In het jaar 2013 heb ik twee bijdrages geleverd aan de Subjectivisten-website. Een stukje over Unsere Mütter, unsere Väter. En dit overzichtsstuk. Hele jaar niks presteren en dan aan het einde van het jaar toch weer een grote bek. Inderdaad, het is een beetje zielig. Als reden geef ik mijn verslaving op. Nee, niet de verslaving aan cinema, want een film duur gemiddeld 1 uur en 45 minuten, en dan kun je er in het resterende deel van de avond een stukje over schrijven voor De Subjectivisten. Nee, het gaat hier om mijn verslaving aan series. Ja, ook ik.
Niet dat ik daar nu een bijzondere niche in gevonden heb. Ik heb dit jaar gewoon 'het canon' gedaan, zal ik maar zeggen. Top of the lake (1 seizoen), Borgen (3 seizoenen), Forbrydelsen (a.k.a. The killing, drie seizoenen), Mad men (laatste twee seizoenen), Homeland (2 seizoenen) en Breaking bad (5 seizoenen). Man, wat gaat daar een tijd inzitten. En wat kun je daar elk gaatje in zo'n avond mee dichtplempen. Ik vond het allemaal goed ook, eigenlijk. Lange tijd heb ik series afgedaan als een beetje plat vermaak, maar ik zie ook de voordelen. Afgezien van een heel praktische – je hoeft geen seconde na te denken wat je nu weer eens zal gaan kijken – valt er veel voor te zeggen om tijd uit te trekken voor de ontwikkeling van karakters. Die groeien dan ook makkelijker uit tot iconen van onze generatie. En alhoewel de 'vul-aflevering' een niet geheel uit te roeien eigenschap is van series, blijft dit grote nadeel wel steeds meer beperkt. Met name de laatste twee seizoenen van Breaking bad bestonden uit kleine mini-films, met scenes die konden wedijveren met het canon van de Amerikaanse grote misdaadfilms. Kortom, series beginnen serieus te wedijveren met cinema. Toch ben ik niet van mening dat al het interessante nu op tv gebeurt, en dat de bioscoop daar een beetje achteraan hobbelt, zoals we onlangs uit de mond van nota bene David Lynch konden optekenen. Om twee redenen. Ten eerste gaat er voor mij nog steeds iets magisch uit van 1 uur en 45 minuten samengebalde energie en emotie. De beperkte tijd dwingt de maker tot het maken van keuzes, en dat is altijd een goed idee. Ten tweede zijn series, omdat ze de televisiekanalen moeten vullen, veel eendimensionaler dan wat cinema te bieden heeft. Ze blijven tussen de ons bekende lijntjes. Ze zoeken weinig controverses op. Je denkt nooit "Waar heb ik nu weer naar zitten kijken?!". Er is in al die decennia maar één serie gemaakt die ik zou willen betitelen als arthouse, en dat is Twin Peaks. Dat is toch erg karig. Dus laten we hopen dat dit een nog te ontwikkelen kant van serie-land is. En dat we over een paar jaar ook Aziatische of Zuidamerikaanse series zitten te kijken, het liefst zonder verhaal, waarbij je wekelijks actief aan de bak moet als kijker. Tot die tijd blijft cinema onontbeerlijk, en een niet te vervangen medium.
> Achterstallig onderhoud <
Dit zijn misschien niet de tien beste oude films die ik dit jaar gezien heb maar voor mij wel de meest memorabele, om heel uiteenlopende redenen. In willekeurige volgorde.
Hemel (Sasha Polak, 2012)
Beste Nederlandse film van de afgelopen jaren? Er zitten een paar valse scenes in, van die typisch Nederlandse over the top kijk-mij-eens-lekker-openhartig-doen situaties. Maar voor de rest gaat alles meer dan goed en zijn de acteerprestaties (Hannah Hoekstra en Hans Dagelet) bovenmodaal. Aangrijpende karakterstudie waar nu eens wel een rol is weggelegd voor de kijker.
