Eind 2013 was ik film kijken beu. Je zit maar op de bank, of in zo'n zaaltje, beelden te comsumeren. En achteraf heb je een mening. Zo'n lekker belangrijke mening. Ik werd er een beetje moe van en besloot zelf weer dingen te gaan maken. Muziek. Het gevolg is dat ik weinig films heb gezien dit jaar. Maar weinig films voor een verslaafde is nog steeds een heel respectabel stapeltje. En het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. Liedje af? Belonen we dat met een film. Goed, voor wat het waard is: mijn meninkjes over 2014.
> Achterstallig onderhoud <
5. Man of marble (Andrzej Wajda, 1976)
Poolse film over een journaliste die een film maakt over een communistische arbeider die eerst een poster boy wordt gemaakt en vervolgens uit de gratie raakt. Het interessante aan deze raamvertelling is dat Wajda twee werelden naast elkaar zet, de stalinistische en de post-stalinistische, zodat we niet alleen de verschillen maar ook de overeenkomsten zien. Voelt nog steeds heel modern aan.
4. Scarecrow (Jerry Schatzberg, 1973)
De jaren '70 blijft toch mijn favoriete decennium in Amerikaanse film. Ik hou van die losheid en de vale kleuren. Al Pacino en Gene Hackman spelen twee tot elkaar veroordeelde landlopers op zoek naar werk. Voelt als een niet al te ambitieuze Altman. Pacino was toen al weergaloos, en minder nadrukkelijk in zijn acteren dan later.
3. Ta kokkina fanaria (Vasilis Georgiadis, 1963)
Mijn liefde voor Griekenland uitte zich dit jaar in twee trips en een handvol films. Dit levendige verhaal rond een bordeel in de jaren '60 was de beste. Een interessante mix van Amerikaanse en Europese cinema, met sterke dialogen. Hoewel sentimentalisme steeds op de loer ligt in een verhaal gevuld met hoeren en matrozen, weet Georgiadis echt te ontroeren.
2. Wadjda (Haiffa al Mansour 2012)
Een Saudisch-Arabisch meisje wil een fiets. Erg Iraans, denkt de cinefiel meteen. Denk bijvoorbeeld aan Panahi's The white balloon. Een onschuldig verhaal tegen de achtergrond van een belachelijk land. Het hart van deze film wordt gevormd door een moeder en dochter. De moeder heeft de regels geleerd en kent de klappen van de zweep. Ze heeft ze zelfs geaccepteerd en gelooft misschien zelfs in ze, terwijl ze in stilte haar verlies neemt. Maar haar jonge dochter moet die regels nog leren, vraagt zich af waarom ze bestaan, en probeert haar plaats in de maatschappij langzaam te begrijpen. En dat botst. Ze wil een fiets en na een een hoop gezeur en getrek krijgt ze haar fiets. Het is het genot waar ze om gevraagd heeft, tegen de achtergrond van die monsterlijke staat. Deze film slaagt erin te laten zien wat menselijkheid betekent in dat grote systeem, en hoe die menselijkheid verloren gaat met het ouder worden. Je vraagt je af hoe dit de censuur heeft weten te passeren.
1. Instant numa (Satoshi Miki, 2009)
Adrift in Tokyo (uit 2007) van dezelfde maker haalde mijn toptien van beste films van het eerste decennium van de 21e eeuw. Deze film maakte hij het jaar erna, en die had ik even over het hoofd gezien. Er gebeurt weer een hoop hyperactieve – maar zorgvuldig bij elkaar gezochte – krankzinnigheid, en de film zit weer vol met interessante ideeën en karakters. Net als Wes Anderson weet Miki met alle gekte een soort ontroerende melancholie op te wekken waar je je achteraf van afvraagt hoe dat heeft kunnen ontstaan. Na enig nadenken kom je daar wel uit. Het heterogene zooitje dat bij toeval bij elkaar komt is niet voor niets samen. Ze herkennen iets in elkaar. De rariteiten die ze verzinnen zijn pure noodzaak. Het is geen tijdverdrijf dat deze mensen bezighoudt. Het is overleven, en rariteiten zijn het tegengif tegen opkomende depressies en desillusies. Adrift in Tokyo is dus geen toevalstreffer, Miki is gewoon steengoed.
> Beste documentaires <
Ook niet onaardig: 20 feet from stardom (Morgan Neville) en Life itself (Steve James).
