste compilatie ooit The Day My Favourite Insect Died (1996), waar ook de diverse Notwist-leden acte de présence geven. De groep brengt hier op grootse wijze hetgeen ze het best kunnen, namelijk intense, droefgeestige emoties in een fraai muzikaal nieuw jasje. De aparte klasse wordt hiermee andermaal onderstreept. Het is een totaal eigenzinnige formatie die op het allerhoogste niveau blijft meedraaien en gewoon weer met een nieuw meesterwerk komt.
14. Butterfly In The Snowfall – Butterfly In The Snowfall
[cd, Home Normal]
Naar Butterfly In The Snowfall heb ik lang uitgekeken, mede doordat deze afgelopen herfst al uit zou komen. Een andere reden is dat dit het nieuwe project van Sylvain Chauveau samen met de groep Astrïd is. Een Frans onderonsje dus. Sylvain Chauveau is bekend van zijn neoklassieke en experimentele albums onder zijn eigen naam, maar heeft ook met Watermelon Club, Micro:Mega, Arca, On, Ensemble 0, This Immortal Coil, Stephan Mathieu en Felicia Atkinson de nodige fraaie releases uitgebracht. Hij is al actief sinds 1994. Drie jaar erna gaat de groep Astrïd van start als duo. Later wordt het een kwartet en inmiddels is het weer een trio geworden. Ze hebben drie prachtige cd’s uitgebracht, Music For (2004), & (2008) en High Blues (2012). Die laatste is uitgebracht op het prestigieuze Rune Grammofon. De groep maakt instrumentale cinematografische muziek, waarbij ze zowel de klassieke muziek en blues als neoklassiek, post-rock, ambient, folk en experimentele muziek betrekken.
Samen klinkt dat niet alleen op papier wonderschoon. Sylvain Chauveau (zang. Harmonium, rhodes), Vanina Andréani (viool, kalimba, juno), Cyril Secq (gitaren, juno, rhodes) en Guillaume Wickel (klarinet, basklarinet, metallofoon) brengen hier iets dat het midden houdt tussen kamermuziek, folk, drones, neoklassiek, ambient en lichte experimenten. Het zijn vijf stukken, waarvan 4 lang, die zich op subtiele wijze ontvouwen en hun schoonheid gedoseerd prijsgeven. Dit wordt zo nu en dan gelardeerd met die heerlijk herfstige zang van Chauveau. De stukken zijn dikwijls skeletachtig, suggestief en verstild, maar weten daarmee toch diepe snaren te raken. Er wordt in deze dromerige muziek heel veel aan de verbeelding overgelaten. Het klinkt haast als een uitgeklede versie van Chauveau’s Down To The Bone album dat hij opnam met het Ensemble Nocturne in combinatie met Bill Callahan en Richard Skelton die op een dorre vlakte zitten en ingericht is door Orla Wren en Talvihorros. Breekbaar, bijzonder en een bij de strot grijpende beauty!
15. Lisa Gerrard – Twilight Kingdom
[cd, Lisa Gerrard]
Twee keer in één jaar beginnen over hetzelfde album? Ja, gewoon omdat het kan en ik ga er vermoedelijk zelfs nog een derde keer over beginnen (nu dus). Twilight Kingdom is Lisa Gerrard’s eerste solo album in 4 jaar tijd en is na een digitale release nu ook op cd verschenen. Tussen 2010 en nu heeft ze nog wel soundtracks (met Hans Zimmer) en albums met Cye Wood, Klaus Schulze en Marcello De Francisci gemaakt. Oja en één met haar band Dead Can Dance natuurlijk. Nu eindelijk weer eens een eigen werk, waarop ze wel samenwerkt met Daniel Johns, Patrick Cassidy en Astrid Williamson. Ook Russell Crowe spreekt wat woorden in. Voor de rest grijpt ze hier nog het meest terug naar de narcotiserende pracht en droefgeestigheid van haar debuut. Het is wel haar meest ingetogen, melancholische en ambientachtige werk tot nu toe geworden, vol traag maar rake muziek, die grenst aan het neoklassieke en het sjamanisme. Betoverende pracht. Eén van haar allermooiste werken!