The swimmer (Frank Perry, 1968)
Dit was een tip van Ludo. Als je het verhaal op een bierviltje schrijft, denk je de volgende ochtend "neuh". Maar John Cleever schreef het gelukkig toch op, en Frank Perry verfimde het. Man gaat naar huis en doet onderweg allemaal zwembaden aan van mensen die hij kent. Gaandeweg gaan we de zwemmerd steeds beter kennen. Hoogst origineel dus, en het zette me op het spoor om eens wat meer vroege rollen van Burt Lancaster te bekijken, toen hij nog geen grijs haar had.
El sur (Victor Erice, 1973)
Een kind groeit op en begint tijdens een reconstructie van herinneringen wat te twijfelen aan de onvoorwaardelijke liefde voor haar vader. Bijna net zo mooi als El Espiritu de la Colmena. El sur is opener en wat minder raadselachtig maar is in dezelfde dromerige, bezwerende stijl gefilmd met diezelfde hoofdrol voor natuurlijk licht. De film is zorgvuldig opgebouwd, maakt kleine stapjes, met afgewogen dialoog.
Straight time (Ulu Grosbard, 1978)
Heerlijke jaren '70 klassieker met Dustin Hoffman, toen die zich nog niet zo zichtbaar bewust was van zijn acteertalent. Hij speelt een gedetineerde die in de eerste scene wordt vrijgelaten. En je weet meteen dat het weer fout zal gaan.
De stilte rond Christine M. (Marleen Gorris, 1982)
Ik vond Marleen Gorris altijd zo'n enorm 'degelijke' filmmaakster, in de wat negatieve betekenis van 'degelijk'. Die mening heb ik moeten bijstellen na het zien van deze film. Drie vrouwen plegen een moord op de baas van een kledingzaak en het is aan de kijker om dit doorgeschoten feminisme te begrijpen. De man komt er niet al te best uit, en dat is verfrissend gedaan. De rechtbankscene is een Nederlandse klassieker, wat mij betreft. Probeer maar eens niet te lachen.
Aquele Querido Mês de Agosto (a.k.a. Our Beloved Month Of August; Miguel Gomes, 2010)
Gomes rekt de grenzen van de cinema op door volstrekt anders te beginnen dan te eindigen. En eigenlijk moet ik het hierbij laten, want hoe minder je van deze film weet hoe beter het is. Het is op en top arthouse en bevat echo's van Kiarostami, Weerasethakul, Hou Hsiao Hsien en Rohmer. Ja, je kunt de hele wereldcinema erin terug vinden, als je een beetje je best doet. Dat is wat je kan oogsten als je ambitie zaait.
Harlan County, USA (Barbara Kopple, 1976)
Een zeer partijdige docu over een mijnstaking, boordevol spanning en kleinmenselijk leed. En de soundtrack bestaat uit bluegrass-liedjes over mijnwerkers en 'picket lines'. Ja, dan kun je mij opvegen.
Sweet smell of success (Alexander MacKendrick, 1957)
Dit moet wel zo'n beetje de film met de gitzwartste dialogen zijn uit de jaren '50 (maar ik houd me aanbevolen), uitgesproken door een gevreesde columnist (Burt Lancaster) en een persagent (Tony Curtis). Als er geen slachtoffer was (de filmzus van Lancaster), dan zat er geen normaal mens in deze film. Prachtig geschoten in zwart-wit met beelden van New York die dansen op jazzmuziek.
La Maman et la putain (Jean Eustache, 1973)
Net als Les amants réguliers (Garrel 2005) schetst deze film een beeld van de vrijgevochten jeugd aan het begin van de jaren '70 en toont het een kritisch beeld van de verworven vrijheden. Maar dit is geen film achteraf, deze is uit 1973 en moet destijds als een bom zijn ingeslagen. Er wordt 3,5 uur geouwehoerd dus ja, ik begrijp als je liever Breaking bad opzet. Maar als je toch nieuwsgierig bent naar de grootste slacker uit de Franse filmgeschiedenis (en dan reken ik Jean-Paul Belmondo mee), dan moet je Jean-Pierre Léaud, de ster van de Franse new wave, zien in de rol van Alexandre.