5. Mistaken for strangers (Tom Berninger)
Zanger van The National neemt broer als roadie mee op tour. Die maakt daar een film over. Tijdens het eerste deel geloofde ik het wel, omdat die broer wel heel erg zijn best doet om te onderpresteren en er een potje van te maken. Het tweede deel is beter, wanneer er niet alleen serieuze wrijving ontstaat maar de focus ook komt te liggen op het afmaken van de documentaire zelf, waardoor er een post-modern randje onstaat.
4. Is the man who is tall happy? (Michel Gondry)
Moeilijk voor mij om van afstand te bekijken, want het betreft een wild geïllustreerd interview met Noam Chomsky, de taalkundige in wiens framework ik zelf werk. Dus ja, dan zit ik al snel op het puntje van mijn stoel. Gondry is vertederend in zijn enthousiaste bejegening van de man. Dat bedoel ik niet badinerend want de docu heeft zeker inhoud. Chomsky krijgt bijvoorbeeld alle ruimte om zijn vraagtekens te zetten bij de standaardopvatting van hoe wij betekenis opvatten, namelijk als taaluitingen die verwijzen naar dingen in een (mogelijke) werkelijkheid, en laat zien – middels bjvoorbeeld Theseus' paradox – dat er links zijn totaan de oudheid. En Gondry maar tekenen en kleuren dat de stukken eraf vliegen.
3. The missing picture (Rithy Panh)
Nog meer animatie. Dit keer worden er kleipoppetjes ingezet om de ontbrekende beelden van het Cambodjaanse schrikbewind in te vullen. Een mooie aanvulling op die andere sterke documentaire van twaalf jaar geleden, omdat de aandacht niet alleen uitgaat nar de gruwelijkheden maar ook naar de ontwrichting van de gehele samenleving.
2. Jodorowsky's Dune (Frank Pavich)
De beste film die nooit gemaakt werd? Het genot in deze docu zit hem voornamelijk in het enthousiasme van Jodorowsky zelf, die aanstekelijk vertelt hoe hij – niet gespeend van grootheidswaanzin en ADHD – Mick Jagger en Salvador Dali wist te strikken om mee te doen. Om uiteindelijk te zien dat de laatste 5 miljoen dollar niet rondkomt. Bij Terry Gilliam en zijn mislukte Don Quichote-project had je het idee dat de regisseur het debacle nooit meer te boven is gekomen. Bij Jodorowsky heb je het idee dat hij het allemaal eigenlijk wel lachen vindt.
1. Rich hill (Andrew Droz Palermo & Tracy Droz Tragos)
Drie pubers groeien op in een Midwestern shithole omringd door alle ellende die je kunt raden: drugsverslaving, verkrachting, moeder in de gevangenis, vader zonder werk. Je kunt de film afdoen als 'poverty porn', maar daarmee doe je de makers naar mijn idee eindeloos tekort. Die weten van deze afgekloven thematiek iets heel moois te maken. Allereerst is er de visuele pracht. Er is veel aandacht besteed aan kadrering en het vangen van natuurlijk licht, waardoor de docu er geweldig uitziet. Hierdoor vervaagt al snel het 'vlag op een modderschuit'-gevoel, want de beelden worden haast een karakter in de film. Samen met de meanderende muziek creëren ze een bedwelmende, gelaten atmosfeer waar je eerlijk gezegd met plezier in blijft hangen. Het is niet dat je de inertie van de mensen daardoor gaat begrijpen, maar het is een interessante poging die meer voelbaar te maken. Daarnaast is de film meer dan aapjes kijken. De makers houden duidelijk van die drie jongetjes en zijn – niet te opzichtig - op zoek naar de sprankjes hoop die suggereren dat ze het wel gaan redden, en dat ze een poging zullen ondernemen het iets beter te doen dan hun ouders. Heel veel is het niet, maar het is genoeg om met ze mee te voelen.
> Tegenvallers <
5. We are the best! (Lukas Moodysson)
Een Lukas Moodysson-film met kinderen! En dan beginnen ze ook nog een punkbandje. Bij zo’n aankondiging zit je al te likkebaarden. Het resultaat is alleraardigst. Lees: onder zijn niveau.