16. Human Greed – World Fair
[cd, Omnempathy]
De groep Human Greed is een goed voorbeeld van muziek van de zeer interessante buitencategorie. Dit in 1999 door de Schotse muzikant Michael Begg (tevens in Fovea Hex en 48 Cameras) opgerichte project brengt ook nog eens toonaangevende muziek in z’n genre. In 2000 voegt illustrator/schilder Deryk Thomas zich bij hem en in 2001 debuteren ze met Consolation vol experimentele ambient. Pas in 2006 komen ze met hun volgende wapenfeit Pilgrim: New World Homestead, waarop ze goed uitpakken met duistere, filmische klanklandschappen vol ongrijpbare schoonheid. Dat weten ze te perfectioneren op Black Hill: Midnight At The Blighted Star uit 2009. Zoals vaker zijn de onderwerpen niet de meest vrolijke, want ze gaan over het verval van de huidige maatschappij. Relativeren met melancholie lijkt het devies. Hun muziek is een requiem voor het leven als het ware. In 2011 volgt dan nog Fortress Longing: The Internal Campaign For The Safe And Complete Return Of The Sleeping Egyptian To The Desert, waarop net als de andere albums overigens weer een keur aan gastmuzikanten participeren. Door de jaren heen zijn dat gasten als Julia Kent, David Tibet, Fabrizio Modonese Palumbo (Larsen, (r), Blind Cave Salamander), Laura Sheeran (Fovea Hex) geweest. Hun ontroerende muziek, die het midden houdt tussen neoklassiek, ambient, industrial, avant-garde en elektronische experimenten, weet iedere keer diepe snaren te raken. Nadien verschijnen in respectievelijk 2011 en 2013 nog Dirt On Earth: A Pocket Of Resistance en Omega:OST. Ditmaal als Michael Begg | Human Greed omdat het soundtracks zijn die vooral van zijn hand komen, waarop hij wonderschone apocalyptische hoorspelen weet te creëren.
Nu is Human Greed terug als tweetal met een volgend, regulier vijfde album World Fair. Hoewel regulier, het is er weer één die niet binnen de geijkte paden blijft. De titel is alweer een leuke woordspeling omdat je die als “wereldtentoonstelling” en als “wereld eerlijk” kunt lezen. De wereld als toneel waarop de mens een verwoestend spel speelt en waarbij eerlijkheid een illusie is. Ze hebben zich voor hun manier van liedjes maken sterk laten beïnvloeden door de 16de eeuw, waar de preoccupatie rijst met melancholie en sterfelijkheid. Maar er zal zeker een link naar het hier en nu zijn. Begg en Thomas programmeren, componeren en verzamelen alle muziek, waarbij zelfs een traditioneel arrangement te vinden is. Ze zetten in feite een duister kader neer dat ergens tussen experimentele muziek, dark ambient, drones en neoklassiek inzit. Hun grootse sculpturen worden afgemaakt door de diverse gasten. Een deel wordt gevormd door zangers/sprekers, waaronder Sophie Bancroft, Nicole M. Boitos (bekend van de artwork van onder meer de Swans), Chris Connelly (Revolting Cocks, Ministry, The Bells, Damage manual, Murder Inc, Pigface, Acid Horse), Sukie Smith (Madam) en zijn Begg’s beide kinderen. Daarnaast is er nog een instrumentale inbreng van Colin Potter (effecten) van Nurse With Wound en Fovea Hex, Pietro Riparbelli aka K11 (kathedraal geluiden), Alistair McKenzie (cello), Duncan McKenzie (viool) en Steven R. Smith (gitaar, piano, spijkerviool) uit Ulaan Khol, Mirza, Hala Strana en Thuja. Een behoorlijk imponerend team mag je wel stellen. De muziek is er dan ook naar. Ze openen met “Invocation”, waarop een symfonie van Henryk Górecki of Arvo Pärt lijkt samen te vallen met een Deathprod productie. Daarna vervolgen ze hun weg op neoklassieke wijze à la Stars Of The Lid, al dan niet aangevuld met spookachtige stemmen of de vocale inbreng van de genoemde gasten. Maar ook de ambient drones van Jasper TX, de avant-garde van Larsen, de spookambient van The Caretaker, de avant-folk van United Bible Studies, het bevreemdende van The Residents en het sacrale van Elijah’s Mantle en Dead Can Dance lijken de revue te passeren. Ik zou ook kunnen zeggen dat er maar moeilijk een vinger op te leggen is, maar zo krijg je met wat vingerwijzingen wellicht toch een beetje een hand achter het geheel. Van een adembenemende pracht zijn opeenvolgende composities “A New Bed”, “Entropy Suite”, “Black Is The Colour” en “Lux”, die na alle spanningen even een mini symfonie in het grote geheel vormen. Sereen en vol bezinning. Hierna gaat het weer op rauwere wijze verder, al keren de etherische elementen wel regelmatig terug. In het overdonderende “Chrysler” weten ze dat zelfs te combineren met alles verzengende noise. Het is een album met vele gezichten, maar toch zeer consistent door de stevige basis van Begg en Thomas. Ze brengen hun meest complete werk tot nu toe, waarbij verwondering, verwarring, angstaanjagendheid, meeslependheid, schoonheid en spanning sleutelwoorden zijn. Een weergaloos meesterwerk!