Room at the top (Jack Clayton, 1959)
De protagonist in dit kitchen sink drama wil hogerop maar vindt het tevens moeiijk zijn achtergrond te verloochenen: het typische dilemma van de 'angry young man'. Deze binnenstrijd (als dat een vertaling is voor 'inner struggle') wordt voorbeeldig uitgewerkt. De ster van de film is Simone Signoret, een actrice die ik vooral van latere, wat kleine rollen ken maar die hier een onuitwisbare indruk maakt als de gedesillusioneerde maar tevens nuchtere francaise die opeens in de 'angry young man' weer een lichtpuntje in haar leven ziet. Right..
> De tegenvallers <
5. Inside Llewyn Davis (Coen brothers)
Geen slechte film, om eerlijk te zijn. Wat beter dan A serious man, die eenzelfde thematiek behandelt. Maar kom op, deze gasten hebben Barton Fink gemaakt, met vergelijkbare thematiek. En dan zit je wéér naar een protagonist te kijken die door hoepeltjes springt. De art direction is prachtig maar laten we niet vergeten dat het allemaal eye candy is: de outfits van onze low life wannabe singer-songwriter passen uitstekend in de huidige Mexx wintercollectie. Ik ontkom niet aan het gevoel dat de Coen Brothers vooral erg geinteresseerd zijn in het maken van technisch fraaie films maar sinds No country for old men toch eigenlijk niets meer te melden hebben.
4. How to describe a cloud (David Verbeek)
Verbeek maakt films die ik nog maar zelden zie: klassieke, hedendaagse Aziatische arthouse. Het is een van mijn lievelingsgenres, waardoor het nogal vreemd was dat dit me zo koud liet. Verbeeks vorige werk is erg de moeite. En hoewel hij zeker leentje-buur speelt bij mensen als Jia Zhang-ke en Hou Hsiao Hsien, beheerst hij het kunstje veel te goed om als wannabe terzijde te worden geschoven. Het is verstild, kiest zijn momenten, lees ik achteraf. Ja, daar hou ik zo van, denk ik dan. Het zal aan mij liggen. Deze gaat in de herkansing.
3. The bling ring (Sofia Coppola)
Uiteindelijk heeft ze nog steeds maar één goede film op haar naam staan (nee, ook The virgin suicides vond ik niks). Dus laten we maar concluderen dat Sofia Coppola geen cineast is om rekening mee te houden. Anderhalf uur zitten we te kijken naar wat tieners die huizen van beroemdheden beroven, en dan worden ze gepakt. Dat is het. Heeft Coppola daar nog wat over te zeggen? Een halve platitude, en dan ben ik nog gul.
