“Je moet je meer in de wedstrijd vastbijten, Suarez” heeft door de taalbarrière helemaal verkeerd uitgepakt. Wel echt om je tanden in te zetten zijn onze lijstjes uit het:
We luisterden naar: Puin + Hoop, Brian McBride, Barn Owl, John Zorn, Brian Eno with Jon Hopkins & Leo Abrahams, Envy, Fern Knight, Sharron Kraus, Arvo Pärt, Ignatz, Keijo & Jarmo, Kele Goodwin, Ólöf Arnalds, Röya, Bəyimxanım, Теодора, Method Of Defiance, Allen-Lande, Kriegshög, The Fun Years, Umberto en Pop. 1280. En keken naar: A Taste Of Honey.
Puin + Hoop – Door
Ik zou er bijna chauvinistisch worden. Puin + Hoop doet het voor het eerst niet meer in eigen beheer – Narrominded is het gelukkige label – en brengt net als vorig jaar en het jaar ervoor een soundscape/ambient/improv/noise/drone album uit van wereldklasse. Van WERELDKLASSE! Dat het even gezegd is. Abstract maar even goed menselijk en gevoelig, vooral in afsluiter ‘Zuurstof III’ als over de dubby echoënde analoge spacesynths melancholieke pianonoten worden gelegd alsof het altijd al zo had moeten zijn.
Brian McBride – The Effective Disconnect
Stars of the Lid maakt de beste pure ambient ter wereld, dus als er iets nieuws uit die richting komt is dat belangrijk en groots nieuws. Althans voor mij. Brian McBride – de ene helft van de Stars – doet het ook zonder partner fantastisch; iets compacter, wellicht ook iets afwisselender, maar met dezelfde dromerige melancholie, dat gevoel van onthaasting en ontroering dat alleen maar Stars of the Lid bij me kan oproepen. Inderdaad een zeer effectieve disconnect.
Barn Owl – Ancestral Star
Nog meer dronepracht, met een prachtige albumtitel. Als een Earth die metal en rock helemaal achter zich heeft gelaten in het niemandsland, en zich alleen nog maar dronend en zwevend voortbeweegt, klimt Barn Owl langzaam maar zeker van uigestrekte desolate prairies richting de sterrenhemel waar ze zojuist nog naar staarden.
John Zorn – Ipsissimus
Nee, deze Zorn laat ik verder aan me voorbij gaan. Hard rockende noisemetal van zijn Moonchild band verliest zich in kinderachtige stijloefeningen en die stemexploraties van Mike Patton ken ik zo onderhand ook wel. Alleen als de gitaar zo nu en dan richting blues en classic rock mag gaan word ik wat enthousiaster.
Brian Eno with Jon Hopkins & Leo Abrahams – Small Craft On A Milk Sea (2cd, Warp)
Brian (Peter George St. John le Baptiste de la Salle) Eno en Warp is een gedroomd huwelijk. Al jaren heeft deze pionier en grootmeester van de ambient en modern elektronische muziek, hoewel je zijn liedjesplaten absoluut niet uit mag vlakken, niet echt meer van zich laten horen. Achter de schermen als producer nog wel. Eno heeft zijn stempel gedrukt bij/met vele artiesten en bands (Roxy Music, Genesis, Robert Fripp, David Bowie, U2, Harold Budd, Paul Simon, Talking Heads, David Byrne, Michael Brook, Passengers) waardoor hij -net als een Steve Albini bijvoorbeeld- op handen gedragen wordt of gehaat. Ik ben meer van de eerste categorie en hem om zijn geniale ritmes, gevoel voor sfeer en zijn muzikale vondsten, die hij als een fraaie vingerafdruk achterlaat bij al zijn producties. Iemand die je meermaals weet te verrassen in uiteenlopende genres. De laatste releases zijn altijd van een hoog niveau, maar niet echt verrassende meer. Dat is na bijna 40 jaar muzikant zijn wellicht ook teveel gevraagd. Toch is er nu een heus nieuw werk dat hij samen met toetsenist Jon Hopkins en gitarist Leo Abrahams heeft gemaakt. En hij weet weer eens te verrassen. Natuurlijk hebben de twee anderen compositorisch en qua instrumenten hun inbreng gehad, maar hier is vooral de hand van de meester te herkennen. Naast de adembenemend mooie ambientstukken, dikwijls met piano, krijg je nu ook heftige gitaaruitbarstingen en opzwepende ritmes. Alles is gehuld in een bijzondere, ietwat bevreemdende atmosfeer. Lukt het hem toch weer te verrassen met een meesterlijk album! Bij Rough Trade krijg je er ook een bonus cd van 11 minuten met 3 extra tracks.