17. Black Walls – Communion
[cd, Little Crackd Rabbit]
Het uit Manchester afkomstige label Little Red Rabbit brengt al jarenlang de betere artiesten uit de darkpop, postrock en folk voort, zoals dik onderstreept wordt door bands als Last Harbour, Fuzzy Lights, Anna Kashfi en Samson & Delilah. Maar er komen ook artiesten op hun pad die ze hoog hebben zitten maar niet eenvoudig onder de vlag van het moederlabel kunnen plaatsen. Daarom hebben ze vorig jaar het zusterlabel Little Crackd Rabbit in het leven geroepen. Hierop ligt de focus meer op dark ambient, improvisaties en experimentele muziek. Dat heeft tot nu toe de geweldige releases van BLK w/BEAR, A.R.C. Soundtracks en P.J. Philipson opgeleverd. Je kunt je ook abonneren op dit label, zodat je niets hoeft te missen. Een label dat het verschil maakt en dat je als recensent maar ook als muziekliefhebber een bevoorrecht gevoel geeft.
Dat geldt ook wederom voor de vierde release Communion van het Canadese Black Walls. Het is het soloproject van de in Toronto gevestigde Ken Reaume. Na een zware periode van verlies en eenzaamheid heeft hij de draad opgepakt en beïnvloed door het gebeurde muziek gaan maken. Dat de muziek op deze release dan ook behoorlijk melancholisch is, mag dan ook niet verwonderlijk zijn. Het gaat hier dan ook om de wijze hoe hij dit alles in muziek weet te vangen. Hij brengt namelijk een kruisbestuiving van fijngemalen shoegaze, duistere postrock, drones en spookachtige singer-songwritermuziek. Dit levert zo’n adembenemend geheel op, dat je er enkel stil van kunt worden. Jagende atmosferen in een rustieke, donkere nacht die dagenlang op diepgravende wijze na blijft echoën. Je moet daarbij voorstellen dat Slowdive op vertraagde wijze afgespeeld wordt, terwijl Labradford voor het melancholisch mysterieuze decor zorgt, Red House Painters de desolate sfeer schetst en Boduf Songs de zwart omlijnde songstructuren en drones neerzet met hier en daar neoklassieke inbreng van Richard Skelton. Dat alles is nog eens vastgelegd door klasbak James Plotkin. Vijf zeer indrukwekkende en bij de strot grijpende composities van ruim 41 minuten zijn het resultaat. Bloedstollend mooi en immens intens. Als toetje krijg je nog de bijna 19 minuten duren een remix van de track “PTSD” door Aidan Baker, die kers op de zwarte taart vormt. Een kandidaat voor de jaarlijst.
18. Monophona – The Spy
[cd, Monophona/PIAS/Rough Trade]
De kracht van nieuwe muzikale vondsten zit vaak besloten in de mix van verschillende achtergronden en het lef om de stap in het diepe te durven en willen nemen. Zo moet het ook ongeveer gegaan zijn bij de Luxemburgse formatie Monophona. De elektronische input komt van Chook, ofwel Philippe Schirrer die ook het Full Force Recordings label er op nahoudt. Als tiener slaat hij al aan het dj-en en laat veelvuldig van zich horen op drum & bass gebied. Zangeres Claudine Muno (tevens gitaar en keyboards) zit meer in de singer-songwriterhoek en heeft een voorliefde voor Tom Waits, Van Morrison en Joni Mitchell. Als ze de handen ineenslaan merken ze al gauw dat een drummer niet een overbodige luxe is en zo voegt ook drummer Jorsch Kass uit de groep Zap Zoo zich snel bij dit tweetal, om zo dit trio te completeren. Sinds 2010 werken ze aan hun debuut The Spy dat eind 2012 al uitgebracht wordt, maar niet verder reikt dan hun landgrenzen. De kwaliteit van dit trio is echter zo groot, dat ze deze cd nu ook over de grens uitbrengen. Dat is volkomen gerechtvaardigd, want dit is muziek voor een breed publiek met de voorliefde voor trippy en bovenal melancholische muziek.