2. The master (Paul Thomas Anderson)
Nu komen we aan bij echt slecht. Deze film is puur op krediet van de regisseur nog welwillend besproken in de pers, wat mij betreft. Oorlogsveteraan raakt in de ban van een charismatisch figuur die zijn eigen religie aan het opstarten is. Het probleem? Die man is helemaal niet charismatisch. Zelfs Philip Seymour Hoffman krijgt dat niet geloofwaardig. En omdat die man de hele film vage, weinig tot de verbeelding sprekende verhalen afsteekt, en Joaquin Phoenix af en toe wat vaags en weinig tot de verbeelding sprekends terugzegt, zitten we uiteindelijk bijna 2,5 uur te kijken naar een dialoog waarvan ik me vooral herinner dat die nergens scherp werd of tot de verbeelding sprak. "Maar die man is helemaal niet bedoeld als charismatisch, dat is nu juist het punt!" Krijg je dat. Misschien heb ik wel 2,5 uur zitten kijken naar een niet-charismatische man die precies zo niet-charismatisch was als de bedoeling was. En misschien is deze niet-charismatische wel niet in gesprek met een volgeling maar met zijn eigen – eveneens niet-charismatische – zelf, zoals we op salonindien.nl lazen. Nee, dát helpt…
1. Only God forgives (Nicolas Winding Refn)
Ik heb veel over deze film en regisseur gelezen om te zien wat ik allemaal gemist had. Ik vond dit namelijk een walgelijke film. Dat vind ik nog steeds, want niets heeft me van het tegendeel overtuigd. Ik ben Nicolas Winding Refn alleen maar meer gaan wantrouwen, met zijn vage praatjes. Je hoort gewoon een nauwelijks verhulde wensdroom om op termijn maar vooral onbegrepen cult te worden. Ik ga niet naar mooi gefilmde martelpartijen zitten kijken als het niet hoeft. Punt. Verder had ik vooral medelijden met Ryan Gosling, die hier als het half-seniele broertje van Keanu Reeves wat verloren rondloopt en dan op zijn flikker krijgt. Het half-seniele broertje van Keanu Reeves. Ik hoop dat u begrijpt wat daar voor nodig is.
> Beste documentaires <
10. Room 237 (Rodney Ascher)
Als je altijd alleen stond met je idee dat Stanley Kubricks The shining over de holocaust gaat, of over indianen, wees gerustgesteld door deze documentaire.
9. The invisible war (Kirby Dick)
Het Amerikaanse leger en de welhaast geïnstitutionaliseerde verkrachting van vrouwen. Ja, veel erger dan verwacht.
8. The imposter (Bart Layton)
Enigszins geflipte Spanjaard geeft zich uit voor de Amerikaan die al jaren wordt vermist. Familie onvangt hem met open armen. Krankzinnig verhaal, echt gebeurd. De film hoeft niet eens goed meer te zijn om hiervan te kunnen genieten.
7. The gatekeepers (Dror Moreh)
Je zou verwachten dat de directeuren van de Israëlische veiligheidsdienst Shin Beet en masse het ongelijk van links zouden gaan aantonen, maar ze blijken zelf allemaal links. Of ze doen allemaal een Ruud Lubbers-je. Dat was de belangrijkste vraag waar ik mee bleef zitten.
6. A pervert's guide to ideology (Sophie Fiennes)
Slavoj Zizek beweegt zich op het grensvlak van de psychologie, de filosofie en film. Hij vertelt zeer gedreven over hun onderlinge relaties. Soms blijft het steken in grote woorden, soms gaat het van de hak op de tak, maar vaak geeft hij treffende, vaak afwijkende analyses van bekende films. Zijn observatie dat Kate Winslet in Titanic Leonardo DiCaprio uiteindelijk onder water duwt, en waarom, is meesterlijk.
5. Searching for sugar man (Malik Bendjelloul)
Dit verhaal over de vergeten zanger Rodriguez die zonder dat hij het wist een grote ster was in Zuid-Afrika bleek achteraf inderdaad een beetje 'too good to be true' maar soms is het geoorloofd om je oren dicht te doen en heel hard "Lalalalala" te zingen.
4. Indie game: the movie (Lisanne Pajot, James Swirsky)
Indie-muziek kennen we allemaal. Deze docu gaat over mensen die indie-videogames maken. Die hun hele leven op de helling zetten en jaren zonder salaris bugs in het programma zitten weg te werken. Om uiteindelijk op metracritic te kijken wat de waardering voor hun spelletje is.
3. Brooklyn castle (Katie Dellamaggiore)
Feel good docu van het jaar want laten we wel wezen: bij de nummers 1 en 2 van de lijst zaten we niet te grinniken. Deze docu gaat over een achterstandsschool in Brooklyn met een schaakprogramma. We zien hoe de kindertjes klaargestoomd worden voor toernooien en daar vervolgens gaan uitblinken. Voor fans van films als Hoop dreams, Spellbound en Wordplay.
