Dit is geen review van Prisoner. Dit is een poging te begrijpen waarom deze plaat me niet loslaat, een poging mijn eigen verbazing te begrijpen. Want ja, verbaasd ben ik. Dat ik nog eens aan een plaat van Ryan Adams zou blijven haken.
Begrijp me niet verkeerd. Het is verwend gedrag. Ik hou van deze man. De eerste noten die ik van hem hoorde stonden op een cd die ik kocht voor iemand anders, een kadootje voor de drummer van mijn eigen alt.country band. De Platomania berichtte over een alt.country bandje in het verlengde van Uncle Tupelo. Dat moest ik dus horen. Op de verjaardag van de drummer hoorde ik de Telecaster-arpeggio’s van Midway Park, op het debuut van Whiskeytown, en ik kan me de kamer, het moment en de entourage nog goed herinneren. Kortom, de liefde zit diep.
Fast forward: Whiskeytown ging uit elkaar en Adams maakte Heartbreaker, zijn magnum opus, een ingetogen plaat vol liefdesverdriet. Een negen op Pitchfork. Daarna begon zijn grote muzikale zoektocht. Hij wilde groots (Gold), veelzijdig (Rock N Roll), en vooral veel. Platen per jaar. De critici werden er gek van. Wat moeten we hier nou weer over zeggen? De cijfers op Pitchfork kelderden, en Ryan Adams kwam te boek te staan als de man die te veel platen uitbracht ‘for his own good’, en bovendien te veel epigonisme aan de dag legde. Hij deed te veel mensen na. The Smiths, The Strokes, The Grateful Dead, you name it.
Ik moet bekennen dat ook ik hem niet tot in detail gevolgd heb, en dat ik de meeste platen een paar keer doorzapte, om op de hoogte te blijven. En ook ik had het gevoel dat de goede momenten (Cold roses, Jacksonville city nights) bedolven werden onder de meuk (29, Ashes & Fire , en nogal wat meer). En dan ging hij ook nog – op zijn hoogst verdienstelijk – Taylor Swift coveren (op 1989), en artiesten uit de jaren 80, zoals Tom Petty, nadoen op zijn titelloze plaat uit 2014. Ja, die met die Bryan Adams hoes.
Dan zijn we aangekomen in 2017. Ik hoor “Do you still love me?” in de vooraankondigingen een paar keer voorbij komen. Een 80s pastiche met Whitesnake-achtige trekken. Dit wordt weer zo’n doorzap-plaat besluit ik. Goed, nu mijn verbazing. Ik heb de plaat vandaag op vinyl gekocht na een fiks aantal draaibeurten op Spotify, en ik ben diep geraakt. En dat probeer ik te begrijpen. Aan de oppervlakte is het geen plaat die veel overhoop haalt. Leg de liedjes naast die van Heartbreaker en je begrijpt de score op Pitchfork: 6,2. Op het eerste gehoor een beetje flets, met hier en daar een uitschieter. Inmiddels geloof ik dat dit de plaat is die mij doet begrijpen waar al zijn zoektochten nou precies voor nodig waren. Ik denk eindelijk te begrijpen wat hij nou heeft nagejaagd in die hele post-Heartbreaker periode. Wat hij bedoelt.
Ryan Adams probeert duidelijk te maken, eerder onbewust dan bewust, wat de essentie van popmuziek is, en dit lukt hem voor het eerst glorieus op Prisoner. Hij zegt dat de waarde van popmuziek bepaald wordt door de waarde die het in jouw leven inneemt, en niet door de intrinsieke, artistieke waarde van de muziek zelf. Je moet begrijpen dat Adams een rare relatie onderhoudt met de muziek die hij zelf maakt. Zoveel wordt duidelijk uit interviews. Hij luistert vooral naar metal maar maakt americana, singer-songwriter muziek. Hij schrijft liedjes waar hij zelf niet naar zou luisteren. In een recente facebook Q & A verklaart hij waarom hij dat prachtige In my time of need nooit live speelt. Omdat hij er niets mee heeft. Maar ja, dit komt er nu eenmaal uit.
Tegelijkertijd betitelt hij Prisoner als de plaat die het dichtst bij hem staat, als de muziek die hij wil spelen. Dat is paradoxaal, want de muziek waarmee we hem categoriseren, en die de hoge Pitchfork-scores oplevert, klinkt minder derivatief, meer eigen, dan de muziek die voor hemzelf het persoonlijkst is. Ook in de recensies van Prisoner kun je lezen hoezeer dit keer de invloed van Bruce Springsteen uit de jaren 80 hoorbaar is. En ja, dat hoor ik ook. Maar dat is nu precies het punt. Ryan Adams probeert niet mensen na te doen, hij probeert voor zichzelf de essentie van popmuziek te karakteriseren. Het is geen epigonisme, het is een poging tot de kern te komen. En dat is wat ik denk te horen op Prisoner, en wat me zo raakt. Het is volkomen oprecht.
Er is een groot verschil tussen “Do you still love me?” voorbij te horen komen en dat te evalueren – lees categoriseren – als muziek-ontvanger, en Ryan Adams het live te zien spelen in de Jimmy Fallon show. Het is hem menens. Het is opeens geen doorzap-muziek meer, maar kippevel-muziek. Het is geen verbredende muziek in de zin dat het grenzen opzoekt, maar verdiepende muziek. Het probeert dat wat we allemaal ervaren – de diepe emotionele impact van de muziek waarmee we opgroeien – te doorgronden en een vorm te geven. Ik vind dat Prisoner er enorm goed in slaagt dat gevoel over te brengen, en dat is natuurlijk ook omdat hij deels is opgegroeid met dezelfde artiesten als ik, zoals Bruce Springsteen en The Smiths.
Ook de teksten, al die stoplappen, al die afgekloven metaforen waarvan we ons afvroegen waarom die opeens in zijn werk verschenen. Ze zijn onderdeel van de exercitie. Ik begrijp het nu, en dat deed ik met die vorige plaat niet. In zekere zin is dit muziek-appreciatie op meta-niveau, en niet eens meer op muziek-niveau. Nou en? Het enige dat telt is wat je raakt, nietwaar? En ik kan me opeens een wereld voorstellen waarin ik Prisoner hoger aansla dan Heartbreaker.
Olaf Koeneman