Je hoort overigens heel duidelijk de tweedeling van stijlen op het album, die hier op spannende wijze samenvalt. Om te beginnen heb je die wonderschone bitterzoete, nachtelijke zang van Claudine, die erg aan die van Lou Rhodes (Lamb) doet denken, maar ook bij vlagen ook herinneringen oproept met die van Beth Gibbons (Portishead), Alison Shaw (Cranes), Björk en Anja Plaschg (Soap&Skin). Daarbij laat ze met enige regelmaat haar fraai heldere akoestische en af toe elektrische gitaarspel horen, aangevuld met (piano)geluiden uit het keyboard. Chook weet daarop met zijn elektronische creaties op prachtige en vooral duistere en mysterieuze wijze in te haken. Ook hij zorgt dat de nachtelijke atmosfeer intact blijft, zelfs als de beats in hardheid toenemen. Hij produceert hier iets dat tussen trip hop, dark ambient en lichte techno uitkomt. Jorsch zorgt daarbij voor richting en structuur. Bijna een uur lang weten ze je in een heerlijk houdgreep te nemen. Qua muziek moet je denken aan een geweldige kruisbestuiving van Trentemøller, Lamb, Litte Aïda, Laurent Garnier, Massive Attack, Antenne, Encre en Amatorski. Klinkt dat te mooi om waar te zijn? Welnu, spiek dan zelf maar even via onderstaande link. Het is een overdonderend mooi en sfeervol debuut geworden dat ze met trots aan de rest van de wereld mogen tonen. Luxembourg, douze points.
19. Ode To The Quiet – Ode To The Quiet
[cd, OXQ/Ode To The Quiet]
Het borrelt in Utrecht als een gek op muzikaal gebied. Zeker rond de sloopwijk Kanaleneiland barst het van de creativiteit, waarbij artiesten nog wel eens van zich laten horen als het collectief Knalland. Ook drummer Otto de Jong is daarin terug te vinden, maar heeft ook van zich laten horen in Swelter, Lorrainville, Unterwelten, Gerhardt, Tududuh en Mary Had A Little Band. Die laatste band deelt hij met singer-songwriter en toetseniste Marianne Oldenburg en gitarist Tobias Kerkhoven uit respectievelijk Westervoort en Deventer. Ze maken in 2010 de mini cd Six Short Stories vol fraaie pianogestuurde indiepop met subtiele experimenten. Marianne, die daarnaast ook in Lorrainville en Tududuh terug te vinden is, beschikt over een krachtig heldere stem die me sterk aan een hybride van Natalie Merchant (ex-10,000 Maniacs), Anneli Drecker (Bel Canto) en Lou Rhodes (Lamb) doet denken. De groep, muzikaal geworteld in Utrecht, maakt vorig jaar een doorstart als Ode To The Quiet.
Ze presenteren nu hun gelijknamige debuut, dat ook nog eens in eigen beheer is uitgebracht. Hier krijgen ze nog rugdekking op de bas van Daniele Labbate (Kane). De cd opent op spannende wijze met veldopnames, duistere ambient en langzaam aanzwellende repetitieve synthesizerklanken. Een sinister, spannend begin waar ineens op de permafrostachtige bodem de kraakheldere, poëtische halfzang van Marianne klinkt:
Look up, it’s the clearest sky, there ever was…Tonight, the stars will shine at their brightest…Have you seen this before? And we, we have start running…This is beyond our reach….We, we have start running…This beyond our reach…It is out of our hands, though not all of us accept it…but it’s out of our hands, out of our hands, though not all of us accept it…but it’s out of our hands…If the World comes to an end tonight, will you rest your head next to mine? If the World comes to an end tonight, will you rest your head next to mine? We may have little time!
Plots gaat de verstilde muziek, die een Scott Walker-achtige sfeer uitademt, over in een uitbundige popgeluid, waar de teksten nu voluit gezongen worden. Hiermee begeven ze zich meer richting Efterklang. De duistere lucht vol sterren breekt open en de het wordt zonnig midden in de nacht. Vervolgens eindigt het weer verstild te met pianoklanken, die wel aan Nils Frahm doen denken, aangevuld met veldopnames en glitch à la Fennesz. De toon is gezet. Ode To The Quiet speelt op fraaie wijze met contrasten en omarmt hierbij wat past. Zo worden die geweldige elektronica in deze eerste track verzorgd door niemand minder dan de legendarische Rutger Zuydervelt (Machinefabriek, Cloud Ensemble, CMKK, L/M/R/W, Piiptsjilling), nu eens achter de schermen. Dit doet hij andermaal in het nummer “Ivy-Brown”, waarover later meer. En dan heb ik enkel nog de eerste track gehoord.