4. Les Salauds (Claire Denis)
Een Claire Denis film die inwisselbaar voelt. Het is even wennen. Er was weinig aan dit rechtlijnige verhaal waar ik aan bleef haken. Misschien ligt het ook een beetje aan de lead door Vincent Lindon, een acteur waar ik weinig mee heb.
3. Grand Budapest Hotel (Wes Anderson)
De beste films van Wes Anderson zijn drama noch comedy. Het zweeft er een beetje tussen, en op deze ambigue voedingsbodem ontstaat dan – als bij magie – een pregnante weemoed die een gevecht aangaat met het kleurenspectakel op het scherm. Die magische weemoed blijft hier afwezig, of Anderson probeert te hard er die in te stoppen. Het resultaat is een prentenboek waar ik een keer doorheen gebladerd heb en die ik vervolgens op de “gedaan”-stapel heb gelegd. Nooit meer aan gedacht.
2. White God (Kornél Mundruczó)
Dit was een gevalletje “waar komen die laaiende recensies vandaan?”. Ik vond White God een wanstaltige film die op alle niveaus faalt. Honden zijn de underdogs die in opstand komen, en het is alsof het doorzien van deze fabel de gemiddelde recensent zo gelukkig heeft gemaakt dat die niet meer heeft zitten opletten. Ik zag een opeenstapeling van mislukte scenes, samen goed voor een langdradigheid waar je u tegen zegt.
1. Mr. Turner (Mike Leigh)
Deze biopic over de gerenommeerde Britse schilder is zo godvergeten degelijk dat je halverwege zin krijgt naar het scherm te gaan zitten schreeuwen. Probeer eens wat! De autobiografische details passeren keurig de review, waarbij Mike Leigh vooral lang blijft stilstaan bij de fysieke ongemakken en ziektebedden. Gaan we weer, kuch kuch roggel roggel. Tel daarbij op dat Leigh-regular Timothy Spall de schilder van begin tot eind overgeacteert neerzet als een karikaturale geniale grombeer, en we hebben de meest overschatte film van het jaar.
> Beste films <
Ook niet gek: Omar (Hany Abu-Assad), The clouds of Sils Maria (Olivier Assayas), Boyhood (Richard Linklater), La jaura de oro (Diego Quemada-Diez), Snowpiercer (Bong Joon-ho), Tom à la ferme (Xavier Dolan), Tamako in moratorium (Nobuhiro Yamashita), La jalousie (Philippe Garrel), Gloria (Sebastian Lelio).
10. Ida (Pawel Pawlikowski)
Ouderloze non wordt uit het klooster gejaagd om eens kennis te maken met haar tante. Die moet haar het slechte nieuws vertellen: Haar Joodse ouders zijn door de nazi's vermoord. Getweeën beginnen ze een zoektocht naar de begraafplaats. Prachtig gefotografeerde, introverte film die het verhaal laat spreken. Pawlikowski begrijpt dat je geen twee zinnen gebruikt als eentje volstaat. Twee vrouwen in de lead, allebei voortreffelijk. Ja, dit is het Jaar van de Vrouwelijke Hoofdrollen. Want er komt nog wat aan, hieronder.
9. Nebraska (Alexander Payne)
De film die wat mij betreft alle Oscar-nominaties en -beeldjes in de wacht had mogen slepen, want dit is vele malen geslaagder dan Dallas Buyers Club, The wolf of Wallstreet en American Hustle, om maar eens drie films te noemen uit een lange lijst tegenvallende Amerikaanse producties uit dit jaar. Nebraska heeft een invoelbaar hart, en dat is al heel wat. Daarnaast heb ik erg moeten lachen om deze film. Lachen, weet je nog? Niet dat je voelt dat je moet lachen, maar dat je gewoon moet lachen. Ja, Payne verdient eigenlijk al die Oscars omdat hij me aan het lachen heeft gekregen.