Luister Online bij Soundcloud:
Horse / Emerald And Stone / 2 Forms Of Anger
Envy – Recitation (cd, Temporary Residence)
Eindelijk weer eens een nieuwe van de Japanse band, die al jaren een heel eigen plek in de post-rock inneemt. Ze doen zo nu en dan wel denken aan hun landgenoten van Mono, alleen als Envy uithaalt gaat het richting screamo, hardcore dan wel metal. Ook Isis en Explosions In The Sky mag je tot dereferentiepunten rekenen. Het valt op dat hun albums door de jaren heen iets rustiger en meer filmisch zijn geworden. Dat zetten ze hier ook door. Heerlijk, meanderende post-rock met strijkers die door snoeiharde muziek en bulderzang afgewisseld wordt. Her en der gaan ze zelfs haast naar de ambient en neoklassiek. Maar oh oh oh wat zijn die uitzinnig venijnige uithalen weer fijn. De composities zitten sterker dan ooit in elkaar en kennen een betere opbouw dan op hun toch al sterke voorgangers. Dit is zonder twijfel hun allerbeste album tot nu toe.
Luister Online bij Myspace:
Dreams Coming To An End
Luister/Kijk Online:
Worn Heels And The Hands We Hold
MP3:
A Breath Clad In Happiness
Fern Knight – Castings (cd, VHF)
De vorige twee cd’s staan behoorlijk onder de regie van held Greg Weeks. De cd zit dan ook inderdaad ergens in de psychedelische folk, freakfolk of singer/songwriter-hoek. Maar bandleidster Margaret “Margie” Wienk, tegenwoordig Margareth Ayre geheten, verdient minimaal zoveel krediet. Deze zangeres en multi-instrumentaliste (gitaar, cello) heeft haar sporen al verdiend bij Espers, The Valerie Project, In Gowan Ring, The Eyesores en vele andere projecten. Ook als liedjesschrijfster doet ze het goed. Nu is hun vierde cd er. Het viertal bestaat verder uit Jesse Sparhawk (harp, bas, drums, zang), Jim Ayre (elektrische gitaar, drums, percussie, zang) en James Wolf (viool). En er is geen spoor van Greg Weeks terug te vinden. Of het daarmee te maken heeft weet ik niet, maar hun geluid is duidelijk harder, meer rock. Maar ze blijven ook nog steeds makers van luisterrijke moderne folk. De moderne troubadours integreren folk, Barokke muziek, krautrock, softnoise en nu dus ook stevig rock en rockpatronen in hun schitterende geluid. Daarbij krijg je die prachtig etherische zang van Margie, soms ondersteund door de rest. Haar melancholische strijkspel loopt net als de acid/gitaar als een rode draad door de muziek. Duisternis en licht gaan hier hand in hand. De King Crimson cover “Epitaph” mag er ook wezen. Fern Knight levert gewoon weer een uitstekende cd af.
MP3’s:
Castings (album)
Sharron Kraus – The Woody Nightshade (cd, Strange Attractors Audio House)
Of deze singer-songwriter het nou solo, met The Iditarod of Christian Kiefer doet, ze weet overal wel een donker folkrandje aan te geven. Dat is op haar nieuwste cd niet anders. Met haar fraaie zang en gitaarspel bouwt ze haar lekkere folky songs op, die verder door diverse gasten op gitaar, dulcimer, bouzouki, drums, lap steel, bas en zang worden ingekleurd. Dit levert buitengemeen prachtige, breekbare songs op die ergens tussen Nancy Elizabeth, Natalie Merchant, Fern Knight, Trembling Bells en Espers uitkomen.