2. Leviathan (Lucien Castaing-Taylor, Verena Paravel)
Waar Gravity het grootste visuele spektakel bracht bij de speelfilms deed Leviathan dat bij de documentaires. Dit is David Lynch die een vistochtje filmt. Eng en beklemmend. Je kunt de film lezen als een aanklacht tegen de visvangst, maar dat vind ik een vrij beperkte beschrijving van deze film. De beelden overstijgen die thematiek, en de titel is goed gekozen. Er zijn mensen die menen dat een film zonder (veel) dialoog en met veel aandacht voor het vertellen met beeld 'pure cinema' is. Ik deel die mening niet. Al lullen er twee mensen anderhalf uur lang in een statisch shot. Als de regisseur dat waanzinnig krijgt, is het wat mij betreft ook pure cinema. Maar Leviathan is in ieder geval wel een puur visuele ervaring die me bij zal blijven.
1. The act of killing (Joshua Oppenheimer)
Sja, weinig verrassende winnaar maar zo'n documentaire als deze zie je niet vaak. Leden van een Indonesisch doodseskader vertellen honderuit, en met trots, over hun moordpartijen op communisten in de 60'er jaren. Stuk voor stuk zijn het dommige mensen die door een speling van het lot opeens meer macht kregen dan goed voor ze was. Je kunt als documentairemaker het geluk hebben ergens op te stuiten, maar het tegendeel is hier het geval. Oppenheimer heeft hard moeten werken om dit voor elkaar te krijgen. En hij maakt het zichzelf niet gemakkelijk door gewoon wat 'talking heads' te filmen. Hij laat daders en slachtoffers hun ervaringen naspelen, een truc die ik nog kende uit Panh's S21: The Khmer Rouge Killing Machine. Dit levert een indringende maar zeer ongemakkelijke kijkervaring op. Of we er echt iets van leren? Je kunt altijd blijven hopen natuurlijk. Over ongemakkelijk gesproken: de film bevat ook nog de meest memorabele kots-scene ooit op film vastgelegd.
> Beste films <
20. Like someone in love (Abbas Kiarostami)
19. Fruitvale station (Ryan Coogler)
18. Boven is het stil (Nanouk Leopold)
17. Gravity (Alfonso Cuarón)
16. Laurence anyways (Xavier Dolan)
15. Fill the void (Rama Burshtein)
14. Upstream color (Shane Carruth)
13. In another country (Hong Sang-soo)
12. Después de Lucía (Michel Franco)
11. Oh boy (Jan Ole Gerster)
10. Hide your smiling faces (Daniel Patrick Carbone)
Prachtig verstilde debuutfilm die ik in het 'American Indie' programma zag tijdens het Leids filmfestival. Daar zag ik overigens ook Computer chess (nr. 9) en Fruitvale station (nr. 19), dus laten we vaststellen dat het met dit genre heel goed gaat. De film gaat over twee broers die in smalltown USA leren omgaan met de dood. Het doet qua thematiek in de verte denken aan Erice's El Espiritu de la Colmena, maar in vorm gaat het richting films als George Washtington en Shotgun stories. Hide your smiling faces is los en meanderend gefilmd maar voelt toch heel precies aan. Dan heb je talent.
9. Computer chess (Andrew Bujalski)
De koning van de mumblecore revancheert zich na het nogal vlakke Beeswax met een 'period piece'. Computer chess, opgenomen met een ouwe Sony videocamera, speelt zich af in de jaren '80 op een congres waar schaakcomputers tegen elkaar strijden. De nerds buitelen door het scherm en de gortdroge, serieuze dialogen werken uiteindelijk vanzelf op je lachspieren. En er lopen nogal wat katten rond. Daar zijn we nog niet uit.
