[cd, Full Time Hobby/Konkurrent]
In 2008, als de jonge muzikant Gawain Erland Cooper vanuit de Schotse Orkney eilanden naar Londen vertrekt, gaat hij redelijk onbezonnen daarheen om muziek te maken. Hij ontmoet er al snel de muziekveteraan Simon Tong, bekend van onder meer The Verve, The Good The Bad & The Queen, Blur, Gorillaz, The Shining en Transmission. Ze delen hun liefde voor folk, onder meer Jackson C. Frank, en worden al snel goede vrienden. Na een potje jammen in aanwezigheid van de bevriende drummer/engineer David Nock (The Orb, The Cult, The Fireman, Client, The Charlatans, Primal Scream), besluit de laatste om een band te formeren. Erland & The Carnival is dan een feit. Het gelijknamige debuut uit 2009 wordt in de studio van Damon Albarn opgenomen. Hun manier van werken is origineel, want ze husselen oude folksongs, muziekriedels, verhalen, poëzie en dergelijke door elkaar en maken dit af met eigen teksten en instrumenten. De groep weet met hun tegendraadse, ontwapende folkrockgeluid meteen hoge ogen te gooien en levert referenties op als Inspiral Carpets, The Cure, The Doors, The Last Shadow Puppets, Get Well Soon, Fairport Convention, Cardiacs. Tapes ‘N’ Tapes en Blur. Op hun tweede cd Nightingale (2011) gaan ze daar vrolijk mee verder, waarbij er iets meer nadruk op de indie, psychedelica en lichte experimenten komt te liggen. Een jaar later duiken Gawain Erland Cooper (zang, gitaar, keyboards, drums) en Simon Tong (gitaar, keyboards, drums, bas, zang) samen met Hannah Peel op in The Magnetic North, waaruit het album Orkney: Symphony Of The Magnetic North geboren wordt. Het is een sereen en wonderschoon album, dat wel een tandje gladder is dan hun andere band. Omdat ik daar niets meer van verneem begin ik te twijfelen aan hun voortbestaan.
Aan alle twijfel komt nu een eind, want het trio is terug met de derde cd Closing Time. Deze opent meteen op pakkende wijze. Wat al snel duidelijk wordt is dat ze voor een meer rustieke aanpak hebben gekozen. Ze kleuren daarbij nu wel heel erg binnen de lijntjes, maar wat kunnen ze toch ontzettend mooi en origineel kleuren. Alleen “Quiet Love” komt qua melodie wel heel dicht bij John Lennon’s “Jealous Guy”. Er is door de helderder sound ook meer ruimte om die heerlijk melancholische emoties goed uit de verf te laten komen, hetgeen door de vele pianopartijen geaccentueerd wordt. Het is vind ik te prijzen dat ze weer eens een andere koers varen; voor de derde keer een album maken als de eerste zou ik teleurstellend hebben gevonden. Daarbij steken de songs ijzersterk in elkaar; hoe vaker je ze draait, des te meer weten ze onder je huid te kruipen. Misschien iets minder avontuur, maar dan toch ruimschoots gecompenseerd door betere, gevarieerde arrangementen en sterkere, meeslepende songs, wat voor een deel ook te danken is aan die prachtig bitterzoete zang van Cooper. Ze mogen hierbij ook nog eens rekenen op de steun van Paul Weller (gitaar, achtergrondzang). Het derhalve hun derde prachtplaat op rij geworden en ze mogen zo langzamerhand toch wel tot de grotere folkrockbands gerekend worden.
door Jan Willem Broek