8. Like father, like son (Hirokazu Koreeda)
Ik blijf een zwak houden voor de humanistische cinema van Koreeda, al helemaal als hij weer met kinderen aan komt zetten. Hier zijn twee jongetjes bij geboorte verwisseld, hetgeen aan het licht komt als zij 5 jaar zijn. Enigszins voorspelbaar groeien ze op in twee verschillende gezinnen, het één gerund door een ambitieuze vader, het andere door een losbol. Het is Koreeda niet zozeer te doen om de situatie zelf. De babyverwisseling is slechts een manier om de alledaagse intermenselijke verhoudingen op scherp te zetten, en te onderzoeken hoe de karakters zich gedragen en veranderen. Koreeda's films zijn inmiddels behoorlijk mainstream geworden en zeer toegankelijk gemaakt, waardoor de dialogen hier en daar wat nadrukkelijk zijn. Maar al deze kritiekpuntjes wegen uiteindelijk niet zwaar, want deze studie is wederom geslaagd. En Koreeda heeft vaak maar één terloopse scene nodig om je te vloeren. Wie herinnert zich nog die magistrale scene in Nobody knows waarin een kleuter twee handschriften met elkaar vergelijkt? In deze film volstaan een paar foto's op een camera. Like father, like son is wederom zo verschrikkelijk, sja, menselijk dat het moeilijk is onbewogen te blijven.
7. Exhibition (Joanne Hogg)
En de prijs voor de eerlijkste film van het jaar gaat naar Engeland. Een kunstenaarsechtpaar besluit hun architectonisch zeer verantwoorde huis te verkopen. Omdat ze zeer aan dit huis gehecht zijn, vraag je je af waarom. Gaandeweg bekruipt het gevoel dat het niets minder dan een wanhoopsdaad is, een poging uit een impasse te geraken, want het vuur is wel een beetje uit de relatie verdwenen. Voor de verandering zien we niet de man vreemdgaan (daar wordt zelfs geen evidentie voor geboden) maar zien we hoe de vrouw zich geen raad weet met haar seksuele gevoelens, en hoe ze een uitlaatklep zoekt die niet haar man is. Het leidt tot een serie pijnlijke, zeer invoelbare en ook komische scenes, waarin de vrouw zich afkeert van haar man en toe begint te geven aan exhibitionistische neigingen. Joanne Hogg heeft een heldere, eigen stem, en Exhibition is een waardige opvolger van Archipelago.
6. R100 (Hitoshi Matsumoto)
Van de maker van Dai nippon-jin en Symbol. Japanse gekte dus, van een verbluffend niveau. Deze gaat over een man die een sm-dienst heeft ingeschakeld die hem geregeld in het dagelijks leven moet verrassen. Dat loopt snel uit de hand. Een goed gegeven is het halve werk. De andere helft van het werk probeert het nog gekker te maken. Bij veel Japanse comedies haak ik na twee scenes af. Hitoshi Matsumoto heeft ofwel meer talent, ofwel een meer westerse smaak. Daar ben ik nog niet over uit.
5. Child’s pose (Calin Peter Netzer)
Een welgestelde moeder heeft een nogal getroebleerde relatie met haar hork van een zoon en die relatie verbetert bepaald niet als hij betrokken raakt bij een dodelijk auto-ongeluk. Luminita Gheorghiu tekent voor een van de mooiste hoofdrollen van het jaar. Je ziet hoe het van binnen borrelt en kookt. Maar je zoon wil je niet kwijt. De Roemeense hausse is wat mij betreft nog niet over, en ook het paradepaardje van de Roemeense cinema, de slotscene, huppelt hier weer zelfverzekerd het beeld uit.
4. Winter sleep (Nuri Bilge Ceylan)
Before midnight in de sneeuw. Alsof Ceylan het relatiedrama weer terug aan Bergman wil geven. Winter sleep gaat over een pedante man die zijn zegeningen begint te tellen, en zijn te mooie vrouw. Het knappe van Ceylan is dat hij films er zo prachtig uit kan laten zien als menselijk maar mogelijk is, en dat toch weet te verkopen als niet-mooifilmerij. De geïsoleerde setting is wezenlijk voor het verhaal en de duiding van de karakters. Het is weg van de bewoonde wereld dat hij zich koning kan wanen, een erudiet schrijver van stukjes voor het plaatselijke sufferdje. En het is weg van de bewoonde wereld dat zij moet besluiten of ze die positie naast, of beter gezegd onder, hem wel wil accepteren. De groei die het tweetal doormaakt wordt op de milimeter vastgelegd. Het duurde in totaal 3,5 uur geloof ik. Acht uur was ook goed geweest.
