Jaarlijst 2018: Ludo


10. Unknown Mortal Orchestra – IC-01 Hanoi
Seks en voedsel, best leuk hoor, maar muziek blijft het lekkerst. De onderhavige ‘selection’ – en mijn luistergedrag van dit jaar in een breder perspectief aanschouwend, wijzen alle tendensen op luiheid en anonimisering. Mijn helden zijn niet zozeer Alice Coltrane, Grant Green of Lee Morgan, maar Pedro Nóbrega, Don Kaart en Massimo Casulini. Onbekende figuren die YouTube verblijden met obscure jazz-plaatjes. Aangezien hun voorraad schier oneindig is, verdwijnt de noodzaak tot hebben en houden, tot inpalmen in kaders en woorden. Ergens jammer, aan de andere kant heeft het ook wel wat spiritueels. Geen reflectie, gewoon gaan met die jazztrein. Koester het speelplezier, ongeacht wie, wat, wanneer, speelt. Wanneer ik dan toch man en paard moet noemen, kies ik voor het naamloze orkest dat weet van haar momentane tijdelijkheid. De streepjescode-titel(s), en de overbelichte hoes bewijzen, ze doen het erom. Achter al die schaduwen schuilen hartverwarmende jam-sessies van vader en zoon met de heilige geest. Die van Miles.

9. Lump – Lump
In een jaar vol korte, nieuwe, en na jaren eindigende samenwerkingen op privé-gebied, verschenen opmerkelijk veel fijne muzikale ‘collaboraties’. Popmuzikanten mogen op dat vlak best wat meer ‘jazz’ zijn. Een dag niet gedeeld, is een dag niet geleefd. Ik zou hier Big Red Machine kunnen noemen, maar het mooist wordt het toch wanneer de delen tezamen méér zijn dan wat de artiesten voorheen solo brachten. Dat geldt voor Lump, het kwaliteitsproduct van Tunngs Mike Lindsay en Laura Marling. Lump is een geconcentreerde alarmstoot, intense glitchpop die vóórbij de brok in je keel zweeft, tot elke vezel van het lichaam is geprikkeld. Het hele team staat op scherp, zet zich schrap, en draait een dubbelspel. De bal stuitert heen en weer op het ritme van de beats en de kolossale baslijnen, totdat ie tot rust komt in de soepele handschoen van diva Marling. Alle uitjes gemaakt, het huis veilig. ‘Take your arms, if you’re able, I won’t do it for you.’

8. L.B. Dub Corp – Side Effects
Geen last van bijwerkingen, wél nieuwe (bestuurs)banen. Als onderdeel van de ‘workforce’ mag ik tegenwoordig graag minimal techno luisteren. Op deze plek verdienen ervaren mannen als Edit Select en Shinichi Atobe hun eervolle vermelding. Ik kies ‘officieel’ voor veteraan Luke Slater, die onder zijn strafste alias het vuurtje flink opstookt. Niks kille toestanden. Side Effects biedt de samenkomst-hypnose van een live-set. Ooit nam Berliner het Shona-volk van Zimbabwe op, een sound recording die ik avonden aan een stuk heb gedraaid. Het is de erfenis van collectieve dansen waarmee alle techno op futuristische wijze wordt doordrenkt. Een plaat als Side Effects góed luisteren, betekent de rituelen van de seance ondergaan, geduld uitoefenen, en dan meegezogen worden, totdat zelfs bij de miniemste verandering de vonken eraf slaan. Nergens gebeurt dat zo geniaal als in Float When You Can. De echo van Lee “Scratch” Perry zet Luke’s studio in de hens. Eén milliseconde hi-hat, en een hele geschiedenis aan muziek ligt open.

7. Moodie Black – Lucas Acid
‘Ooit dacht ik bij mezelf, kom ik zet een genre neer’, klepte Extince. Moodie doet het hem na. En hoe! Vanowen is de beste openingstrack van het jaar. Noiserap, het leeft, op de correcte manier. Eardrums worden schoongeboend met bijtend zuur (niks water!). Waar onze brute vriend het allemaal over heeft, geen idee, maar wee toch, wat heeft ie een pijn. Lucas Acid klinkt alsof Powell een met prikkeldraad ingezwachtelde rapper inhuurde. Of de nerds van clipping. niet langer science-fiction boekjes lezen, maar The Complete Manual of Suicide. ‘Limited edition’. Een meesterlijk detail vormt de basgitaar. Het ding lijkt niet eens ingeplugd, zoveel haast, zoveel nood, en zoveel záák had trans-gigant Moodie om uit zichzelf te springen, uit zijn zwarte, mannelijke vel. Dat wordt immers wel duidelijk. Laat de ruiters van de apocalyps los in het binaire casino. ‘I swear, I’d be a problem, if I could only get one second out my lips, I’d be a problem.’

