Het is een illusie te denken dat een filmfestival een zorgvuldig samengesteld programma biedt, waar je je als filmliefhebber haast geen buil aan kunt vallen. In de praktijk loop je juist meer risico vanwege het grote aandeel nieuwe films, waardoor je niet gewapend met stapels recensies een keuze kunt maken. Dat kan ongetwijfeld zijn charme hebben: vroeger bezocht ik gewoon alles dat draaide in de filmliga te Dongen. Tegenwoordig is dat een haast nostalgisch idee. Er is zoveel moois gemaakt, wie gaat er nu tijd morsen als het niet hoeft? Ik haat sneakpreviews. Zodat ik droog concludeer dat ik op het International Film Festival Rotterdam drie Aziaten zag, waarvan eentje aardig, eentje half mislukt en eentje prachtig.
Het Turkse Wrong rosary van Yesim Ustapglu kreeg een Tiger award, hetgeen geloof ik eerder een aanmoediging voor een beginner is dan de Nederlandse Gouden Beer of Palme d’Or. Het betreft geen onaardig debuut over de islamitische gebedsvoorganger Musa, die verliefd wordt op zijn christelijke buurvrouw. Musa is niet bepaald een ‘go getter’, en zijn buurvrouw die als non zieke bejaarden verzorgt, is ook geen ‘sleaze magnet’. Er wordt dus voorzichtig gemanoeuvreerd en Kaurismäkiaans gezwegen. In een dikke anderhalf uur wordt dit spel iets te vakkundig, want keurig volgens de regels van het genre, uitgespeeld. Iets teleurstellender is dat het jury-oordeel dat Wrong rosary gemaakt is “met een gevoel van urgentie” nergens uit blijkt. Met het religieuze thema wordt niets gedaan: het bepaalt het gedrag van de hoofdrolspelers nergens cruciaal en we hadden net zo goed kunnen kijken naar een prostituée en een behanger. Kennelijk mogen we tegenwoordig al hoop putten uit een film waarin een moslim verliefd wordt op een christen.
Van Tokyo Sonata had ik, op basis van de geruchten vooraf, veel meer verwacht. En de film begint zo sterk. Man verliest baan en besluit te gaan slacken. Elke dag vertrekt hij keurig in pak om zich op een vaag veldje, waar gratis prut wordt uitgedeeld, aan te sluiten bij de andere pakken. Vrouw voelt dat het niet in de haak is, maar moet haar gedachten ook houden bij haar zoons. De jongste loopt met zijn ziel onder zijn arm en de oudste is zelf slacker maar besluit vanuit het niets zich te melden bij het Amerikaanse leger. Regisseur Kurosawa schetst de familieomstandigheden met veel gevoel en lichtvoetigheid, maar is in de tweede helft opeens uitgetennist. Doordat de ontwikkelingen ofwel veel te veel voor de hand liggen of juist veel te ver zijn gezocht, weet hij geen bal meer te raken en verlies ik in rap tempo mijn interesse.
Daarentegen lost Jia Zhangke alle verwachtingen in, want 24 city is een waardige aanvulling op zijn inmiddels indrukwekkende oeuvre. Opdat we niet vergeten, dat is zijn hoofdthema geworden. Met een twisted gevoel voor nostalgie schetst Jia een beeld van het communistische fabrieksleven, een periode die zeer kenmerkend is geweest voor de moderne Chinese geschiedenis maar die langzaam begint te verdwijnen. Een fabriek voor wapentuig, met de prozaïsche naam “fabriek 420”, moet verhuizen om, zo blijkt pas heel laat, plaats te maken voor een modern appartementencomplex, 24 city. Vóór de film was ik geneigd ‘24’ te interpreteren als de uren die in een dag zitten, en die interpretatie houdt stand. Want de werknemers, die door Jia in documentaire stijl worden geïnterviewd, vertellen geen rooskleurige verhalen.
Wat opvalt is dat niet wordt geklaagd over het communistische systeem of fabrieksbazen. Niet dat deze werknemers het zo fijn hebben gehad, maar het systeem zat ook in de mensen, zo lijkt de boodschap. De internationale die ergens wordt aangeheven klinkt volstrekt ironisch, want van vereniging of opstand ontbreekt ieder spoor. De terloopsheid en het geduld waarmee de film conclusies in het hoofd van de kijker plant, dat is de kracht van Jia, die naar het einde toe langzaam de toon verandert. Steeds en alleen als hoogopgeleiden of kaderleden aan het woord zijn (met een opvallende aanwezigheid van Joan Chen) komen de eenvoudige ingrediënten die het leven de moeite waard maken, zoals liefde, aan bod. En als naar het einde toe de jongere mensen aan het woord komen, komt de omslag: zij passen voor een bestaan dat verbonden is met “fabriek 420”. Daarmee is 24 city naast Jia’s grimmigste film (het eerste deel dreigt zelfs even pamfletterig te worden) tevens zijn meest hoopvolle, omdat voor een keer de snelle ontwikkelingen niet louter negatief geduid worden. Je moet de film op een groot scherm zien, want net als met Still life moet je de omgeving voelen. Jia doet zijn uiterste best om de aftandse fabrieksgebouwen zo imposant mogelijk te filmen – voordat ze tegen de vlakte gaan – opdat we niet vergeten.
Door olafk