Laatst keek ik met een vriend Cet obscur objet du désir van Luis Buñuel. Mathieu, man van middelbare leeftijd, probeert de 19-jarig Conchita het hof te maken. Op een gegeven moment komt er een heel andere Conchita de scene binnenlopen, die toch door Mathieu met Conchita wordt aangesproken. Ik zeg: “Hé, waggeffe, dit is toch heel iemand anders?” Hij zegt: “Nou kennelijk toch niet dus”. Twee actrices spelen om de beurt hetzelfde personage. De strekking van deze meta-grap openbaart zich langzaam maar trefzeker: Mathieu zal Conchita nooit leren kennen, laat staan begrijpen. Hij heeft niet eens door dat er steeds iemand anders binnen komt lopen. Merk op dat deze boodschap met puur filmische middelen tot stand wordt gebracht, woordenloos, niet realiseerbaar in een roman.
In zekere zin gaat Todd Haynes in I’m not there met zelfde filmische middelen twee stappen verder dan Buñuel. Stap één: Er zijn maar liefst zes acteurs die tesamen één personage uitbeelden. Stap twee: Niet alleen voor de kijker is de multipele invulling van één personage een issue, ook het personage zelf worstelt voortdurend met zijn identiteit. Voor wie het nog niet wist, het centrale personage in I’m not there is Bob Dylan.
Marcus Carl Franklin, een klein zwart jongetje, speelt Woody Guthrie, het alter ego van een jonge Dylan die, verliefd geraakt op de traditionele Amerikaanse muziek, zich op weg begeeft naar de grote stad. Christian Bale speelt Dylan de troubadour die het voorbeeld wordt binnen de folkscene, alsmede de Dylan die zich na zijn motorongeluk bekeert tot de Heer. Cate Blanchett speelt in zwart-wit geschoten scenes Jude Quinn, de hippe Dylan die zijn vertrouwde publiek verliest zo gauw hij zijn akoestische gitaar verruilt voor een electrische. Heath Ledger speelt acteur Jack Rollins, die in een film Bob Dylan speelt en diens wispelturige, ontrouwe kant verbeeldt: Dylan, die zijn liefde (Charlotte Gainsbourg) en kinderen achterlaat en op onverschillige wijze onaangepast gedrag vertoont. Ben Whishaw speelt Arthur Rimbaud, de intellectuele beschouwende Dylan die tussendoor zichzelf becommentarieert in een interview/verhoor-setting. En Richard Gere, tenslotte, speelt Billy the Kid, een minder grijpbare, maar uiteindelijk essentiële versie van Dylan. Al deze verhaallijnen lopen niet parallel maar kris-kras door elkaar. Dat is belangrijk, want de acteurs vertolken kanten van een en dezelfde persoon en hun bijdrages moeten niet uitsluitend chronologisch opgevat worden.
Haynes heeft een film gemaakt waar je langzaam ingroeit. De eerste helft wist ik het niet goed, en stoorde ik me aan het hoge nudge-nudge-wink-wink gehalte, waar je natuurlijk op kon wachten (Dylan stoeiend met The Beatles, etc.). Op die momenten helpt het juist even als je weinig van Dylan weet. Ook ergerde ik me nogal eens aan het weliswaar virtuoze maar ook erg gemaniëerde acteren van zowel Bale als Blanchett. Maar in de tweede helft maakt dat allang niet meer uit. Het gaat niet om Dylan nadoen, want inderdaad: wie is Dylan eigenlijk? Het is niet voor niets dat één van de personages die hem vertolkt een acteur is. De thematiek overstijgt langzaam de persoon Dylan. Iedereen vertolkt rollen, iedereen is schizofreen, iedereen spreekt zichzelf tegen en probeert zichzelf toch te begrijpen. Laat staan dat je nog tijd over hebt om de wereld te begrijpen (of zelfs te redden, zoals een generatie van je verwacht). Hoe kan een mens verantwoordelijkheden nemen in een wereld die hij slechts oppervlakkig begrijpt? “I accept chaos, I’m not sure it accepts me”, zegt Arthur Rimbaud ergens.
