It's a good day
For a landslide
10. Quakers – Quakers
Zo. 2012 zit er bijna op. Het einde van de wereld heb ik niet aan het firmament zien verschijnen, maar dat in Het Echte Leven de foundations flink werden opgeschud is een feit. Niet per definitie negatief overigens, hooguit raakte het muziek luisteren wat op de achtergrond. Ongeveer op de letterlijk en figuurlijke breuklijn van het jaar draaide ik Quakers, dat er bijzonder aangenaam inhakte. Chaos moet je ten slotte omarmen. Sinds The Avalanches heb ik altijd van albums als medleys gehouden, en op het debuut van de Quakers worden er naar goed Stones Throw-gebruik 41 nummers in 69 minuten doorheen gejaagd. Hele horden aan rappers die wel namen hebben, maar in mijn wereld naamloos zijn, grijpen om de beurt de mic voor een minuutje, als het niet minder is. 'I am a fugitive running from my past'. Quakers is een monsterverbond van drie producers, met als vlaggenschip niemand minder dan Geoff Barrow. Echo's van Portishead treft men hier echter niet aan. De beats zijn wappie en scherp tegelijk: here come the horns met de rusteloosheid van een verveelde puber. Op de scale der fish is dit een MCA+. 'You wanna hear some more stories?'
9. Hospital Bombers – At Budokan
Hoewel het Nederlandse muziekjaar minder was dan 2011 bespeur ik in het live-circuit nog steeds een stijgende lijn. (Al zou Karel van het Reve mopperen dat 'vooruitgang in de kunst' een onzin-concept is.) Toch. Je staat je zelden meer te generen. Bovendien proef ik meer realiteitszin, je moet er zélf hard voor werken, én van genieten. Het live-hoogtepunt was voor Houses, op schijf treffen we hier de eerste vaderlandse vertegenwoordiger. Hospital Bombers is de nieuwe Seedling, met een flinke mep Mountain Goats erbij, die zelf ook best een plekje hadden verdiend. Waar Seedling implodeerde voor ze hun kwaliteiten op plaat wisten te vangen worden de Bombers elk album beter. Het geluid van At Budokan is van internationale allure, alsof Sub Pop er flink wat centen in heeft gestoken. Het vioolspel van Susanne Linssen is méér dan decorum, terwijl haar vocalen die van Jan Schenk voor neuzeligheid behoeden. Voeg daarbij de Paaltjens-achtige grimlachjes ('Though I have no TV I mark the shows that I'd like to see in the TV guide') én je krijgt er ook nog even het mooiste Nederlandse liedje van 2012 bij: Do The Math.
8. THEESatifaction – awE naturalE
Als er zoiets bestaat als het album-moment van het jaar, dan is de seconde dat Existinct hier overgaat in Deeper 'm. Van fladderige r&b vocalen naar een streng-minimalistische spacebeat, zelden zoveel power gevoeld in zo 'weinig' geluid. THEESatisfaction zijn de schaduwkoninginnen van suggestie. Teksten vol onnavolgbare associaties, geloopte piano's die nauwelijks uit twee akkoorden bestaan en baslijnen voor je boot(s)y. In een jaar dat ik eindelijk weer eens écht aan een universitaire studie toekwam ontdekte ik daardoor 'noodgedwongen' de abstracte kunst. (Rainer!) Misschien dat ik daarom in muziek ook steeds meer voor het schetsmatige ga. Net als Quakers brengt THEESatisfaction een medley van hele en halve ideeën. Zonder het concept song ook maar te benaderen mogen wij luisteraars meemaken hoe dit in zichzelf gekeerde tweetal een Badu-welmend ritueel uitvoert. Het feministische zweepje van Nicki Minaj houdt ons op afstand. Hier wordt een Brücke geslagen tussen soul-verleden en toekomstmuziek. Voorbij het begrijpen, met eigen waarheden. 'When you look at the surface the world is flat, flatter than your ass'.
