2015 was voor mij een jaar waarin ik houvast vond in dingen maken. Voor mijn werk (taalkunde) en hobby-matig (muziek). Voor de rest was het een beetje stuurloos ronddolen en terloops tegen dingen aanlopen. En ja, dat zie je dan kennelijk gereflecteerd in de films die je het meest aanspraken. 2015 was het jaar van de geweldige rommel-maar-wat-aan-films.
> Achterstallig onderhoud <
5. A Story of Yonosuke (Shûichi Okita, 2013)
Deze film gaat over een weinig geinspireerde, en weinig inspirerende jonge student die nergens in uitblinkt en weinig opzienbarends te melden heeft. Het knappe van Okita is dat hij daar iets van weet te brouwen dat aanspreekt, en dat je gaandeweg een beetje van dit middelmatige persoon gaat houden. En dat dat nodig is, want laten we wel wezen, middelmatige personen zijn wij allemaal.
4. Manuscripts don’t burn (Mohammad Rasoulof, 2013)
Een Iraanse film over Iraanse censuur. Rasoulof kiest er niet voor om een persoonlijk, naar zichzelf refererend Panahi-aans pamflet te maken, maar een toegankelijke thriller die ook de mensen aan de kant van het regime uitgebreid laat zien. Al ontkomt hij er niet aan een film te maken die in alles voelt als een typische Iraanse film. En dat is maar goed ook.
3. Songs from the second floor (Roy Andersson, 2000)
Klein en groot menselijk leed. Alles een beetje kolderiek, maar niet te. De ideeënrijkdom is gigantisch. De beste Andersson-truc vind ik dat elk leed – er zit iemand met een vinger tussen de treindeur – altijd door een groepje mensen stilletjes wordt gadegeslagen. Mensen die blij zijn dat ze zelf niet met hun vinger tussen de deur zitten en hun nieuwsgierigheid naar andermans leed niet kunnen onderdrukken. Je kunt slechts hopen op hun mededogen. Ik vind Roy Andersson een soort Alex van Warmerdam waar ik echt wat mee kan.
2. Andrei Rublev (Andrei Tarkovsky, 1966)
Hier zat ik al jaren tegenaan te hikken. Een Russische film van Tarkovsky die zich afspeelt in de Middeleeuwen en middels behoorlijk wat gedragen taal drie uur lang een beroep doet op je goede, ontwikkelde smaak. Je kunt je een eenvoudigere zondagavond voorstellen. Maar ik zat aan het eind met tranen in mijn ogen. Ik vind eigenlijk dat er niet zoveel goede voorbeelden zijn van hogere cinemakunst die dat bereiken. Het blijft vaak schoonheid die je op verstandelijk niveau enorm kunt waarderen. Ik vind Andrei Rublev daarom echt uitzonderlijk. Het heeft iets te maken met die twee compleet verschillende verhalen, met die twee totaal verschillende karakters, die elkaar in de laatste scene vinden, en het sublieme bewerkstelligen.
1. Wake in fright (Ted Kotcheff, 1971)
Nog een meesterwerk. Australische leraar in de bush gaat tijdens het reces naar huis maar maakt nog een korte stop in een klein plaatsje, Bundayabba. En daar begint de ellende. Martin Scorsese is groot fan, en je kunt meteen zien welke waarde deze film heeft gehad voor After hours. Je kunt er van alles in zien: strangers in a strange land (het meest pregnante thema van de Australische cinema), existentialisme, maatschappijkritiek. U roept maar. Wake in fright is vooral uniek. Dit spat op je netvlies, en veeg je er niet meer af.
> Tegenvallers <
5. Irrational man (Woody Allen)
Twee keer middelmaat op rij nu, dus in 2016 mogen we weer wat verwachten.
4. Love is strange (Ira Sachs)
Ik heb het gevoel dat de Verenigde Staten een film met homo’s gewoon nog steeds heel bijzonder vinden. Weet anders ook niet heel goed waar die laaiende recensies vandaan kwamen.
3. While we’re young (Noah Baumbach)
Ik zag deze in EYE in Amsterdam, met een aangename Q&A met Baumbach na afloop. Ik had het idee dat Baumbach het ook een beetje nikserig vond en aan het einde nog wat gas probeert te geven. Met als enige gevolg dat de film ook wat te lang is.
2. Son of saul (László Nemes)
Dit valt me zwaar. Uiteraard voel je je niet helemaal goed als je hier uitkomt. En ik had ook wel het gevoel dat Nemes behoorlijk veel goed deed. De ellende vooral buiten beeld houden bijvoorbeeld. Je kijkt er niet eens meer bewust naar als sonderkommando. Maar ik had vooral de gedachte dat er voor mij op dit thema nog maar weinig te fictionaliseren valt. En dat de poging gedoemd is te mislukken. Ik zag dit jaar voor de derde keer Lanzmann’s Shoah. En dan accepteer ik geen verhaaltje meer over iemand die een wel of niet bestaande zoon wil begraven.