6. Francis Harris – Trivial Occupations
Oude huizen, nieuwe huizen. Wat maakt een plek tot jouw plek? Erin opgaan, lijkt me. Je eigen aanwezigheid niet meer voelen. Wat helpt eraan te bouwen is house-muziek. Een subgenre dat – vergeleken met techno – meer referentialiteit bevat. House is een zintuiglijke topos, een plek waar diva’s met concrete zinnen, en samples met een aanwijsbare herkomst de ruimte vullen. Ze doen de ruiten met hun warmte beslaan. Hegeliaans: bij L.B. Dub Corp resoneert de resonantie van Afrika en Jamaica. Francis Harris, daarentegen, zoekt hun rijk werkelijk op, net als dat van Steve Reich trouwens. Harris verbergt al zijn invloeden, terwijl hij ze onthult. De luxaflex gaan dicht, en een Parklife aan planten overwoekert de toch al onnadrukkelijke kickdrums. In het prachtige St. Catherine and the Calm knispert het haardvuur harder dan eender welke beat. Nicolas Jaar stelt terecht: this old house is all I have. Harris beseft, het uitzicht van Beaumont beleven, dat kan alleen door triviale, huiselijke bezigheden.

5. Deafheaven – Ordinary Corrupt Human Love
Muziek om altijd bij te blijven lachen. Het geheim van de sleutel tot deze vrolijke waanzin: Bassie en Adriaan. Ze beginnen een bandje met een dubbele kickdrum, het goedkoopste keyboard, en de gitaristen B1 tot en met 100. Luchtkasteel-acrobaat Adriaan mag eindelijk de David Gilmour in zichzelf aanspreken. Iedereen weet dat hij tot in het diepst van zijn duistere ziel The Wall wil bouwen, om daaráchter al die vervelende kids gevangen te zetten. En Corpse Paint Bassie maar janken. Kortom, Ordinary Corrupt Human Love is belachelijk op een glorieuze manier, een grap die steeds beter wordt, omdat de band zichzelf, in tegenstelling tot Ghost, uíterst serieus neemt. Deze plaaggeesten beogen met hun witte rook-metal wel degelijk de grootste dingen. We kunnen hun kennen van het spoor der dood dat ze achterlaten. Nog zo’n band die een implosie teweeg brengt, om vervolgens in het zwarte gat van de audiofiel te donderen. Waar kun je beter de binnenkant van je ogen bekijken?

4. Bent van Looy – Yours Truly
Veel live-concerten heb ik dit jaar niet gezien. Het bijna-hoogtepunt bevond zich tussen de bedrijven door. Op Record Store Day babbelde ik met een hipster-meisje voor een hipster-platenzaak (die sinds kort te koop staat trouwens). Ze bleek zojuist opgetreden te hebben, en ik plaagde haar dat ik dus precies te laat was gearriveerd. De jolige kribbigheid nam toe, tot ze me zuchtend een cd beloofde. Overhandigt door niemand minder Henk Koorn. Het was ‘zijn’ band, en ‘zijn’ vriendin! Zo’n anekdote zou een songtekst van Bent van Looy kunnen zijn, een sharp dressed man, die net als de eeuwig jonge Henk wel raad weet met fijnbesnaarde humor. Op soloplaat Yours Truly doet de Belgenbritpopheld zijn grappige, kleine dansjes. Hij schudt hook na hook uit de mouw. Pulpy omdat écht goede popmuziek nu eenmaal goedkoop moet glimmen. Achter die kitsch-lijst steekt uiteraard wél een platenbak vol weemoed. Ik ging alleen op huis aan. Neuriënd. ‘I do my little dance without you now.’