Luister Online bij Soundcloud:
Evergreen Sisters
Arvo Pärt – Symphony No. 4 (cd, ECM)
Zijn en mijn twaalfde op ECM. Stuk voor stuk zijn het onaardse schoonheden die deze alweer 75-jarige, Estlandse componist uitbrengt. Met zijn kenmerkende tintinnabuli stijl, prachtig
e symfonieën en soms ook koren weet hij altijd diepe snaren te raken. De intense droefgeestigheid die in zijn muziek zit wordt altijd op minimale en uiterst subtiele wijze over je uitgegoten. De climax zit hem vaak in een licht aanzwellen van de strijkers, waardoor hij je als het ware opslokt. Kenmerkend voor deze nieuwe, in 2008 geschreven symfonie, zijn eerste in 30 jaar, is dat de sfeer meer duister is en bij vlagen ook minder ingetogen. De percussie-instrumenten zwellen voor zijn doen, zij het kortstondig, behoorlijk aan. Verder is het je laten meevoeren op prachtig gestreken emoties, hier uitstekend uitgevoerd door het Los Angeles Philharmonic onder leiding van Esa-Pekka Salonen. Naast de 3 composities van deze nieuwe symfonie staat er ook nog één stuk op van zijn oudere werk “Kanon Pokajanen”, waarin het fantastische Estonian Philharmonic Chamber Choir met dirigent Tonu Kaljuste je aan de grond weet te nagelen. Dit is een weergaloos meesterwerk.
Luister Online:
Symphony No. 4 (albumsnippers)
Ignatz – Selected Songs From Cassettes 2005-2009 (lp, Kraak, 2010)
Ignatz, de uit de Belgische modder gekropen bluesmeister, heeft de laatste jaren vooral zijn naam gevestigd met albums op het Kraak label. Zijn gruizige jams waren echter ook te horen op allerlei cassettes, uitgebracht op labels die wat minder bekendheid genieten in de wereld van de experimentele muziek. Zoals de titel al doet vermoeden zijn een zevental hoogtepunten van deze tapes nu bijeen gebracht op vinyl, aangevuld met een nummer die stamt uit de tijd van zijn derde plaat, maar nooit eerder werd uitgebracht. Het lijkt erop alsof de neo-blues van Ignatz gemaakt is voor cassettebandjes van slechte kwaliteit, opgenomen zonder dolby. Ruisend, krakend en piepend wordt een eenzaam gevecht geleverd met het menselijk bestaan, in een poging de zuurgraad ervan muzikaal te vertalen. Ignatz is een soloartiest die diep getormenteerd het levensverhaal vertelt, soms zonder tekst doch altijd met bluesy gitaarakkoorden die de grens van valsheid regelmatig overschrijden. Maar grenzen zijn er om doorbroken te worden, zegt ook de albumhoes waarop België het grootste land van Europa voorstelt. Blues moet smerig en verdorven klinken, en Ignatz weet als geen ander die snaar te raken. Het verklaart waarom deze lp al na enkele rondjes rijp is voor mijn jaarlijst.
Keijo & Jarmo – Talking Bout Death Past Gone (cdr, Ikuisuus, 2010)
Meer uitgeklede blues komt deze week van het Finse duo Keijo en Jarmo. De promotekst vertelt dat deze Finnen de “blues” kregen van een mysterieuze zwarte man zonder tanden, terwijl ze bij het kampvuur aan het mijmeren waren over het thuisfront. Verdere informatie, naast de titel van de cdr, is er niet te vinden, maar dat doet niets af aan de kwaliteit. Ook dit is een schoolvoorbeeld van hoe ik denk dat traditionele blues moet klinken: oersimpele akkoorden, een stem die rechtstreeks vanaf het sterfbed lijkt te komen en een opnamekwaliteit die alle pure primitiviteit als hoofdrolspeler naar voren schuift. Keijo of Jarmo – of misschien wel allebei – gebruiken voor een klein beetje levendigheid nog een harmonica maar dan houdt het ook op voor wat betreft opsmuk. Titels als Goin Down Slow, When A Man Gets Lost en She Was Gone For Good laten niets aan de twijfel over wat betreft de sfeer die men hier mag verwachten.