1. Michiel de Ruyter (Roel Reiné)
Een film over Michiel de Ruyter. Dat werd eens tijd. Maar inderdaad, be careful what you wish for. Het zit hem niet eens zozeer in de cgi. Het zit hem niet eens zozeer in het bij vlagen abominabele acteerwerk (met name Egbert van Weeber werkt op de lachspieren). Het zit hem vooral in het on-cinematografische gehalte van dit Nederlandse gedrocht. Elke stap moet glashelder zijn, en moet op een cliché-matige manier het verhaal vooruit duwen. Een publieksfilm is zo serieus als dat het zijn publiek neemt, en in Nederland ligt dat niveau bedroevend lager dan in de V.S. Kent iemand De familie Knots nog, die jeugdserie uit de jaren tachtig? Daar zat altijd zo’n expres irritante voice-over in die de stukjes aan elkaar lulde. Die stem hoorde ik continu tijdens deze film. “Ondertussen houdt de stemming aan het Engelse Hof niet bepaald over. Het gezicht van de maarschalk staat op onweer: “That damn The Woitah!”” Zoals een vriend van me het samenvatte: een te hoog “ze smelten de kazen”-gehalte. Als je als regisseur de film vervolgens ook nog terugtrekt uit de competitie van de Gouden Kalveren-race omdat je je miskend voelt, dan volstaat het niet om te zeggen dat je het niet helemaal begrepen hebt. Dan ben je gewoon niet goed snik.
> Beste films <
Bubbling under: Theeb (Naji Abu Nowar), Me and Earl and the dying girl (Alfonso Gomez-Rejon), Ex machina (Alex Garland), Cemetery of Splendour (Apichatpong Weerasethakul), A most violent year (J.C. Chandor), Amour fou (Jessica Hausner), Phoenix (Christian Petzold), Hill of freedom (Hong Sang-soo), Mountains may depart (Jia Zhang-ke), Self-portrait of a Dutiful Daughter (Ana Lungu).
10. Tu dors Nicole (Stéphane Lafleur)
Wie dacht dat Eric Rohmer het alleenrecht had op lome, landerige zomerfilms waar niet al te veel in gebeurt, mag nog een keer nadenken, en vervolgens observeren dat het wellicht iets met de Franse taal te maken heeft. Deze Canadese film slaagt erin De Zomerse Doelloosheid te vangen. Die vakantieperiode waarin je je leven een beetje gaat zitten overdenken, de onvolkomenheden ziet, maar in de hitte niet in staat bent ook maar iets constructiefs te ondernemen om orde op zaken te stellen.
9. Eden (Mia Hansen-Løve)
Mia Hansen-Løve is voor mij inmiddels een grote, want na Le père de mes enfants en Un amour de jeunesse is dit de derde sterke film op rij. Het gaat over de opkomst en ondergang van een Franse dj net voorafgaand aan de Daft Punk hausse. Het gaat Hansen-Løve niet om het verhaal. Dat zie je van kilometers ver aankomen allemaal. Het gaat haar om het vangen van een tijdsbeeld, en het aannemelijk maken van het gemak waarmee je je in de dance scene kunt verliezen. Ik vond dat compleet overtuigend.
8. la isla minima (Alberto Rodríguez)
Mijn belangrijkste kritiekpunt is dat de film niet lang genoeg duurt. Ik had gehoopt op drie uur spektakel, waarin de duistere rol van de Franco-periode steeds grotere vormen zou aannemen. Ik zat eigenlijk te hopen dat de film heel erg zou lijken op The secrets in their eyes. Zo goed is La isla minima niet, maar hij komt een heel eind.
7. Listen up Philip (Alex Ross Perry)
Ik heb een zwak voor films met een onsympathiek hoofdpersoon. Dus als er twee inzitten die met elkaar gaan wedijveren, heb je mij snel mee. Upcoming schrijver van ego-centrische schnitt, Philip Friedman, vindt rust bij zijn idool, de minste zo onuitstaanbare gevestigde schrijver annex blaaskaak Ike Zimmerman. Prachtige rollen van Jason Schwartzman en Jonathan Pryce.
6. Le meraviglie (Alice Rohrwacher)
Een originele setting is het halve werk. Een Italiaans gezin dat een autarkisch bestaan leidt en uiteindelijk meedoet aan een gelikte spelshow: Dat hadden we nog niet gezien. Ik voelde een link met die twee geweldige Spaanse films uit de jaren 70: El espíritu de la colmena (de bijen) en Cria Cuervos (de strenge vader).
5. Inside out (Pete Docter, Ronnie Del Carmen)
We weten inmiddels een hele hoop over het menselijk brein maar één ding weten we nog niet: hoe informatie wordt opgeslagen. We hebben niet meer dan een paar halve ideeén, en schokkend weinig evidentie. Maar dat weerhoudt Pixar er niet van om alvast een voorschot op deze ontwikkeling te nemen. Herinneringen zijn balletjes, opgeslagen in grote rekken. Klaar. Dat dit behoorlijk overeenkomt met mijn eigen theoretische voorkeuren als cognitief wetenschapper (voor de liefhebber: het werk van Randy Gallistel) is meegenomen, maar niets meer dan een bonus. De charme van Inside out zit hem wederom in de weelderige fantasie van de makers, die met groots gemak een eigen, aanstekelijke logica neerzetten waar de hele film op kan draaien. Vintage Pixar, en dat was eventjes geleden.