De tweede, “Ghosts”, begint als een luchtige maar prachtige pianogestuurde song. Halverwege gaat haast onmerkbaar de knop om en schakelt het ritme over naar iets dat tussen ska en breakbeats uitkomt. Daarnaast worden er bijzondere elektronische geluiden aan toegevoegd, ditmaal van de hand van Mark IJzerman (Lovis, Knalland, Soundlings). Ook deze klasbak is tweemaal te horen. Het geeft goed aan, dat de band inderdaad de tegenstellingen in de muziek goed weten te benutten en dat ze graag met een open mind te werk gaan.
In “We Have A Map (Rêveries)” zit ook alweer zoveel verstopt. Oppervlakkig beluisterd hoor je een intens mooie songs, maar de bandleden brengen weer zoveel laagjes aan. Alleen al het feit dat ze “Rêverie” van Claude Debussy eronder zetten is buitengemeen fraai. Het is een stuk uit 1890 en roept beelden van een mooie droom op. Debussy’s compositie wordt nog altijd geprezen om de knappe en abrupte wisseling van dynamiek, iets dat Ode To The Silence eigenlijk ook continu laat horen. Saillant detail is dat Debussy zelf uiteindelijk walgt van het stuk. Ik denk dat hij het onder de muziek van Ode To The Quiet prachtig zou vinden, want die maken er een soort vrouwelijke UNKLE (met Thom Yorke) plus Bel Canto versie van. Marianne’s zang neemt je mee naar gedroomde droomgebieden, waar zij de kaart van heeft, al raak je onderweg toch al dromend van het pad. Muzikaal past het wel ergens tussen Hail en Sinéad O’Connor, dromerige avant-pop dus.
De vierde tracks “Lucky One” bevat een mix van fraaie Patrick Watson-achtige pop met een heel broeierige elektronische onderlaag van bijvoorbeeld Bat For Lashes, terwijl Joy Division middels de drums aan de deur lijkt te kloppen. Het is niet eens dat de buitenkant van hun muziek zoveel anders is dan bij de vorige band, maar er gebeurt gaandeweg steeds meer in deze songs en dan met name aan de binnenkant. De intrinsieke factor die een groot verschil weet te maken.
In “I Was Told” krijg je over elkaar struikelende instrumenten die bijeengehouden worden door de zang. Alsof Fever Ray met een haperende maar ritmische motor zit. Dit nummer pakt dan ook plots weer groots uit door orkestraties en een lekker psychedelische theremin, om zo weer bij Efterklang te eindigen.
De middelste compositie van de 11, de gelijknamige zesde is een sereen, haast sacraal ambientstuk met ijle pianoklanken geworden dat wel wat van de rustige muziek van Nine Inch Nails. wegheeft. Contemplatief en spookachtig tegelijkertijd.
Dit nummer gaat naadloos over in “Ivy-Grown”, waar Zuydervelt zoals eerder gezegd weer te horen is. De muziek heeft een zelfde onaardse en glaciale atmosfeer zoals Hector Zazou dat ook altijd zo mooi heeft gemaakt. De groep gaat ook hier weer overstag naar een meer episch geluid, zij het dat je dan allang meegevoerd bent naar een parallel universum. Fantastisch gedaan!
“Bat” dat hierop volgt is veel aardser en bevat lekker uptempo indierock, die bepaald niet uit de toon valt bij de overige tracks. Op een merkwaardige brengen ze een kruisbestuiving van Radiohead, Muse, The Breeders en iets als E.L.O.. Het is een prima track om de oren weer even los te schudden.
In “Love And Anger” trekken ze namelijk weer de ruimte in, waarbij de Pink Floyd-achtige gitaar op een gegeven moment met bubbelende synthesizerklanken à la Jean-Mich
el Jarre in aanraking komt. De gedragen zang van Marianne klinkt hier net zo desolaat als Fever Ray dat zo mooi kan, maar de verpakking hier is nogal anders. Hoewel het tegen het einde wel bij haar in de buurt komt.
Daar sluit het daarop volgende “We Built A Fire” mooi bij aan. Al komen hier al snel de pianoklanken in beeld, waar ik plots de associaties met Tori Amos, Feist en Kate Bush krijg, lekker aangespoord door de sterke drumpartijen. Ondertussen meanderen de ijle gitaren op landerige, Sun Kil Moon– en Dif Juz-achtige wijze door uitgestrekte vlaktes. Het is daardoor net of het twee nummers in één, die toch als twee helften van een rits in elkaar te schuiven zijn. Telkens als je denkt een “gewoon” liedjes te krijgen maakt de groep er weer iets bijzonders van.