Kele Goodwin – Hymns (cd, Hush, 2010)
Ook de Amerikaan Kele Goodwin maakt kale liedjes, maar klinkt een stuk aardiger dan bovengenoemden. Hymns is het debuut van deze singer-songwriter en verzamelt een tiental lichte en droevige liedjes die in hetzelfde laadje passen als bijvoorbeeld Damien Jurado. Daar zijn er een heleboel van inderdaad; Goodwin onderscheidt zich met zijn zuivere stem en weinig-overdreven arrangementen die beelden oproepen van ongerepte natuur. Misschien is dat wel een erfenis van de plekken waar hij zijn leven heeft doorgebracht: Alaska, een indianenreservaat en aan de Noordwestelijke grens met Canada. Hymns klinkt koud en warm tegelijkertijd, en laat vooral iets achter in de gedachten van de luisteraar. Het talent van Goodwin voor folkmuziek is blijkbaar al verder verspreid, want zowel Laura Gibson als Alela Diane levert een bijdrage.
Ólöf Arnalds – Innundir Skinni
Dit meisje heeft Björk eigenlijk niet eens nodig. In Surrender vocaliseert de IJslandse diva eerst woordloos, heel fraai, maar switcht dan naar ‘normale’ modus… En die hoor ik graag hoor, maar, als gezegd, Arnalds betovert ons met gemak en extreem lieflijk ook in haar eentje, of het nou in de eigen taal of schattig Engels is. ‘Please don’t go to America’. De gelijkenis is zo duidelijk dat u ‘m vast al elders hebt gelezen, maar toch, dit is de IJslandse Vashti Bunyan en dan niet de Vashti van de come-back, maar de volslagen ongerepte folk-versie van veertig jaar terug. Lijkt me echt lachen als Ólöf in interviews een ordinair al smakkend kauwgomkauwend, scheldend, rokend, zuipend wicht blijkt te zijn, maar die kans acht ik klein.
A Taste Of Honey (Tony Richardson)
Mijn nieuwe favoriete kitchen sink drama. Het magische eerste half uur was ik echt geëmotioneerd! Een soort Engelse avonturen van Antoine Doinel, hier dan Antoinette Doinel, met een prachtig rattig hoofdrolspeelstertje, supergrillig zoals de film zelf. Het ene moment vrolijk, het andere moment sip. Eerst ren je uitgelaten van een nablijfuurtje van school weg, dan struikel je over een tegeltje en lig je op je muil. Zo gewoontjes, zo sssielig. Ook de beelden zijn trouwens fraai, al meteen in de opening zien we moeder en dochter voor de huisbazin op de loop, uit een raampje klimmend en dan een straat af met in de verte een prachtige stad. Stiekem weet ik niet eens zeker welke het is, ik dacht Londen maar er is een sailor in het verhaal, wat dan? Manchester? Heeft dat zo’n grandeur? Nooit geweten. Nog maar een ander willekeurig grillig momentje; het meisje laat thuis wat papieren vallen, blijkt ze talent voor tekenen te hebben, haar meestal liefdeloze moeder is eventjes enthousiast, om dan weer snel vileine opmerkingen te maken als ze een zelfportret tegenkomt; ‘Ja niemand anders wil je tekenen.’ Die moeder is ook een heerlijk personage, egoïstisch, maar toch niet in en in slecht. Na het eerste half uur neemt het tempo en de magie ietsje af, en volgen er meer gangbare melodramatische verwikkelingen als een zwangerschap. En een vriendschap met een homoseksuele jongen, tevens razendsnel koper van schoenen!
