2010 was in tegenstelling tot het muzikale popjaar 2009 voor mij een jaar met echte uitschieters. Twee stuks zelfs, of nee, drie… Tegelijkertijd leek het vorig jaar in de middenmoot wat beter vertoeven, maar wellicht is dat een gezocht minnetje, om die plus weer te counteren. Kortom: kortste dag van het jaar, langste lijst.
Filosofische bespiegelingen over de zin van het jaarlijstje moeten we dit keer maar zoveel mogelijk achterwege laten en gewoon wat muziektips droppen. Daarom, in navolging van Pitchfork, wat honorable mentions. Field Music maakte met het halfslachtig ongetiteld gelaten Field Music (Measure) het beste en daarmee domste dubbel-album van het jaar. Als dit licht-excentrieke Engelse songschrijvers-collectief moedig haar eigen darlings had gekilld, hadden ze een fijne proggy Who-achtige plaat kunnen maken vol puntige, scherpe, maar toch rijkelijk gearrangeerde pareltjes. (En hadden ze minstens zoveel succes als The Coral kunnen hebben, in zoverre die gozers succes hebben) Niettemin eigenzinnigheid die gesmaakt werd.
Ik vertelde vorig jaar (of was het het jaar daarvoor) al over een hiphop-bouncin' maat van mij, en dit jaar werd ook ik steeds enthousiaster voor het genre. Misschien kwam het doordat ik voor File Under minor werkjes van Group Home en IsWhat moest recenseren, of was dat wekelijkse bezoekje Rick Ross blasten toch op me gaan inwerken. Teflon Don is de vetste rap-plaat van het jaar en juist leuk omdat Rick Ross een megalomane fantast is. In rapkringen moet je kogels in je lijf hebben om serieus genomen te worden, Rick Ross verzon gewoon al zijn coke-avontuurtjes zelf. Hij werkte zelfs ooit voor 'de verkeerde kant', als corrections officer. Toch jammer dat hij daar niks mee durfde te doen. Rick Ross zet stoute rappers in de hoek. Geeft niet, zijn plaat rockt harder dan Kanye's expeditie in indie, en heeft wel bijna dezelfde gastenlijst, met what is hip in hiphop. En Rick Ross? Die denkt de hele dag heel Zen aan zijn bankbiljetjes: I need a new safe cause I'm running out of space.
De beste plaat van Nederlandse bodem was de glorieuze terugkeer van Solex, die te weinig aandacht kreeg. Ok, ze had een beetje hulp nodig van Jon Spencer en diens eega, maar uiteindelijk is het gewoon een typisch naïef Solex-plaatje vol sloganeske kreetjes, spannende spionage-drumloops en algehele spelvreugde. En een return to form richting eerste twee albums. Ook Woost mag niet ongenoemd blijven, die mijn WK-liedje schreven met de titeltrack van hun Six Minutes South.
10. Badly Drawn Boy – Is There Nothing We Could Do?
Hebben we dat gehad en zijn we bij de nummer 10 van de lijst. Een plaat die volgens het boekje eigenlijk uit 2009 stamt, net zoals de nummer 1 trouwens, alleen daarom wilde ik deze op 10, als bookends aan beide kanten. Het bewijst ook dat platenjaren vergelijken nutteloos in. Zeker als die altijd al imaginaire artistieke winterstop inmiddels net zo nietszeggend is als die van het voetbal. Ik betuigde een paar weken terug al mijn genegenheid voor de man met de muts in een weeklijstje. Elk jaar heb ik wel een periode dat ik zin heb om alleen nog maar BDB te draaien, ook al weet ik dat hij, zoals de meeste artiesten, in het begin piekte. Zijn reguliere album van dit jaar was best ok, maar zijn kortebaanwerk op deze schaamteloos lekker sentimentele soundtrack is heerlijk. Hij had al op About A Boy bewezen dat ie 't kon, maar bij tv-tearjerker Is There Something We Could Do heb ik de beelden helemaal niet meer nodig. (En ook nooit gezien) Met een paar goedgeplaatste voice samples (al-tijd goed!) zie ik al snel de lobbes Timothy Spall voor me, die als de dikste man van de UK met zijn appartement is vergroeid. Dan krijgt een kermisuitbater (ofzo) hem in de smiezen, en die trekt hem de wereld in. Think: I'm a winner, I'm a heavy winner! Daar zijn bitterzoete vrouwen, die hem in the end weer in de steek laten, ook zijn eigen schuld natuurlijk, maar hee, hij beleeft wat! The truth can be unkind zingt BDB breekbaar als altijd, rammelend op zijn akoestische gitaartje. No apologies, I live the life I need, I hope you understand none of this was planned, if you welcome me to your world, I won't throw it all away.