Tot besluit krijg je “Flight”, al kan je allang niet meer ontsnappen aan de houdgreep van Ode To The Quiet. Hier werpt IJzerman voor de tweede maal zijn elektronica in de strijd. Het begint echter met een rustiek, repetitief minimalistische pianopartij die hun liefde voor Philippe Glass verraadt, aangevuld met etherische zang. Langzaam komen de elektronica er doorheen, waardoor het geheel me in de richting van Faultline duwt. De andere muzikanten zorgen daarbij op subtiele wijze voor allerlei bijzondere geluiden, die stiekeme stoorzenders zijn maar toch passen bij de muziek. Dan zetten de gitaren nog eenmaal aan en is het afgelopen. Een grote stilte na alles wat ze hebben gegeven.
Het lijkt erop dat Ode To The Quiet de grenzen in de muziek nooit bewust opzoekt, maar ze wel graag overschrijdt als ze er tegenaan lopen. Dat maakt het geluid ook vrij, afwisselend maar nooit geforceerd. Dat is denk ik naast de zang ook de reden waarom het ondanks de vele ingrediënten en stijlen toch zo’n coherent album is geworden. En door die eigenzinnige sfeer, die als een rode draad door alles heen loopt. Het gaat vele kanten op en het liefst vol contrasten, maar het blijft klinken als Ode To The Quiet. Hierbij is deze zang een hele sterke troef, ook al eisen niet alle teksten zo de aandacht op als in openingstrack. Maar wat dondert dat als het zo prachtig is? De geweldige inkleuring door de muzikanten is werkelijk subliem en maakt het speciaal en onderscheidend. De vele klassieke verwijzingen, de inzet van de elektronica, de opbouw en de gevarieerde dynamiek, alles klopt. Er valt zoveel te beleven, keer op keer. En vermoedelijk kom ik met hele andere referenties bij een volgende luisterbeurt, maar dat boeit niet. Ode To The Quiet brengt namelijk een meesterlijk, biologerend en bovenal wonderschoon luisteravontuur dat weinig mensen onberoerd zal laten. Om heel stil van te worden. Mag ik het woord jaarlijstje alweer in de mond nemen?
20. loscil – Sea Island
[cd, Kranky/Konkurrent]
De Canadese muzikant Scott Morgan heeft verschillende muzikale uitlaatkleppen. Zo speelt hij drums en saxofoon bij de groep Destroyer, heeft hij ooit acte de présence gegeven bij Thee Crusaders samen met A.C. Newman en is hij werkzaam als sound director in de videogame-industrie. Het meest bekend is hij echter met zijn spraakmakende elektronicaproject loscil. Hij is hiermee al 13 jaar kind aan huis bij het prestigieuze Kranky label. Tussendoor maakt hij wel eens (mini) uitstapjes naar labels als Involve, One, Ghostly International, Glacial Movements, Frond, Wist en eerder dit jaar op de split met Fieldhead ook naar Gizeh. Maar zijn reguliere albums verschijnen eigenlijk steevast op Kranky. Morgan brengt doorgaans een dromerig desolate mix van klassieke instrumenten en elektronica, waardoor hij een organisch en warm geluid weet te creëren. Hiermee bewandelt hij zowel neoklassieke, met orkestraties geplaveide als ambientachtige en elektronische paden, waarbij de laatste jaren de elektronica wel een grotere rol zijn gaan spelen. Zijn laatste studioalbum Sketches From New Brighton uit 2012 is zijn mooiste tot dan toe, dat terwijl eerdere werken al op een ongekend hoog niveau zitten.
Nu komt hij met Sea Island, waaraan hij de afgelopen twee jaar heeft gewerkt. Een deel hiervan is live ontstaan en de rest is in de studio tot stand gekomen. Morgan schept hier 11 vrij lange composities, die als basis isolationistische doch warme ambient en drones bevatten. Deze voorziet hij zo nu en dan van lekkere ritmes, dub en jazz elementen. Hij wordt hierbij geholpen door zijn gasten Jason Zumpano op elektrische piano (Rhodes), vibrafonist Josh Lindstrom, zangeres Ashley Pitre, pianiste Kelly Wyse en violiste Elaine Reynolds (The Declining Winter, Fieldhead, The Sea, The Boats). Het is een sfeervol mistig en bovenal mysterieus narcotisch geheel geworden, waarbij je tot rust, dromen en nadenken komt. Het plaatst je even helemaal buiten de realiteit. De ene keer koerst hij meer af op nachtelijke, ijzige ambient en op andere momenten zijn het de drones, minimale jazzy postrock en haast neoklassiek die naar boven komen drijven. Het hangt ook één op één samen met de inbreng van de gasten. Alles is gehuld in een gecondenseerde laag elektronica waarin je gewillig in wegzakt. Een betoverende draaikolk van zachte elementen, die je 72 minuten lang aan de grond weet te nagelen. Je moet daarbij denken aan een zinderende en steeds wisselende mix van Cluster, Gavin Bryars, Stars Of The Lid, Tortoise, Labradford, Marsen Jules en Ryan Teague. Daarmee levert loscil nu z’n definitieve magnum opus af. Wat een schoonheid!