Method Of Defiance Jahbulon
Een jaar geleden werd al bekendgemaakt dat de nieuwe Method of Defiance, Bill Laswells nieuwe project, veel opvallende gasten zou bevatten, zoals Justin Broadrick (Godflesh/Jesu) en Wata (Boris). Net als Material is de bezetting nogal flexibel de sound wisselt nogal. Het debuut was een luidruchtig drum ‘n’ bass gebeuren met Submerged, het daarop volgende Inamorata lag nog wel in het verlengde daarvan maar met een bonte stoet aan gasten als Pharoah Sanders en John Zorns Masada onstond een rijker geschakeerde sound. Nihon is een liveplaat dus helemaal in een bescheiden bezetting, met onder andere Bernie Worrell (Parliament/Funkadelic). Jazz, drum ‘n’ bass en de steeds luider wordende ragga door Dr. Israels aanwezigheid. Blijkbaar is die metalinvloed toch geparkeerd bij een ander project, te weten The Blood Of Heroes, wat neerkwam op een new & improved versie van Godflesh’s Us And Them. Op Jahbulon in ieder geval geen Wata of Broadrick, maar ragga and dancehall, opvallend traditioneel zelfs. Met Dr. Israel en Hawkman ook behoorlijk de nadruk op de ragga/toast vocalen. Vooral de agressievere tracks zijn zeer succesvol. Na een ernstig ziekbed is Laz weer helemaal back on track, want dit is deel 1 van een trilogie, met het inmiddels al verschenen Incunabula en een derde deel in de pijpleiding (met een verwarrende ‘Dub Chamber’ serie in gedachte moeten we dat in ieder geval nog maar afwachten).
Röya Seçmələr
Bəyimxanım Səadət Sorağında
Теодора Моят Номер
Drie nieuwe platen van popfolkbabes. Azerbeidzjan brengt ons Röya Ayxan, een populaire popzangeres met een wisselvallig repertoire. Seçmələr is een wat consistenter album dan ik had verwacht. Niet te veel ballades en geen mislukte pogingen tot hip hop deze keer, maar pop, r&b en een beetje reggae, aangevuld met traditionele invloeden. Bəyimxanım Mirzəyeva is een jonge dame die de traditionele muğam uitstekend beheerst maar net zo makkelijk een aşıq liedje doet. Net zo makkelijk krijg je jazzy en pop/r&b deunen op Səadət Sorağında, altijd met stevige Azeri invloeden uiteraard. Misschien wat all over the placemaar niet op een storende manier. De Bulgaarse Teodora is net als Röya typisch zo’n hit & miss verhaal, het moet niet te veel Oh oh Cherso worden allemaal (zie Онази, losjes gebaseerd op iets uit die hoek met zo’n infantiel keyboardthema wat ik niet uit kan staan), maar er staan wel een paar leuke songs op het album (Под хипноза bijvoorbeeld).
Allen-Lande The Showdown
De bovenstaande dames zijn lekkere tussendoortjes, iets wat je ook weer kan zeggen van de derde Allen-Lande. Jørn Lande en Russell Allen mogen de beste zangers in de hedendaagse metal zijn, onder leiding van Magnus Karlsson komen ze niet verder dan uiterst lekker weghappende, dat moet gezegd, rock/metal/pop. Niks mis mee, maar na tweede eerdere edities kun je je afvragen hoe noodzakelijk nóg zo’n plaat is en blijf ik vooral verlangen naar iets van het niveau Ark, vooral van Lande. Allen heeft tenminste nog Symphony X en die zijn tot op heden veel beter dan Masterplan.
Kriegshög – Kriegshög (La Vida Es Un Mus, 2010)
Dusted werkt niet met ratings, maar ze weten precies hoe ze iets aan de man kunnen brengen. Dus toen hun Still Single rubriek opmerkte “the back sleeve advises you to PLAY LOUD AND DIE!!!!”, was er natuurlijk geen houden meer aan… say no more, say no more, verkocht! Dit is snoeiharde Japanse Hardcore, of zoals ze het zelf omschrijven, NWOBHM. Geen New Wave of British Heavy Metal, maar van Brutality en Hardcore Massacre. Na de rustige intro vliegt alles in huis dat niet vastgenageld is tegen de muur door de brute kracht dat uit de speakers gekotst wordt. Het is met dit soort muziek niet altijd gemakkelijk te onderscheiden wie er goed bezig is, en welke bands gewoon hun amps op 11 zetten en na een avond zatlapperij hun krakkemikkige demo’s als volwaardige LP uitbrengen. Kriegshög overtuigt door een overweldigende sound te combineren met veel meer diepgang dan je zou verwachten. Er is zelfs plaats voor nummers die de bij Japanse haatpunk onmogelijk geachte vier minutengrens halen.