9. Avi Buffalo – Avi Buffalo
Dit titelloze debuut is de minst gedraaide release uit de hele lijst, maar wel een die als ie langskwam me verraste. Echt een zomerplaat, niet mijn favoriete seizoen (maar welke is dat wel, dus niet zeuren) en de tienerromantiek van Avi Buffalo past goed bij hitte. Hij komt zelf al met songtitels als Summer Cum, Where's Your Dirty Mind en Five Little Sluts. Klammigheid, plakkerige ballen, meltdowns, skinny dipping in the pool, zoiets. En Cadel Evans trouwens, de eigenzinnige, merkwaardige superloser van het wielrenpeloton, waar ik die voorman van Avi Buffalo op een paar foto's op vond lijken. (Maar daar heb je een verknipte blik voor nodig) De jeugdigheid van het genie achter Avi Buffalo is wel even doorbijten trouwens. Elke man denkt ooit; shit nu kan ik echt geen profvoetballer meer worden. Maar als muzikant is het toch irritant als negentienjarige mannetjes geniale dingen, juist omdat je het gevoel hebt dat jouw eigen kansen dus ook verkeken zijn. Nou ja, de rest van de lijst bewijst dat je er nog best goede jaren kunnen komen… Avi Buffalo speelt ondertussen ijle indierock, gezongen met een Elmo wil nieuwe schoenen-stemmetje en vol breed uitwaaierende gitaarlijnen. Elke keer als je denkt nu stort het in, komt die jongen toch weer met een goede hook. Zelfs als tempo omlaag gaat rammelt het net nog niet uit elkaar, en is het daardoor extra mooi. In de hoek van Built to Spill's Keep It Like A Secret, maar dan wat gekker. Geen bezwaar.
8. Sone Institute – Curious Memories
Ik recenseer graag albums met elektronische muziek, het is een veel grotere uitdaging er iets over te zeggen en je hebt het gevoel iets echt nieuws te horen. Toch blijft het aantal volbloed-elektronica platen in mijn jaarlijstje vaak (en ook nu weer) beperkt. Vreemd eigenlijk, alsof de connectie die ik ermee voel kortstondiger is, alsof de plaat na het kraken van de code zijn nut gehad heeft. Dit geldt stiekem ook een beetje voor Sone Institute, een toepasselijke bandnaam voor een echte schatgraver, die als het (ge)luidinstituut zijn bak stokoude lp's heeft omgekeerd. En gelardeerd met beats en synths, natuurlijk. De beste momenten zijn die waar je de sample bijna, maar net niet helemaal herkent. Een paar blazers-tonen uit een Bacharach of Air-achtig muzak deuntje, maar voor je je vinger erop kan leggen is Sone Institute alweer verder, draaiend aan de knoppen van zijn wereldontvanger, ondertussen watergedruppel, valse gitaren, omgekeerde piano-tonen, meeuwen en orgels uit Oma's Platenkast oppikkend. Het is in dit soort chaos (een toevalsdans van gelukkige botsingen) dat ik ambient het liefst hoor, al zou je kunnen beweren dat het dan helemaal geen ambient meer is. Met zijn gouden handjes en gelukrake elementen wist Sone Institute me een week lang diep te raken, en toch, een half jaar later is het moeilijk te horen. Wat dat betreft is het toepasselijk dat ik toen al aan Mister Lonely van Korine zat te denken. Een typische keizer zonder kleren-film, die ik ook erg goed vind. Vond is in dat geval niet van belang of onmogelijk, want films herkijk ik zelden. En waarom zou hetzelfde niet voor muziek mogen gelden.