Sja, het leven is zwaar, wen er maar aan. Het klinkt allemaal wat banaal als je deze thematiek botweg expliciteert. Het is dan ook uiteindelijk vooral de manier waarop Haynes de chaos verbeeldt die respect afdwingt. Autobiografische episodes worden gekoppeld aan hun historische context, maar autobiografische en historische elementen gaan tevens over de hele film heenzweven. Een autobiografisch gegeven dat steeds terugkeert is bijvoorbeeld Dylans verbale gevecht met “Mr. Jones”, geënt op Time Magazine journalist Horace Judson (een confrontatie die te zien is in Pennebakers Don’t look back). Een historisch gegeven dat steeds terugkeert is Vietnam. Sommige dingen maken nu eenmaal indruk en hebben een blijvend effect op wie je bent. De chaos wordt nog verder vergroot door leven met werk te vermengen. We zien karakters uit liedjes opduiken (Louise uit Visions of Johanna), we zien ‘Black American’ arbeiders die in Ballad of a thin man een aansporing ontwaren om op te staan tegen de onderdrukking, en we krijgen zowaar een kijkje in Dylans hoofd middels Billy the Kid.
Ik vermoed dat de scenes met Billy the Kid vooral een impact zullen hebben door een zekere bekendheid met Dylans leven en liedjes. In dat geval vormen ze het hart van de film. Het betreft hier meer dan een verwijzing naar de film van Peckinpah, waar Dylan ooit een rolletje in speelde (Pat Garrett and Billy the Kid). Je kunt Dylan inderdaad zien als een reincarnatie van Billy, een recalcitrant die zijn leven lang vecht tegen kapitalisten en tegen zijn eigen ‘marketing’. We zien hem hier ter paard door het stadje Riddle sjokken, waar net Halloween gevierd wordt, zodat een stoet bont uitgedoste dorpelingen zich aan zijn blikveld voorbijtrekt. Riddle is niets minder dan Dylans fantasiewereld en dit zijn de belichamingen van de personages die zijn songs bevolken. Ik merkte dat ik ze zocht, ‘Napoleon in rags’ en noem ze maar op. Als de camera uiteindelijk stopt bij een podium waarop Jim James van My Morning Jacket met wit geverfd gezicht samen met Calexico een prachtige uitvoering doet van Goin’ to Acapulco, dan kun je me opvegen. Uiteindelijk verlaat Billy Riddle en laat hij zelfs zijn hond achter. I’m not there.
Inderdaad, laten we de muziek niet vergeten. Ik houd van Dylan en ja, dat heeft een significant effect op de beleving van deze film. Laten we daar vooral subjectivistisch over zijn. Haynes lijkt een voorkeur te hebben voor de weemoedige songs, die zeer doeltreffend op de juiste momenten worden ingezet. Soms zingt Dylan zelfs zijn liedjes, soms worden ze gecoverd, bijvoorbeeld door Yo La Tengo, Sonic Youth, Calexico of My Morning Jacket. Bands die mij na aan het hart gaan.
De laatste tien minuten zijn ijzersterk, en sla deze alinea gerust over als je de film nog wilt gaan zien. Het is even alsof het personage Dylan zijn schild afwerpt en de kijker voor een kort ogenblik zijn ware natuur gunt. Jude Quinn (Blanchett) spreekt gezeten in een taxi openhartig over zichzelf en maakt zichzelf nietig door een grote eerbied te tonen voor de mysterie van het leven. “People think I have some kind of fantastic imagination. It gets very lonesome.” Quinn kijkt opeens de camera in, zelfverzekerd, maar vragend om bevestiging. Het laatste shot is Dylan zelf. Hij speelt een stukje harmonica ‘as if taking the piss’. Op de valreep toch nog een onverbloemd eerbetoon aan het icoon? Wellicht, maar vooral een herinnering aan het feit dat er zoëven zes acteurs aan te pas zijn gekomen in een poging recht te doen aan één bestaand mens van vlees en bloed.
Dylans leven is uitermate geschikt als materie voor een gelaagde karakterstudie – divers en redelijk bekend doch mysterieus. Haynes heeft het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. De mensen die Dylan goed kennen krijgen iets dat ver verwijderd is van een bio-pic. Voor hen die Dylan niet al tezeer kennen zullen sommige passages wellicht wat arbitrair aanvoelen. Maar dit is natuurlijk wel het soort moed waar we op zitten te wachten. Het is bepaald niet maandelijks – wat heet: jaarlijks – dat er uit Hollywood een film komt die eens echt wat probeert – daarvoor wijken we doorgaans uit naar Azië. In dat opzicht is I´m not there this year´s Being John Malkovich, bij gebrek aan een betere vergelijking. Haynes heeft zijn nek uitgestoken, en hij heeft de mensen zo gek gekregen het benodigde geld neer te leggen. Als ik Dylan was, dan was ik met deze film in mijn nopjes, maar hij zal er wel weer wat onbegrijpelijks over gemompeld hebben.
olafk