En de 130 andere releases in alfabetische volgorde die voor “rest of the best” door mogen gaan: (klik om verder te lezen)
Al’Tarba – Let The Ghosts Sings (Jarring Effects)
The Alvaret Ensemble & Co – Skeylja (Denovali)
Alio Die & Sylvi Alli – Amidst The Circling Spires (Projekt)
AL_X – Shunt (Fluttery)
Anjou – Anjou (Kranky)
Die Antwoord – Donker Mag (Zef Recordz)
A.R.C. Soundtracks – Archive: Volume One (Little Crackd Rabbit)
Ólöf Arnalds – Sudden Elevation (One Little Indian)
A.Spell – Where The Strange Creatures Live (Everestrecords)
A/T/O/S – A Taste Of Struggle (Deep Medi)
At The Close Of Every Day – Darkness Travels Light (Volkoren)
Avec Le Soleil Sortant De Sa Bouche – Zubberdust! (Constellation)
Babymetal – Babymetal (Toy’s Factory)
Michel Banabila – More Research From The Same Dept (Tapu)
Olga Bell – Krai (One Little Indian)
Belonoga – Through The Eyes Of The Sun (Elen Music)
BezoBratři – Desátý Den Trní (Indies Scope)
Big Ups – Eighteen Hours Of Static (Tough Love)
Birds Of Passage – This Kindly Slumber (Denovali)
Iva Bittová – Endwine/ Proplétám (Pavian)
Black Vines – Black Vines (Fluid Audio)
Dean Blunt – Black Metal (Rough Trade)
Bohren & Der Club Of Gore – Piano Nights (PIAS)
Carla Bozulich – Boy (Constellation)
BraAgas – Yallah! (Indies Scope)
Aziza Brahim – Soutak (Glitterbeat)
Broeder Dieleman – Gloria (Snowstar)
Amaury Cambuzat – Plays Ulan Bator (Acid Cobra)
Camilla Sparksss – For You The Wild (Africantape/On The Camper)
Neneh Cherry – Blank Project (Smalltown Supersound)
Cloud Boat – Model Of You (Apollo)
Matthew Collings – Silence Is A Rhythm Too (Denovali)
Samantha Crain – Kid Face (Full Time Hobby)
Crippled Black Phoenix – White Light Generator (Mascot/Cool Green Recordings)
Dakota Suite & Quentin Sirjacq – There Is Calm To Be Done (Karaoke Kalk)
Dans Dans – 3 (Unday)
Douglas Dare – Whelm (Erased Tapes)
Deleyaman – The Edge (TTO)
Lana Del Rey – Ultraviolence (Polydor/Interscope)
Detritus – The Very Idea (Ad Noiseam)
Diamond Gloss – Nomawkish (Fluttery)
Distance, Light & Sky – Casting Nets (Glitterhouse)
DVA – Nipomo (DVA Label HomeTable)
Einstürzende Neubauten – Lament (Mute)
Ensemble Economique – Melt Into Nothing (Denovali)
Eyes & No Eyes – Eyes & No Eyes (Willkommen)
Fenn – Bring Me Fire (Fenn)
Fink – Hard Believer (Ninja Tune)
Foxpockets – Hope Can Make Feeble Ones Earnest & Brave (Reverb Worship)
Frond – The Second Continent (esc.rec)
Ben Frost – A U R O R A (Bedroom Community/Mute)
Gem Club – In Roses (Hardly Art)
Gone Bald – Drama Rock (Gone Bald)
Graveyard Tapes – White Rooms (Lost Tribe Sounds)
Liz Green – Haul Away! (Play It Again Sam)
Grouper – Ruins (Kranky)
Hildur Guðnadóttir – Saman (Touch)
Jenny Hval & Susanna – Meshes Of Voice (SusannaSonata)
Hydras Dream – The Little Match Girl (Denovali)
I Am Oak – Ols Songd (Snowstar)
Jacaszek – Pieśni (Narodowe Centrum Kultury)
Jessica93 – Rise (Music Fear Satan/ Teenage Menopause)
Eleni Karaindrou – Medea (ECM)
Rebekka Karijord – Music For Film And Theatre (Control Freak Kitten)
Edward Ka-Spel – The Victoria Dimension (Beta-lactam Ring)