4. Turist (a.k.a. Force majeure; Ruben Östlund)
Net als Mia Hansen-Løve schiet ook Ruben Östlund voor de derde keer op rij raak. Hij slaagt er weer wonderwel in om een lekker ongemakkelijk situatie neer te zetten. Vader kiest bij lawinegevaar voor vluchten met zijn mobieltje in plaats van zich te ontfermen over zijn vrouw en kind. Ja, daar moet je dan achteraf maar even over praten. Een hele film lang desnoods, waarbij je ook de buren die naast je in het hotel wonen uitnodigt om mee te doen. Er valt zeker meer te lachen dan in zijn voorgaande films, en dat is mooi meegenomen. De meeste mensen ervaren deze film als een oorlog tussen de seksen (vriend van me ontplofte bijna toen twee vrouwen bij het naar buiten lopen na de film tegen elkaar zeiden “Je zou zo’n man hebben”). Ik zie er meer een klassiek Bergman-drama in, waarin alle menselijke onvolkomenheden de revue passeren en uitvergroot worden. Zodat aan het einde van de rit de vraagt blijft of het nog goed komt.
3. Our little sister (Hirokazu Koreeda)
De meest constante Japanse cineast van het afgelopen decennium flikt het hem weer. Drie zussen ontfermen zich over hun jongere zusje na het overlijden van hun gemeenschappelijke vader. In dit lichtvoetige drama zit je continu te wachten op een dramatische gebeurtenis, iets waardoor de betrekkelijke orde heftig wordt verstoord. Die gebeurtenis komt niet. En weet je, dat is geweldig. Dat voelt als een weldaad. Tuurlijk, er zijn wel issues. Die vader woonde niet voor niets een heel eind weg. En die zussen willen maar niet in een stabiele relatie belanden. Maar dit zijn sluimerende issues, de achtergrond waartegen het leven zich afspeelt. Het is aan de kijker om de impact ervan te ontrafelen. Koreeda perfectioneert nog steeds zijn subtiele naturalisme, en is jaarlijks een welkome stem tussen al het dramatische geweld. De enige smet is die sentimentele muziek.
2. Güeros (Alonso Ruiz Palacios)
In deze film rijden twee studenten met een jonger broertje wat door Mexico-Stad. Er haakt nog ergens een meisje aan. Een road movie op een paar vierkante kilometer dus. En zoals het een road movie betaamt: de reis is belangrijker dan het doel. Al helpt het wel als het doel lekker arthouserig is. Om de landerigheid tijdens de studentenprotesten te ontvluchten besluit ons clubje op zoek te gaan naar de beroemde volkszanger Epigmenio Cruz, die recent is opgenomen in een ziekenhuis. Eerlijk gezegd weet ik er verder niet zo veel meer van, alleen dat ik eigenlijk elke scene aangenaam vond en dat ze tezamen een verslavend loom ritme bewerkstelligden. Zo’n film waar je dan het woord “magie” voor reserveert. Güeros was voor mij hét mirakel van 2015, ware het niet dat…
1. Taxi Teheran (Jafar Panahi)
Het onvoorstelbare gemak waarmee. Dit moet toch een enorm frustrerende kijkervaring zijn voor menig collega-regisseur, kan ik me zo voorstellen. Daar zit je dan, als aspirant-cinemeester voor de zesde keer je dialogen te herschrijven. Ondertussen rijdt Panahi wat door Teheran, pikt een paar mensen op, waarvan sommige hem kennen als regisseur Panahi (hallo, Iraans postmodernisme) en aan het einde van de rit heb je een staalkaart van de hoofdstad van Iran met een significante diepte. Maar “staalkaart” voelt onmiddellijk als een veel te zwaar woord, gegeven de speelsheid en het gemak waarmee Panahi de film toonzet. Is het docu of speelfilm? Het maakt geen flikker uit. Het is cinema van de bovenste plank, en het ontroert. Dat zit hem voor mij vooral in de zachtzinnigheid. Dit is een regisseur die ze jarenlang hebben opgesloten, en die werkzaam is in een onmogelijke sector, gegeven dat onmogelijke regime. En zonder die ellende te negeren treedt Panahi vanachter het stuur iedereen tegemoet met een glimlach. Het leven is absurd en prachtig tegelijk, dus dat regime kan er best bij. Taxi Teheran zit barstensvol levensgevoel, terloops gevangen door een op het oog halfslachtig, tv-programma-achtig idee van de maker, die terloops misschien wel zijn beste film gemaakt heeft.
Olaf Koeneman