7. Nicolai Dunger – Play
In recente jaren lijken mijn jaarlijstjes voornamelijk uit Amerikanen en Scandinaviërs te bestaan. Misschien kun je zelfs wel Zweden zeggen, die dit jaar weer twee afgevaardigden sturen. Nicolai Dunger is de eerste, en zijn duf getitelde album Play -ik had stiekem tot nu nu niet eens een idee hoe het hoesje eruit zag en dacht even dat een man in een plas bloed lag…- is het eerste album in de lijst met een echte uitschieter. When Your Work Is Done is een van de liedjes van mijn jaar, heck, het één na vaakst gedraaide volgens de statistieken. Gedeeld op de tweede plaats met de Ridin' in My Car-Cover van She & Him en dan zitten we eigenlijk op hetzelfde terrein. In mijn stukje over deze plaat in het Schaduwkabinet maakte ik vergelijkingen met o.a. Bread en M. Ward, beide ook ambachtelijke songsmeden. Je wil dan dingen gaan zeggen als degelijke klasbakken, of een bespiegeling inzetten over authenticiteit (nooit doen natuurlijk) al probeerde ik het toch, in een recensie over Admiral Freebee, die eenzelfde soort Liedjes om de Liedjes-mentaliteit heeft. Playful, vol plezier en een beetje tongue in cheek. Bij een Scandinavier als Dybdahl heb ik, net als bij Dunger dus, het idee dat teksten niet van belang zijn, zelfs of ie het meent is niet van belang. Het gaat om die sublieme timing, dat popgevoel. Zoiets. Je hoeft niet into God te zijn, om religieuze vervoering te voelen, of over te brengen en dat doet hij hier met een precies op het juiste moment invallend or
geltje en expres afgeknepen en overslaande vocalen. Calling out your name, brother ain't it a shaaaaame. En de rest van het album dan, zegt u misschien. Ach, ook best leuk, beluister het veel opgewektere Can You, dat met fluiten en dergelijke begint als een vergeten parel van Morrison uit zijn Moondance-tijd.
6. Laura Veirs – July Flame
Laura Veirs in mijn jaarlijstje, het zat er al jaren te komen en, ach, misschien had wel eerder moeten gebeuren. Carbon Glacier heeft iets intiems, kristallen gitaarlijnen, die altijd zijn gebleven, Carbon Meteors is onevenwichtig maar bevat een paar fantastische band-nummers en Saltbreakers is zo gecondenseerd van kwaliteit dat ik er eigenlijk nog steeds niet uit ben. En July Flame? Dat is haar meest evenwichtige plaat ooit, de meest toegankelijk ook, vol klare lijnen. Veirs verleidt me elke keer dermate dat ik bijna in elke recensie haar doorbraak heb voorspeld. Die zal wel nooit komen, ze is er te eigenzinnig en onhip voor. Misschien zelfs niet country genoeg, waar je nog wel vaak niet poprinsesserige vrouwelijke artiesten wat ziet bereiken. Het doet er ook niet toe, Veirs kan met gemak elke luisteraar op eigen houtje 1 voor 1 veroveren. Can I call you mine. Misschien zingt ze nog wel wat mooier dan Kathleen Edwards. Ik word er een beetje verlegen van. Atypisch voor het gebruikelijke droefsnoetisme zijn hier twee positieve, bijna vrolijke tracks mijn favorieten. July Flame is dan ook een echt positivo-plaatje. Het o zo ware Life Is Good Blues is een levenslied met een Julie Doiron-achige huiselijkheid. Life is good when you dance all night and the world transmits electric power. Het minimalism-koortje dat na een minuutje invalt is ook een hartverwarmende touch. Carol Kaye tot slot, is precies zo meta als de popnerd het graag wil (en popnerdette Laura serveert). Een ode aan de bassiste die de muziekgeschiedenis mee vorm gaf. Overigens ben ik wel benieuwd wat er zou gebeuren als kersverse mama Veirs d'r producer/multi-instrumentalist én echtgenoot Tucker Martine eens een plaatje als de Tucker Martine Machine zou uitbrengen…
5. Southside Johnny & The Asbury Jukes – Pills And Ammo
Simpel en effectief als het fijne hoesje, dat is Southside Johnny. Ik was de arme kerel helemaal vergeten, maar succes of geen succes, Johnny toert net zoals de soulsterren als Solomon Burke gewoon door tot ie neervalt. Op Wikipedia-pagina staat de man te spelen tegen een achtergrond van bierkratten, de sponsor van een of ander festivalletje. Dat beeld zegt eigenlijk genoeg. Bloed, zweet en tranen, schraal bier, oude groupies en degradaties naar nog kleinere zaaltjes kunnen deze man niet tegenhouden. (Muziek voor Feyenoord-fans eigenlijk bedenk ik me) Hier valt eigenlijk ook wel een bruggetje te maken naar de film Crazy Heart. Let wel, dit alles is allemaal puur projectie van mijn kant, in werkelijkheid maakte de zanger (en mondharmonica-speler) nog in 2008 een plaat met niemand minder dan Tom Waits. Het valt dus allemaal wel mee. Hoe het ook zij, Pills And Ammo is een verbazingwekkende plaat. In een denderend tempo passeren hit naar hit, en ja ze zijn allemaal aanmerkelijk leuker dan alles wat er op pakweg Working On A Dream staat. Op het juiste moment vallen de Sopranos-blazers in en ook gospelende zangeressen ontbreken vanzelfsprekend niet. De drummer versneld nog maar 'ns. Polonaise New Orleans-stijl en dan snel naar de bar voor een nieuw rondje cocktails met plu'tjes. Bottle of red, bottle of white, bottle of something. Resultaat: Woke up this morning. On the floor. Hoe zij Raymond het ook alweer. Zwijg me van de gasten die goed kunnen zuipen… De spinnenwebben worden uit het hoofd weggeblazen door eens flink op de harmonica te toeteren. Je zou toch bijna een bezoekje aan tattoo Bob brengen en een zonnebril kopen, zo fun lovin' criminally cool is dit. Maar voor ik dat doe, toch eerst nog maar even zwijmelen, want zelfs de rustpuntjes zijn hier mooi. I was listening to your voice on an old vinyl disc and it took me back so far. Inderdaad, beminde gelovigen. Dit is de liefde voor muziek.