3. John Bramwell – Leave Alone the Empty Spaces
Een van de drie albums in de lijst die het half uur niet eens haalt. Internet-ADD, of spaarzaam meesterschap? De maker van de Estse plaat van het jaar weet het antwoord. Less is more. Dat geldt ook voor John Bramwell. De laatste jaren poogde hij – mede dankzij bemoedigende duwtjes van Elbow – uit alle macht toch nog door te breken met I Am Kloot. Ik zie het niet meer gebeuren. Voor de connaisseurs hoeft dat geen ramp te zijn. Zeker niet wanneer Bramwell door Michael de Jong-folkblues bevangen zijn ‘empty spaces’ opzoekt. Het donkerbruine café, waar men leeft van schraal bier, gitzwarte humor, en het opdissen van ‘bold declarations’ aan spaarzaam aanwezige vrienden. Maakt het voor iemand nog een verschil? Neen. Maar Bramwells knoestige gitaarspel klinkt weer prachtig. Hij zingt zijn lied van de meeuwen. Ook  nog wanneer hij in de bosjes staat te pissen. Hoofd leeg, blaas leeg. ‘Those without dreams, those whose dreams are all they are.’

2. Chantal Acda & Bill Frisell – Live at Jazz Middelheim
Hoeveel jaar geleden zag ik mijn lerares Nederlands heupwiegen op de muziek van Chacda? Een half leven haast. Inmiddels ben ik zo oud als zij toen. En nog altijd aangedaan door Chantals stem. Er zit een bibber in, die geen zwakte vormt, maar juist een aardse kracht. Het bestaan voltrekt zich ook niet in één klare lijn, het kronkelt van hier naar daar, heen en weer bewegend op onkenbare ritmes. Enter Bill Frissell. Een man die zó speelt, melodieus zoekend naar ademende oplossingen, zonder ooit stil te vallen. Hij vult Chantal heel natuurlijk aan. Zoals in elke geslaagde jazz-performance pakken beiden hun momenten. Betrachten geduld wanneer het moet. Side(man) by side(woman). Zelden klonk Chantal romantischer. Wat dat betreft lijkt hun gig op een date, een korte verhouding vol begrip. Man en vrouw slaan een brug, en komen nader tot elkaar voor een dikke knuffel. Ik geloof  dat ik de airco aan zal moeten doen. ‘I’m here beside you now.’


1. Viagra Boys – Street Worms

‘All I’ve got is the shirt on my back, and my never ending hate for this fucked up society.’

Aan het uiterste einde van zijn wilde leven rijdt Mark E. Smith in een rolstoel het podium op. De doodsgrijns op het gezicht geplakt. Zijn band der passanten zet zich in een gang of four. Mark begint uit alle macht te schreeuwen. Hij beweegt sensorimotorisch, als een wanhopige regenworm die tussen de tegels van de straat door komt piepen. Hij wil maar één ding. Een laatste keer de geur van zijn club inademen. Met volle teugen. Not giving a fuck, terwijl hij alles en iedereen afstoot, en zijn organen hém. ‘How are you going to explain it?’ Nou zo. Dát is de gruwelijke hefkracht van muziek. de viagra van de rock. Sta op en dans.

‘We had a little dog. Such a little dog. That it reminded me of a large dog, just in miniature size.’

In het najaar van 2018 betonen een stel geflipte, met tatoeages gemarkte Zweden zich waardige opvolgers van de opper-mancunian. Hun sportieve punkrock stamt recht uit een dampende Stockholmse garage. Of was het toch een drankkeet? Noem het voor mijn part een Shrimp Sack. Vrijwel altijd mechanisch dansbaar, soms krankzinnig uit de bocht vliegend, en in alle monotonie tóch gevarieerd genoeg. Dat laatste vooral door de hulp van een geweldige, Morphine-achtige saxofonist, en op zijn tijd een sterfelijke “ballade”. ‘The same worms that eat me, will someday eat you too.’ Hier zit een plan achter. Zanger Sebastian Murphy is de onverbiddelijke showmaestro van dienst. Hij brult witz na witz in de microfoon. Ik denk dat er niet één tekstregel op Street Worms staat, die niet sardonisch grappig is, én met precies de juiste jandekiaanse theatraliteit wordt gebracht. Ik zou ze allemaal willen citeren, maar ik heb wel wat beters te doen.
Sta op en dans.

‘He is best in show.’

Comments

comments

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.