7. Human Don't Be Angry – Human Don't Be Angry
Altijd gedacht dat de internationale naam voor Mens-Erger-Je-Niet Ludo is! (Google noemt ook nog Frustration, en de Duitse variant Mensch Ärgere Dich Nicht.) Maar moet men dat nou interpreteren als 'mens erger je toch niet zo!' of is het een spreuk: 'een mens leeft het best als ie zich niet overal aan ergert.' Deze solo-reboot van Ex-Arab Strapper Malcolm Middleton kan bij dat laatste van dienst zijn. Het is een typisch meditatief projectie-plaatje. Songs als lege canvassen, die zich vanuit de achtergrond tot de Tiersen-soundtrack van je eigen leven (1985!) ontpoppen. Middleton verwijst ook zelf naar films, met titels als H.D.B.A. Theme en Monologue: River. Je ziet er zonder moeite Hollywood-scenes bij. Liefst regenachtige, want Middleton blijft een Schot. Hij maakt hier veelvuldig gebruik van drummachines en Laurie Anderson-vocoders, terwijl hij op de elektrische gitaar aan het pielen slaat. Bijna alle liedjes halen de vijf minuten, want wie zich niet ergert, heeft geen haast. Juist door zijn typerende 'smoggy' folk-vocalen uit te stellen komen ze uiteindelijk des te harder aan. Rivieren. Jandek. 'I am gonna go wherever I am gonna go'.
6. Field Music – Plumb
Je gaat je afvragen wat een hereniging van The Arab Strap nog op zou leveren. De broertjes Brewster van Field Music gingen na Tones of Town een tijdje uit elkaar, en bewezen net als hun Schotse collega's ook solo kwaliteitspop te kunnen maken. Met de inspiratie-accu opgeladen werd het 'heropgerichte' Field Music dáárna pas écht goed. In 2010 kreeg Measure van ondergetekende al een 'honorable mention', ditmaal is het gecomprimeerde Plumb echt onvermijdelijk. Opnieuw treffen we hier het medleys-motiefje, wat in de psychedelische hakketak-stijl van Field Music maar één vergelijking op kan leveren: A Wizard, A True Star. Plumb is een stuk minder mal dan Todd Rundgren, maar evengoed een kauwgombal vol falset- en samenzang, studio-foefjes, inktvis-drumwerk – let op de snares! – en goed ingepaste strijkers. Neem bijvoorbeeld een liedje als Sorry Again, Mate, dat meer omwentelingen dan een snelwasprogramma bevat en piekt met een deuntje op de 'mondtrompet'. Dit alles gebracht met het intellectualistische koorknapen-air van Peter Hammill. 'The games we used to play, from hide and seek to heartache'.
5. Here We Go Magic – A Different Ship
Oude helden in nieuwe jasjes. In “How Do I Know” maakt Luke Temple een 'woehoe'-geluidje, zoals Bruce Springsteen dat ook wel doet. Het is een signaal. Allemaal aan boord, hier vertrekt een night train op weg naar succes. Waar de boss-associatie nog vluchtig en grotendeels imaginair is, klinkt Temple de rest van de plaat precies als Paul Simon. Je zou denken dat dienst klaterend zonnige gitaarpop door de Vampire Weekend definitief was uitgebeend, maar niets is minder waar. Here We Go Magic doet er namelijk – surprise, surprise – wat Eno bij. A Different Ship is qua geluid mijn favoriete album van 2012. De synths waaieren als koele briesjes door het geluidsspectrum, waarin de Wild Beasts-achtige drums juist door die locomotief-herhaling beginnen te roken. A Different Ship klopt zó precies dat ik het lastig heb eruit te lichten welke van de details 'm nou zo goed maken. Laat ik het houden op het rondo dat de band maakt. Ze beginnen met een (t)rommelend intro, dat een reis later echoot in de uit elkaar vallende hi-hats van het slotnummer. Daar tussenin is alles héél. 'Well it's hard sometimes to be close.' 'But what if I do?'
4. Yevgueni – Welkenraedt
'Niet de tijd zelf gaat steeds sneller, maar de jaren'. De sentimentele joker van het 'jaar' (ik smokkel enorm) komt in Pintens-stijl uit Vlaanderen. Yevgueni mag dan cabareteske kleinkunst zijn, het is ook een album waar ik, om in stijl te blijven, veel aan heb gehad. Meteen de neiging om verontschuldigend te roepen: ja, maar soms put je uit de verschrikkelijkste dingen moed, zo was Camerons filmdraak We Bought A Zoo me ook tot nut. Maar nee. Welkenraedt heeft zelfs in de mindere liedjes wat multi-interpretabele tekstregeltjes, die je uit hun context kunt weken en je eigen kunt maken. Bovendien zijn het niet alleen de woorden. De band maakt fijne Eels-achtige akoestische gitaarpop. Zodoende deed Yevgueni me weer terugkeren naar de titelsong van mijn 'instapplaat' Beautiful Freak, waarvan de groep samen met oudgediende Jan de Wilde een mooie bewerking brengt. De openingsfase is om méé te brulllen, onversneden nostalgie besluit de plaat. Robbie en de Aftocht. De titel noemen volstaat. Hofstraat zou ik wel in zijn geheel willen citeren. Het is een 'fixke' van drie minuten voor de ziel. 'Met het blote oog verandert hier nooit iets.'