Knarsetand – My Escape (ONusual)
Lerin / Hystad – Mount Buzhou (Extemporaneous Recordings)
Mica Levi – Under The Skin (Milan/Rough Trade)
Locust – After The Rain (Editions Mego)
Mark Lotterman – A Year Without Summer (Harlem Recordings)
Lutine – White Flowers (Front & Follow)
Maailma – Speculum (Rotor)
Machinefabriek – Stillness Soundtracks (Glacial Movements)
Machinefabriek – Halfslaap II/ Stiltetonen (White Paddy Mountain)
Maggie Brown – Maggie Brown (Maggie Brown)
Maninkari – Continuum Sonore Part 7 > 14 (Zoharum)
Marsen Jules – Beautyfear (Oktaf)
Natalie Merchant – Natalie Merchant (Nonesuch)
Misophone – Lost At Sea (Another Record)
Mogwai – Rave Tapes (Rock Action)
Mono – The Last Dawn & Rays Of Darkness (Pelagic)
Motorpsycho – Behind The Sun (Stickman)
Marissa Nadler – July (Bella Union)
NichelOdeon/ InSonar – UKIYOE (Mondi Fluttuanti) (Snowdonia)
Niton Decay – Chronic Haze (Seja)
Olan Mill & Keung Mandelbrot – Seismology (Hibernate)
Tara Jane ONeil – Where Shine New Lights (Kranky)
Origamibiro – Odham’s Standard (Denovali)
Ormonde – Cartographer/ Explorer (Gizeh)
Owen Pallett – In Conflict (Domino)
Iris Penning – Droomverf (Iris Penning)
Percival – Slava II (Fonografika)
Linda Perhacs – The Soul Of All Natural Things (Asthmatic Kitty)
Persian Rabbit – Persian Rabbit (Persian Rabbit)
Petrels – Mima (Denovali)
Sean Piñeiro – Saved Once Twice (Kí)
Pixies – Indie Cindy (Pixies)
Puin + Hoop – Er Zit Een Gat In De Soep (Narrominded)
Radůza – Gaia (Radůza)
S – Cool Choices (Hardly Art)
Saint Saviour – In The Seams (Surface Area)
Samaris – Silkidrangar (One Li ttle Indian)
Andrea Schroeder – Where The Wild Oceans End (Glitterhouse)
The Sevens Collective – A Too Much Divided Heart (Beta-lactam Ring)
David Shea – Rituals (Room40)
She Keeps Bees – Eight Houses (BB*Island)
Shellac – Dude Incredible (Touch And Go)
Shivers – Shivers (Miasmah)
Silmus – Shelter (Volkoren)
Thee Silver Mt. Zion Memorial Orchestra – Fuck Off Get Free We Pour Light On Everything (Constellation)
Silver Servants – Silver Servants (Second Language Music)
Erik K Skodvin – Flame (Sonic Pieces)
Snowbird – (Moon) (Bella Union)
Sunday Bell Ringers – SBR (Zeal)
Sun Kil Moon – Benji (Caldo Verde)
Yann Tiersen – Infinity (Mute)
Timber Timbre – Hot Dreams (Full Time Hobby/Arts & Crafts)
Tindersticks – Ypres (Lucky Dog)
Tiny Ruins – Brightly Painted One (Bella Union)
Otto A. Totland – Piño (Sonic Pieces)
The Tower Of Light – The Tower Of Light (Felte)
Scott Walker + Sunn O))) – Soused (4ad)
Venetian Snares – My Love Is A Bulldozer (Planet Mu)
Mirel Wagner – When The Cellar Children See The Light Of Day (Sub Pop)
Stefan Wesolowski – Liebestod (Important)
A Winged Victory For The Sullen – Atomos (Erased Tapes)
Woven Hand – Refractory Obdurate (Glitterhouse)
Xiu Xiu – Angel Guts : Red Classroom (Bella Union)
Yamantaka // Sonic Titan – Uzu (ATP)
Zea – The Swimming City (Makkum Records)
Meest indrukwekkende serie, die nog altijd verder gaat:
William Ryan Fritch – The Leave Me Sessions Serie (Lost Tribe Sound)