[cd, Carpark/Konkurrent]
Achter het Carpark label gaat vast een melancholicus schuil, net als ik. In de jaren dat ik veel idm en andere elektronische muziek luister, grossiert Carpark met dat soort artiesten. Nu de nostalgie om ons heen toeslaat, brengt ook dit label muziek die daarbij past. Onlangs nog met de soulvolle wave van Dog Bite en nu met het Nieuw-Zeelandse trio Popstrangers, die debuteren met Antipodes. Gek eigenlijk dat ik van hier nooit denk dat ik ook hun Antipode ben, maar dat dit onderwerp bij onze tegenpolen wel vaker een item is, wellicht door hun toch wat geïsoleerde ligging. Ze hebben er zelfs een eilandengroep naar vernoemd. Dat tegenpolen aantrekken en dat isolatie vaak goed doen om originele muziek te krijgen hebben vele bands al bewezen. Ik heb er namelijk vele in de kast staan en ze hebben gewoon een unieke sound, hetgeen vaak komt door een zekere rauwheid, lust voor het experiment en dan met een punkattitude gebracht wordt. Dat geldt ook voor de indierock acts, die vaak via het label Flying Nun zijn uitgegeven. Zo ook een handvol singles van Popstrangers.
De bandnaam Popstrangers is heel ironisch gekozen, daar ben ik van overtuigd. Je hoort op het debuut meteen overduidelijk dat er een hoop vakkennis is, al brengen ze alles op eigengereide wijze. De cd opent al smakelijk, iets dat niet iedereen gegeven is. Ik heb het idee dat in de jaren 90 bands veel meer hun best deden om een plaat op originele wijze te openen, in plaats van enkel een verzameling coherente songs aan te bieden. Popstrangers is dan die vreemde eend in de bijt die het net even anders wil aanpakken. Misschien bedoelen ze dat wel met hun bandnaam? Hoe dan ook schieten Joel Flyger, Adam Page en David Larson goed uit de startblokken. Een spannend orgeltje, dan een typische noisegitaar, gevold door roffelende drums, wat me meteen aan het eerste werk van de Pale Saints doet denken. Na een minuut gaan ze los en lijken ook de The Jesus And Mary Chain aan te haken, terwijl de zang eerder op die van Robert Smith lijkt. “In Some Ways” begint lekker met rauwe wave, zoals Joy Division dat in hun beginjaren ook zo goed heeft gedaan. De zang is hier echter weer licht en gaat eerder richting die van hun eilandgenoten The Chills. Een fraai contrast. De derde track “Witches Hand” is juist weer heel frivool en toch melancholisch en doet helemaal aan The Chills denken, maar roept ook herinneringen op aan de Tall Dwarfs en 3D’s van hetzelfde continent. Er duiken nog meer kiwi invloeden op als de Headless Chickens, Gordons en op de holle gitaarmomenten ook de opvolger ervan Bailter Space. En zo gaat het maar door. Maar het origineel opgetuigde feest der herkenning heeft nog veel meer aanknopingspunten. Zo gaat de zang vaak de lucht en doet dat in combinatie met de alternatieve rock aan de oude Radiohead denken. Op de momenten dat de dissonante noise echt de kop opsteekt is ook Sonic Youth van de partij, die als het echt hard wordt afgewisseld worden met A Place To Bury Strangers en The Telescopes en op de meer duistere momenten weer met de Telstar Ponies. Later op het album wijken ze in “Heaven” ook ineens uit naar de shoegaze van My Bloody Valentine. Het knappe is dat ze toch een consistent geheel weten te fabriceren, wat met name komt door de rauwe, spontane aanpak en de garagerock dan wel vervormde pop, die als een rode draad door het album loopt. Het merendeel bestaat uit uptempo en ijzersterke songs met dat lekkere jaren 80 gevoel, maar er is ook af en toe tijd voor rustieke momenten en overpeinzingen. Dit is wel een heel aantrekkelijke tegenpool geworden. Wat een feest!
door Jan Willem Broek