NNM is een serie waarin we nieuwe muziek van Nederlandse artiesten bespreken.
Zea – Witst Noch Dat D’r Neat Wie (cd+boek, Makkum Records/ Subroutine / Xango Music Distribution)
Als er een nieuw album van Zea verschijnt, of eigenlijk überhaupt iets van en met oprichter Arnold de Boer, ben ik op voorhand al enthousiast. Dat komt omdat sinds de start in 1995 de output keer op keer onvoorspelbaar, maar eigenlijk altijd avontuurlijk en goed is. Zea is niet zus of zo, maar een bewegend muzikaal vehikel met dan weer dit en dan weer dat. Van springerige indierock met elektronica tot lo-fi en experimentele muziek. Dat alles het liefst zonder zich aan genregrenzen te houden. De muziek komt eruit zoals het past. Inmiddels is de Boer ook al sinds 2009 de nieuwe zanger/gitarist van het legendarische The Ex. Daarnaast runt de in Amsterdam woonachtige, maar in Makkum geboren Fries ook Makkum Records, waarop naast eigen werk onder andere veel albums van Afrikaanse artiesten verschijnen. De Boer is met enige regelmaat op het continent te vinden, met name Ghana en Ethiopië, en incorporeert dikwijls elementen ervan in zijn eigen muziek. In 2017 is zijn meest indrukwekkende, ontroerende en misschien ook mooiste album tot dan toe verschenen, te weten Moarn Gean Ik Dea. Een album over zijn stervende moeder en de relatie met zijn ouders. Begrijpelijk dat hij dit dan ook in zijn moerstaal, het Fries, zingt. Ik zet deze nog altijd met enige regelmaat op. De eerste NNM-recensie van dit jaar staat ook op zijn naam met het album MInimal Guitar, waarop hij een soort minimalistische soundtracks schetst van zijn bevindingen rond de A10 (Amsterdam).
Nu is hij terug met Zea en zijn tweede Friese album Witst Noch Dat D’r Neat Wie, hetgeen “Weet Je Nog Dat Er Niets Was” betekent, wat misschien verwijst naar de situatie voor de pandemie. Het album dat bijna 57 minuten duurt en gestoken is in een prachtig boekwerk, telt 15 nummers, die allemaal een zeker startpunt of bron kennen. Dat kan een gedicht uit de jaren 50 zijn van de Surinaamse poëet Hein Eersel in een Fries literatuur magazine, een Franse boekwinkel waar hij stuit op een dichtbundel van Hans Faverey, de korte film Bert Schierbeek/ De Deur, ver in de geschiedenis op de Banda eilanden, maar ook een verblijf in Ghana en ga zo maar door. Ik zal niet alles verklappen, want je kunt het allemaal lezen in het onderhoudende boek.
In feite heeft elk nummer een navelstreng gekregen, dat aan de ene kant verbonden is met Arnold en anderzijds met allerlei andere plekken en gebeurtenissen elders in de wereld en geschiedenis. Dat geldt niet alleen voor de geleende teksten van onder meer Eersel, Faverey, Schierbeek en Anne Wadman, maar ook zijn 10 eigen teksten. Daarbij legt hij bijvoorbeeld ook een verband tussen een woord in het Fries en Vietnamees. Nu is taal zeg maar echt zijn ding, dus de songteksten in het boek staan er niet alleen in het Fries, maar ook in het Nederlands, Engels en een wisselende vierde taal dan wel dialect. Dat laatste hangt dus af met welke navelstreng deze verbonden is. Je vindt hier teksten in het Pools, Twents, Frans, Bahasa Indonesisch, Wuhan-Chinees, Deens, Gaelisch, Vietnamees, Schots, Italiaans, Sranantongo, Farefari (frafra) en Gullah, die hij dankzij verschillende (bevriende) gasten heeft verkregen. Zoals op de infosheet zo mooi staat: taal als bron, taal als muur, taal als wapen, taal als tijd, taal als niets, taal als een vorm van muziek, ze duikt op meerdere plekken op. En het is hier soms ook taal om de juiste woorden te vinden om schoonheid te vangen.
Als ik even bij de teksten blijf, zowel van de songs als de rest, maar nu meer naar de achtergrond en inhoud kijk, heeft het ook vele facetten. Zo is het een bescheiden protestwerk tegen racisme en onderdrukking, waar het koloniale verleden in Suriname en Indonesië voorbijkomen of een regime in Albanië. Het is tevens een soort reisverslag met kleine verhalen over zaken, die hij over de wereld heeft meegemaakt en gezien. Daarnaast is het een beschouwend werk, kijkend naar het leven en wat voor gevolgen zaken hebben die om ons heen gebeuren, zoals COVID-19. Maar als je het onder één noemer zou moeten vangen, zou ik het vooral een verbindend werk noemen, omdat de verschillen, het onbekende en het onbeheerste uit de hele wereld omarmt en met respect behandeld worden. Die vierde taal zorgt daarbij, dikwijls op kunstzinnige en poëtische wijze, de brug.
En dan is er nog de muziek zelf, want daar taal ik ook naar uiteraard. Arnold brengt zelf onder meer zang, gitaar, synthesizer, cuica, gyil (balafoon) en piano, maar bouwt zijn songs voor ongeveer 90% op met enkel zang en gitaar. Door zijn indringende zang en gevarieerde gitaarspel, die van minimaal en met een Afrikaanse touch naar licht experimenteel en hard gaat, merk je deze eenvoud eigenlijk niet op. Hij weet met het hoogst noodzakelijke een maximaal effect te bewerkstelligen, waarbij hij ook speelt met veelzeggende stiltes. Hier en daar brengt hij zelf wat franje aan, de rest komt van gastbijdragen van drumster Ineke Duivenvoorde (How Rah, Space Siren, Seesaw, Zoppo), cellist Harald Austbø (The Ambush Party), drummer Tammo Kersbergen (I Am Oak), Hardanger violiste Mary Oliver en zangeres Dina Popma. Daarmee is de muziek eigenlijk net zo veelzijdig als het talen rijk is. Hij maakt hij hier grofweg een melancholische en intieme mix van zijn minimale solowerk, Zea en The Ex, zij het gelardeerd met wereldse elementen of noem het een kruisbestuiving van lo-fi punk, pop, experimentele muziek, art rock en wereldmuziek. Muziek die er niet op uit is te pleasen, al is de Friese versie van Jacques Brel’s “Laat Me Niet Alleen” wel van een uitzonderlijke pracht, maar uit urgentie geboren en die je op diepgravende en biologerende wijze weet te overrompelen. Wat een veelzijdig wereldalbum!