3. Deux jours, une nuit (Jean-Pierre & Luc Dardenne)
Dit is me een fraai staaltje effectiviteit. Je gaat weer een Dardenne-film in, onderklasse, wiebelige camera, zielige mensen. Hoe vaak kun je dat trucje op rij doen? Nou, heel vaak dus, als je het maar doet zoals die Belgische broers. Want binnen een kwartier zit ik weer gebiologeerd in het verhaal. Ze hebben met deze ook echt een prachtig vertrekpunt. Vrouw verliest baan tenzij collega's afzien van een bonus van 1000 euro. Ze heeft twee dagen en een nacht om haar collega's te overtuigen. Dat betekent anderhalf uur ongemakkelijke gesprekken (geniaal!), een staalkaart van de Belgische onderklasse (knap) en een werkelijk dilemma: niet iedereen kan die 1000 euro zomaar missen. Het is aan de kijker om partij te kiezen want de broertjes weigeren dit. Zij zorgen ervoor dat ze geen tijd verliezen en gewoon in 95 minuten klaar zijn, met een zeer volmaakt eind. En dan hebben we het nog niet gehad over Marion Cotillard, die er met verve voor zorgt niet de gelauwerde actrice te zijn die pardoes in een Belgische 'kitchen sink' is beland.
2. A touch of sin (Jia Zhang-ke)
Gedurende anderhalf decennium heeft Jia een ijzersterk, introvert oeuvre opgebouwd over de gehaaste ontwikkeling van China naar de moderniteit. In A touch of sin schudt hij het introverte deels van zich af, en richt hij zich op karakters die het niet meer trekken en ontploffen. Het begint al in het eerste verhaal, waar een verongelijkte mijnwerker in het rond begint te schieten. Tot nu toe was het enige wapen in Jia's films een neppistool bij een bankoverval, in Unknown pleasures. A touch of sin laat zien dat de groeiende economie veel (westerse) rijkdom heeft gebracht, maar de kloof tussen elite en volk is exponentieel gegroeid. China is een land dat afstevent op een momentum, een situatie waarin alles kan gebeuren, maar weinig goeds. Jia weet die urgentie indringend vorm te geven, en hij lijkt nog lang niet uitgepraat.
1. Our Sunhi (Hong Sang-soo)
Het werd eens tijd dat Hong Sang-soo mijn lijst aanvoerde na al die jaren braaf een plekje bemachtigd te hebben in mijn top zoveel. Hong is een beetje het Crediteuren/debiteuren-gevoel. Je grinnikt al voordat er iemand iets gezegd heeft. Eigenlijk begint het genot nog eerder, namelijk bij de begintitels. Net als Woody Allen opent Hong al zijn films hetzelfde: met een scherm in één kleur met zwarte credits, en een simpel deuntje eronder. Anders dan bij Woody Allen valt de nieuwe Hong zelden tegen. Dat komt omdat hij eigenlijk altijd dezelfde film maakt. Our Sunhi gaat wéér over professoren en studenten film studies, speelt zich wéér grotendeels af in eettentjes, waardoor de protagonisten voor het grootste deel van de film aangeschoten of dronken zijn, en wéér cirkelen er een aantal gasten om hetzelfde meisje heen. En wéér begint Hong halverwege, je kunt er de klok op gelijk zeggen, met omkeringen, herhalingen, personages die teksten van een ander herhalen in een andere context, waardoor binnen mum van tijd een wirwar ontstaat. Die wirwar is met de jaren overzichtelijker geworden, en zijn films directer. Maar Hongs karakters zijn nog steeds op zoek naar zichzelf en definiëren zichzelf door wat ze zeggen. Het probleem is dat ze vaak niet weten wat ze moeten zeggen, en of ze dan wel de waarheid spreken. De alcohol zorgt voor meer eerlijkheid maar tegelijk voor minder consistentie. De protagonisten zeggen voornamelijk wat ze denken dat goed is om te zeggen, en dat kan per scene anders liggen. Hetzelfde geldt voor meningen over de ander, waar de ander vaak opzichtig naar zit te hengelen in de hoop iets meer grip te krijgen op zichzelf. De werkelijkheid is zo troebel dat je elkaar maar het beste een beetje kunt mijden, hetgeen de karakters dan ook veelvuldig doen. Het knappe van Hongs films is dat ze zo verschrikkelijk lichtvoetig zijn en tegelijkertijd een schrijnende diepzinnigheid aan de dag leggen voor hen die het willen zien. Misschien objectief gezien niet de beste film van het jaar, maar we zitten hier niet op Objectivisten.nl. Hong for King!
Olaf Koeneman