3. Bart Constant – Tell Yourself Whatever You Have To
Jarenlang heb ik elke gelegenheid aangegrepen om iets negatiefs te roepen over de plaat die Rutger Hoedemaekers als About maakte. Misschien is zo'n sterke reactie wel een veeg teken. Stiekem raakte hij toch een zenuw. Tell Yourself Whatever You Have To is een prachtig album, waarop Owen Pallett met eigen middelen wordt verslagen. Bart Constant stapelt laagje op laagje – waarbij zijn glitch-verleden hem duidelijk van past komt – zonder dat hij ooit de hook uit het oog verliest. Er blijft altijd een baslijntje, minimal music-piano of zangpartij fier boven de chaos uitsteken. Ik vergeleek Bart Constants stem eerder al met die van een handpop, deze week moest ik aan Wim T. Schippers denken. Heeft die ooit een popalbum gemaakt? Bart Constant deelt met Schippers het spitsvondige absurdisme in de teksten ('two cents worth of nonsense') én de kinderlijke naïviteit. Constant is in zijn eentje een voltallige schoolklas. Bert én Ernie. In Bygones Be You slaan ze op potten, pannen, om vervolgens een koortje in te zetten. Constant heeft vol verwondering zichzelf gevonden. 'I begin again, until I get it right'. Dat hoeft niet meer. He's got all it takes.
2. Dots Will Echo – Drunk Is The New Sober/Stupid Is The New Dumb
Goede muziek is voor mij toch vaak melancholisch en bloedserieus. Maar een must is dat niet. Het duo Dots Will Echo barst van plezier bijna uit hun tot op de stoep volgestouwde garage. De plaat klinkt al even rommelig. Dit zijn bezopen lullabies for the working class. (Wie kent díe band nog?) De 'Dots' waren zelf ook allang vergeten, sinds ze zestien (!) jaar geleden wat succes hadden in de States. Toch wekken ze heel charmant de indruk dat ze al die jaren gewoon elk weekend door zijn blijven spelen. Er wordt lol getrapt en zelfs door de nummers heen overlegd. In alles voel je een hechte vriendschap. Muzikaal gaan ze ondertussen all over the map. Er is een opmerkelijke rol voor een twangy viool, waar het tong in de wang-vibrato van de zanger heel country bij past. Maar er zijn ook halve raps, idiote meezingers over geld, shitstorms, of hoe de toekomst toch zo zwart en bleekjes is. (Prompt pingelt iemand een vrolijk deuntje op een xylofoon.) En dat ze in in feite in deel twee een toegift van veertig minuten spelen? Het boeit me nada. Laat deze mannen maar rondjes rijden om hun nineties kerk, pardon, garage. 'I am thinking like a really slow train beat'.
1. Paul Buchanan – Mid Air
De afstand tussen Paul Buchanans rijkelijk late solo-debuut en de overige albums in de lijst bedraagt kilometers. Als ik het hele jaar enkel Mid Air had gedraaid, was ik waarschijnlijk nog tevreden geweest. De Blue Nile-zanger neemt je mee op maandenlange vakanties in de stratosfeer. En hier hoef je je adem niet in te houden. Juist niet. Mid Air is zélf als in en uitademen. In de Satieske herhaling (en het natuurlijke ritme) zit de bezwering en de ontspanning. Het tweede nummer is gewoon identiek aan het eerste, en wie dat trekt zit er vanaf dat moment helemaal in. Langzaam zingt Buchanan ons los van de grond. Met elk akkoord verschijnt er een nieuwe ster aan het firmament. Heldere lucht. Frisse lucht. Diepe teugen.
There were reasons but forgot them
Nothing stands in our way
For the starlight
in my suitcase
And for the good days
Don't leave
(door Ludo)