The Fun Years – God Was Like, No (Barge, 2010)
The Fun Years speelt met de gruizelige ambient klanken die we kennen van Fennesz en Belong, maar giet het vervolgens in de vorm van post- rock. Na eerst de bekende weg van de limited CD-R te hebben bewandeld, noemt de Amerikaanse tweemansband dit hun debuut. De nummers vloeien in elkaar over. Het klinkt allemaal vrij aangenaam, en fans van eerdergenoemde bands of soortgelijke avonturiers in kraak en verval, als Tim Hecker of Infinite Body, komen wel aan hun trekken met The Fun Years. Toch is enigszins schouderophalende acceptatie geen goed teken voor dit genre. We kennen de trucjes ondertussen wel, en God Was Like, No voegt alles bij elkaar weinig toe aan het grote geheel. Dat geen directe diskwalificatie, want dit is in geen velden of wegen een slechte plaat. Innovatie zou welkom zijn, maar lang niet alle bands hebben die ambitie, en waarom zouden ze. Ze vinden hun gelijk in Andy Warhol, die wou het liefst dat altijd alles hetzelfde was. Aan de andere kant kan Eno juist niet geloven dat we keer op keer dezelfde muziek opzetten. Laten we die matpartij bewaren voor een andere dag, want op het moment zoemt The Fun Years lekker rond in de kamer.
Umberto – Prophecy of the Black Widow (Not Not Fun, 2010)
Daar komen de Italo-zombies! Ze zien er niet uit, want het hele special effects budget is opgegaan aan die ene scene waar een oog door een houtsplinter wordt doorboord. Er zitten ook nog eens strepen voor mijn beeld, want de videoband is oud en gerafeld. Umberto levert een oprechte ode af aan soundtracks voor de giallofilms van Lucio Fulci, Dario Argento, Umberto Lenzi en Ruggero Deodato. Dan zit je natuurlijk al snel in het vaarwater van soundtrack iconen Goblin, of het meer moderne Zombi en eerlijk gezegd doet Umberto er niet voor onder. Het is een reis langs afgehakte lichaamsdelen, emmers vol maden, sadistische heksenpraktijken en onbeholpen politieagenten die er ook allemaal niks meer van begrijpen. Fun, fun fun. De moordenaar heeft een drolsnor en zo willen we het hebben. Ook als we het concept even vergeten is dit gewoon een erg sterk album. Umberto klinkt met de lang uitgerekte synths en galmende percussie als de duistere kant van bands als Lindstrøm of Studio. Met de recente releases van Ensemble Economique, Dylan Ettinger en Excepter is Not Not Fun heel erg goed bezig zo aan het eind van 2010.
Pop. 1280 – The Grid (Sacred Bones, 2010)
De mannen van Pop. 1280 klinken alsof ze spelen onder milde dwang in een ondergekotst steegje, met als resultaat een verheerlijking van de zelfkant van New York zoals dat alleen bestaat in low-budget films uit 1987. Duisterachtige smeerpunk met een noisy randje. Pop. 1280 kwam eerder onder de aandacht door een verdienstelijke split 7” met Hot Guts, en hier hebben we dan hun eerste EP. De press release omschrijft Pop. 1280 als een cyberpunk band uit het jaar 2099. Alle futuristische pretenties ten spijt klinkt The Grid hoofdzakelijk als een dance-punk act uit de vroege 00’s, en dan met name Liars. Is dat al retro? Pas met het laatste nummer Trash Cop komt The Grid echt los. Hier laat de band zien dat ze wel degelijk een eigen visie hebben, en een sound die de voortaan niet onder stoelen of banken hoeven te steken. Voorlopig klinkt Pop. 1280 meer als een scene dan een band, maar daar kun je deze jonge band niet op afschieten. We zullen nog wat beleven als ze hun papier-maché tijdmachine onder de knie krijgen.