Ik dacht laat ik op deze site eens een keer wat schrijven over een hip bandje. Want de acts waar hier doorgaans over bericht wordt, daar heeft natuurlijk nog nooit iemand van gehoord. Hip ja, want R.E.M. zou het weer doen. We lezen het in elk blad, en op elke website. Voor het eerst in tien jaar (toen Up verscheen, nooit gehoord) was ik weer nieuwsgierig. Niet omdat ik de pers altijd geloof, en zeker niet waneer het over wederopstandingen van dinosaurussen gaat. Maar het is lente. En lente is R.E.M.
Als ik maar één band mag aanwijzen, dan is R.E.M. de band die verantwoordelijk is voor de soundtrack van mijn leven. Iedereen krijgt de soundtrack die hij/zij verdient. De eerste plaat die ik van ze hoorde was Life’s rich pageant, vlak na het uitkomen in 1986. Het was het jaar dat Muziekkrant OOR voor het eerst op de deurmat viel. Een rode cover met Morissey. Het was het jaar dat ik me voor het eerst helemaal in muziek stortte. Joe Jackson en Lloyd Cole waren leuk, maar nog nooit had muziek zo overweldigend goed bij mij gepast. Bucks gitaargeluid was nog veel mooier dan dat van Marr. Ik was zestien, droeg witte tennisschoenen en een gouden Lee Towers-bril, maar dat waren zeker niet de enige redenen waarom ik nooit een meisje zou krijgen. Life’s rich pageant klonk troostvol en gemeend, minder bombastisch dan U2, minder pathetisch dan The Smiths. Het TDK-SA90-bandje (met op de b-kant Born to run) heb ik grijsgedraaid. Later zou het de eerste cd zijn die ik kocht.
Daarna volgden Murmer en Reckoning, op een gouden Maxell-bandje gezet door klasgenoot Corné. Deze twee platen vormden onder meer de soundtrack van de Rome-reis in de vijfde klas. ’s Avonds op de Spaanse Trappen zag ik vanuit mijn ooghoeken hoe de binken uit onze klas Amaretto in de begonia’s kotsten en hoe onze vrouwelijke klasgenoten belaagd werden door Italianen met zonnebrillen in hun haar. Zelf wist ik inmiddels hoe een Rickenbacker eruit zag en herkende ik de Laocoön-groep in het Vaticaans museum als iets waar Stipe over zong in Laughing, het derde liedje op Murmer.
En toen moest ik Fables of the reconstruction nog ontdekken. Deze meest zeurderige, meest monotone, meest vlak geproduceerde maar toch (of: en dus) beste plaat van R.E.M. sloeg in als een bom en was later een grote steun tijdens het eerste jaar van mijn universitaire studie. Ik was kennelijk de enige die niet stond te springen om aan een nieuwe fase te beginnen en de enige die de geborgenheid van de middelbare school miste. Nog steeds op witte tennisschoenen maar inmiddels uitgerust met contactlenzen zou het nog ongeveer een jaar duren voordat mijn zelfvertrouwen opeens grote sprongen zou maken. Tot die tijd draaide ik Fables voor het slapen gaan, het liefst in het donker.
Elke plaat een herinnering. Dead letter office, en met name de liedjes van Chronic Town, spookte onafgebroken in mijn hoofd tijdens de Gota, het sportuitwisselingsevenement voor gymnasiasten. Document ben ik kwijt, die periode is waarschijnlijk overschaduwd door The Pixies. Green was mijn eerste festival, Torhout, net voor de examenweek. Out of time, de eerste plaat die eigenlijk best wel vervelend was, kwam uit tijdens mijn eerste liefdesverdriet. In dezelfde maand was ik bij de Bullet studio (zie foto, tweede van rechts) alwaar de band een 2 meter sessie opnam en stond ik voor het podium toen Stipe Losing my religion playbackte bij Countdown. En daarna was ik opeens volwassen, begon ik mijn eerste bandje (met studievriend Léon, eerste van rechts) en namen Uncle Tupelo en Whiskeytown de rol van R.E.M. over. Ik heb de band nog tot New adventures in hi-fi een beetje gevolgd, plichtmatig.
De nieuwe plaat, Accelerate, rockt weer zoals in de jaren tachtig, klinkt bevlogen, bevat zo goed als geen zwak liedje en tracks als Man-sized wreath en de single Supernatural superserious maken zich op om toegelaten te worden tot het canon van de band. Aldus de pers. Ik heb al een probleem met dat “rockt weer als vanouds” credo. R.E.M. rockte op hun eerste vier platen helemáál niet, en dat was wel zo prettig. En op Life’s rich pageant wordt een klein beetje gerockt misschien, maar dan wel zonder distortion en met glasheldere arpeggio’s. Dat geldt eigenlijk ook nog voor de beste liedjes op Document: The one I love en Welcome to the occupation. Accelerate klinkt met zijn klassiek-moderne rockgeluid nog het meest als het niet bijster goed ontvangen Monster uit 1994, zij het wat ruimtelijker.
En de liedjes? Sja, het gaat om muziek he, dus kan ik moeilijk bewijzen dat Man-sized wreath, Supernatural superserious en de overige negen tracks nogal fletse deuntjes zijn die het R.E.M-canon “in geen 100.000 jaar” (om een Nederlands filosoof te citeren) gaan halen. Misschien is het perfecte tussenuur-muziek voor tieners van nu, die op hun beurt Don Gehman’s geweldige sixties-met-vooral-veel-mid-en-galm-productie van Life’s rich pageant maar oubakken zouden vinden (al vermoed ik dat die tieners van vandaag heel andere muziek aan hun hoofd hebben). Criticasters zullen natuurlijk zeggen dat Accelerate vintage R.E.M. is, even flets als altijd. Maar laten we het positief houden – het is tenslotte lente – en concluderen dat ik misschien gewoon te gelukkig ben. Dat ik Accelerate wellicht omarmd had als ik geen leuke baan, geen leuk huis, en geen leuke vriendin had. Of misschien zijn mijn helden van weleer wel gewoon heel gelukkig. Maar wat ik zeker weet is dat R.E.M. allang niet meer schrijft aan de soundtrack van mijn leven. Dan kunnen ze het vandaag de dag nog zo goed verzinnen, die nieuwe liedjes zijn voor mij niet belangrijk meer. Wat kan een fan toch hard zijn.
olafk