4. The Tallest Man On Earth – The Wild Hunt
En daar hebben we de andere Zweed al. De grootste man op aarde had zich ook wel de Loudest Crow from Europe kunnen noemen. Schreeuwzingen tegen de klippen op, rauw en alleen, staand op de schouders van andere tall men. Je zou 'm daarmee ook kunnen zien als vertegenwoordiger van de eindeloze stoet troubadours met gitaren, die toch elk jaar het leeuwendeel uitmaken van wat ik luister. John Gorka, de bedeesde en beschaafde folkie. John Mellencamp die met vier albums (drie oude classics en eentje uit dit jaar) tot de meestbeluisterde artiesten behoorde op mijn stereo. En dan was daar nog Dreamin' Man '92, een van die archief-releases uit de eindeloze stroom die Neil Young op de wereld afvuurt. Een gammele uitvoering, de man kan nauwelijks drie flageoletten achter elkaar spelen, van een niet eens al te goed album uit zijn oeuvre, Harvest Moon. En toch! Eindeloos vaak geluisterd. She used to work in a diner, never saw a woman look finer. The Tallest Man On Earth heeft meer weg van de grote Bob, hij kan minstens zo goed knauwen, alsof de teksten tussen de pruimtabak doorsijpelen. Luister maar eens naar Burden Of Tomorrow: Rumour has it that I wasn't born, I just walked in one frosty morn. Dat laatste woord! Een van die vele mooie zinnetjes in een van de vele mooie liedjes, voortgedreven door uitstekend gitaarspel in van die typische omgeturnde stemmingen vol volle akkoorden. Ik zei het in mijn Schaduwkabinet-lijstje al, ik vind het leuk dat de Tallest Man haast te snel speelt, juist omdat hij deze tracks gewoon eindeloos heeft zitten oefenen. Aanstekelijk doorzettingsvermogen van een dreamer within. De spanning die hij in Lion's Heart in het langzaam intenser wordende refrein opbouwt is meesterlijk. Now he's a stranger upon us, he will die in the park, where he hides from the statues and the weather remarks. Maar ik krijg hier toch vooral een positief gevoel van. De Tallest Man nodigt uit tot meegalmen (King of Spain!). In that day there's a moment when it all goes away. (Ik hoorde eerste 'your way'…)
3. Cherry Ghost – Beneath This Burning Shoreline
Toen ik ter inspiratie van dit lijstje de Last.fm statistieken doorspitte kwam ik Cherry Ghost tegen. Ik had geen idee meer wat het was. En toch meer dan honderd plays. Misschien zijdelings noemen als 'meest vergeten'? Toch nog even luisteren. Jemig! Vervang 'meest vergeten' maar door 'meest onderschatte'. Door iedereen wil ik dan maar gauw zeggen. Ik schaam me bijna dat ik deze cd niet prompt gekocht heb. Beneath This Burning Shoreline voelt aan als die ultieme nu of nooit poging, van een band die al redelijk succes boekte met hun debuut. Het resultaat is een plaat die het niveau van The National's Boxer nadert en maar één (!) minder liedje bevat. Het treurige is dat de plaat het uiteindelijk minder deed dan de vorige, dus van enig voorwerk voor een doorstoot à la High Violet is spijtig genoeg geen sprake. Ik heb het vage vermoeden dat de band nu wel eens zou kunnen imploderen… Dat zou zonde zijn, dan maar hopen dat ze net zo'n lange adem hebben als Elbow, met wie ze ook een duidelijke gelijkenis vertonen. Misschien is dat het, slechte timing, net na die Britse golf. Mijn favorieten van deze plaat verschuiven constant, lees mijn lofzang op het slotdrieluik in het Schaduwkabinet er maar op na. Zelfs de interludes zijn prachtig. Het album opent stuwend en vol vuur met We Sleep On Stones, groots, ruk die batterij strijkers maar an. Het kan ook kleiner, bewijst het dreinerige, A Month of Mornings. Althans voor even want dan beginnen de drums toch weer aan een bokspartijtje. De vocalen zijn hier wat frisser dan de mompelaars van The National, en daarmee lukt de Britten eigenlijk wat hun Amerikaanse genregenoten niet lukte, een beetje licht (Pulpy We Love Life-gevoel) in de film noir-sfeer brengen. Weltschmerz waar je gelukkig van word. Kissing Hearts had gewoon een hit moeten zijn, vol theatrale schwung Been kissing strangers [..] drinking the bars dry, all is closing in.
