[cd, City Slang/Konkurrent]
Lambchop uit Nashville (Tennessee) bestaat nu zo’n 22 jaar. Vanaf 1990 presenteren ze hun eerste cassettes, hoewel ze tussendoor ook nog even Posterchild heten. In 1994 verschijnt dan hun eerste cd vol rauwe lo-fi, folk en altcountry met als middelpunt de door de whisky en de gieren uitgebeten zang van frontman Kurt Wagner. Daarna verschijnt elk jaar of om het jaar een nieuw werk van de groep, die later ook iets meer richting de Americana, post-rock, soul en crooner opschuift. Zelf noemen ze het ““Nashville’s most fucked-up country band”. De steeds wisselende, maar altijd omvangrijke formatie weet deze grootte moeiteloos te koppelen aan stemmige, subtiele muziek. Eigenlijk zonder uitzondering zijn de albums, inclusief de verzamelaars met rest-, single- en compilatiemateriaal, van hoog niveau. Nu heeft het maar liefst vier jaar geduurd eer het nieuwe, elfde studioalbum Mr. M eindelijk verschijnt. Twee jaar geleden komt hij nog wel samen met Cortney Tidwell met een heerlijk nostalgisch album van het project KORT op de proppen, waarbij de sound van Lambchop mede door de vele bandleden die er meespelen ook altijd op de loer ligt. Kurt heeft een tijdje getwijfeld met Lambchop door te gaan na de dood van zijn vriend Vic Chesnutt en heeft zich een tijdlang gericht op het schilderen. Dit totdat producer en vroeger bandlid Mark Nevers met het idee komt een soort psycho-Sinatra album te maken. Dat brengt gitarist/componist Wagner weer terug naar de muziek. Het album krijgt eerst de werktitel “Mr. Met”, maar om juridische conflicten met het honkbalteam van de New York Mets te voorkomen, waar “Mr. Met” de mascotte van is, gaat die titel de prullenmand in. De nieuwe werktitel wordt “Major League Bummer” om uiteindelijk te veranderen in Mr. M. “Met” waar de M voor staat heeft dan ook niets van doen met sport maar met het werkwoord “meet”. Mr. Met, de meneer die hij heeft ontmoet, verwijst direct naar Vic Chesnutt. Dat het een stemmig album is geworden is dan ook niet verwonderlijk. Kurt werkt hier samen met Matt Swanson (bas), Ryan Norris (gitaar, orgel), Scott Martin (drums), William Tyler (gitaar), Tony Crow (piano) en gasten als Jonathan Marx (kornet), zangeres Cortney Tidwell en violist Billy Contreras. Peter Stopschinski en Mason Neely dragen zorg voor de heerlijke strijkarrangementen die dit nieuwe album rijk is. Lambchop pakt het weer groots aan, maar weet wederom een subtiel geluid aan de dag te leggen. De vele strijkarrangementen zorgen er niet voor dat de boel gladgestreken wordt, maar brengen juist een stemmige, nachtelijke sfeer. Hierdoor gaat de vergelijking met Frank Sinatra ook wel op. En daar houdt de vergelijking ook meteen weer op, want de composities zijn toch wel typisch Lambchop-waardig en hebben toch nog altijd nog een rauw randje. Het grote verschil is dat de muziek nu requiemachtige proporties aanneemt en niet de rafels van weleer bevat, maar wel diepgravende, emotionerende en dikwijls duistere elementen kent; dus wel een rouw randje. Daarbuiten is het gewoonweg verbluffend mooi wat Kurt en zijn muzikanten hier laten horen. De voorkant van de cd zou je overigens eerder bij een eigenaardige band als Misophone verwachten, maar niets is dan ook gewoon aan deze nieuwe Lambchop. De band klinkt geloofwaardiger en beter dan ooit, dat terwijl er al niets aan te merken is op het oude werk. Denk naast “the voice” aan een mengelmoes van de Tindersticks, Willard Grant Conspiracy, Giant Sand, Curtis Mayfield en Smog. Het album besluit met “Never My Love”, wat meteen de eerste keer in hun uitgebreide oeuvre is dat ze het woord “love” gebruiken. Aan alles merk je dat deze cd uit en met liefde gemaakt is. Het geeft die extra gouden glans aan dit majestueuze en overrompelende werk. Een oprecht schitterend hoogtepunt!
MP3:
If Not I’ll Just Die
Luister/Kijk Online bij YouTube:
Gone Tomorrow (video)
door Jan Willem Broek