2. Sufjan Stevens – All Delighted People/The Age Of Adz
Ik kon en wilde niet kiezen. 2010 was weer een Sufjan Stevens-jaar, als vanouds. Illinois-stijl, maar dan anders. Ik denk niet dat succes Stevens is bevallen, want hij wekte in interviews een nukkige indruk. Tijd om de glazen in te gooien. En dat is gelukt, voor de massa. (Mijn zusje is bijvoorbeeld afgehaakt; die nieuwe zangstijl vind ze al niks) De vaste Subjectivisten-volger zal weten dat het voor mij niet gold. Twee keer duizend woorden, misschien wel weer. Sufjan Stevens maakte hoogstpersoonlijk een einde aan een writer's block zowel muzikaal als literair. Niet dat ik in beide gevallen echt gestopt was, maar ik kreeg er weer zin an. Zin om iets te maken. Allemaal dankzij liedjes als Heirloom, het meestgedraaide van het jaar. Lang dacht ik dat ik The Age Of Adz als op de kruiwagen van het fenomenale All Delighted People mee mijn jaarlijstje mee zou slepen. Maar hem nu, na een paar weken Adz-stilte voor het eerst op cd luistert weet ik dat het onzin is. De plaat fascineert en doet de oren klepperen (en de handen klappen). Natuurlijk vliegt Sufjan her en der flink uit de bocht, maar de beste momenten gaan diep. De laatste paar minuten van de titeltrack bijvoorbeeld. 'I lost the will to fight'. Het is bijna een religieus moment, waarvan ie er op All Delighted People trouwens ook al een hele mooie had. And the people bowed and prayed. To the neon god they made.
1. Dave Rawlings Machine – A Friend Of A Friend
Kijk, een creatieve inspiratiebron zijn is leuk, maar een 'source of life', om het op z'n Jomanda's te zeggen, dat is pas echt mooi. Rawlings stak de helpende hand toe tijdens moeilijke momenten, ik vind het gênant om te zeggen, maar aan de andere kant waarom luister je anders muziek. Niet om lijstjes te maken, natuurlijk. Het moet kunst zijn en geen voetbalplaatjes verzamelen. Jammer, maar helaas, dat A Friend Of A Friend eigenlijk uit november 2009 stamt. Ik hoorde het album pas begin januari en meteen zó vaak dat ik al snel het idee had dat ik alle negen nummers, in volgorde, in mijn hoofd kon horen. Allemaal Heartbreaker-kwaliteit, waar zowel Welch en Rawlings ook al meededen natuurlijk. Niettemin steekt er een drietrapsraket bovenuit. Opener Ruby lokt de luisteraar als een Sirene het album in, met een warme, cosy melodie, en een old time telegram man-nostalgiegevoel. En dan de afslag naar duisternis. Bad news is coming through the wire, and I'm trying to get a message through to you. Die put wordt afgedaald in het midden. Twee covers aaneengesmeed, de instrumentale transitie is een van de mooiste momenten van het hele album, tot een epos van tien minuten verbluffend akoestisch gitaarspel. Conor Oberst zegt pijnlijk ware dingen. This method acting I call it living. Andere zinsneden ga ik niet eens quoten. Dan verglijden de duistere wolken met ome Neil, met bewondering voor oude tijden in Cortez The Killer. En het nietige van dit alles. And they built up with their bare hands what we still can't do today.
A Friend Is A Friend eindigt met een lieve wake-up call. Een waardering voor het kleine. Wat strijkers, toetsen en zelfs een drumbeat. En misschien wel de mooiste backing vocals van de bescheiden Gillian Welch, die Rawlings onwaarschijnlijk goed aanvult. Hoor ze samen half-spreken. It's been a long and lonely night.
This is the dawn, the break of day, after the midnight parted. These ringing ears have waited years to hear the bells of Harlem.
(door Ludo)