8. Le passé (Asghar Farhadi)
Ook ik vind dat deze film wat gekunstelder is dan zijn sublieme voorganger, A separation. Toch blijf ik het razendknap vinden hoe Farhadi een heel indringend relatiedrama weet neer te zetten dat enorm bij de tijd is, en dat in een heel spannend verhaal te gieten. En ik vind dat hij zijn hand in deze mix nog niet overspeelt, al moet hij misschien een beetje uitkijken.
7. Paradies: liebe (Ulrich Seidl)
Van de Paradies-trilogie was dit veruit het beste en meest onbesuisde deel. Handel in seks, aangeboden door jonge, donkere mannen in Kenia, gekocht door doorgesherriede oudere vrouwen uit Oostenrijk. Dit is weer zo'n vintage Seidl-film waarbij het lachen je langzaam vergaat. Net als je denkt "ja, het is inderdaad heel schrijnend", dan begint hij pas. Wat deze film zo goed maakt is dat je ondanks die drammerigheid nergens het gevoel krijgt dat er gelogen wordt. En dan wordt drammerigheid een mokerslag. Die kwaliteit had zijn beste film, Import/export, ook.
6. Before midnight (Richard Linklater)
Ik vond het niet het beste deel. Dat blijft Before Sunset. Maar je kon op je klompen aanvoelen dat Linklater, Hawke en Delpy dit niet gemaakt hadden als ze niet het gevoel hadden gehad iets bijzonders te kunnen toevoegen aan het bestaande tweeluik. Het is nu dan ook een imponerend drieluik geworden. In deel drie dreigt alles in te storten en de spil van de film wordt gevormd door een kolkende discussie van (ik meen) veertig minuten. De meningen verschillen over hoe levensecht die is. Niet, zou ik zeggen, want het gebeurt op een groot scherm. Maar het is wel helemaal waar. Film-echter krijg je het amper, en dat is belangrijker. Waarom je als kijker van Jesse en Celine bent gaan houden is niet omdat het van die bijzondere mensen zijn (ze zijn zelfs een beetje irritant), en niet omdat ze de tofste verhalen vertellen. Maar omdat ze de kijker door het wezen van een verliefdheid en een relatie meenemen. Dat komt niet alleen omdat er zo goed geacteerd wordt, maar omdat de dialoog voor de derde keer op rij zo verdomd goed geschreven is.
5. Tabu (Miguel Gomes)
Gomes is het grootste talent dat ik dit jaar ontdekte. Aquele Querido Mês de Agosto beschreef ik hierboven al in het Achterstallig onderhoud. Deze film lijkt totaal niet op die film. Kerel is nog veelzijdig ook. Wat de films gemeen hebben is een tweedeling. Tabu begint als een typische langzame arthouse-film over een keutelende oudere vrouw, Pilar, die zich zorgen maakt over haar buurvrouw, Aurora. Dan wordt het opeens een stomme film met een voice-over, zien we een jonge Aurora in een Portugese kolonie en vertelt ze over de affaire die ze toen had. Het is aan de kijker om de links te leggen tussen heden en verleden, en om uit te maken wat het hoofdthema van de film eigenlijk is. Er is veel gemaakt van Portugals koloniale verleden, maar voor mijn gevoel is dat slechts een setting, of een metafoor zo u wilt, voor de persoonlijke geschiedenis van Aurora. Tabu gaat voor mij net zo goed over de diepte van een enkel mensenleven, over het verschil tussen Pilar en Aurora. En over hoe iets verliezen uiteindelijk waardevoller is dan niets winnen.
4. Après mai (a.k.a. Something in the air; Olivier Assayas)
Over deze film heb ik dit jaar maar weinig vernomen. Ik begrijp niet zo goed waarom want ik vond hem ijzersterk. Onderschat Assayas nooit, en sla geen film van hem over. In deze belicht hij de Franse, activistische jeugd in het jaar 1971. Onze revolutionairen verslikken zich in een actie – een bewaker raakt in coma – en zijn gedwongen hun activistische vriendjes in Europa te bezoeken. Het is een beetje standaard om in een film deze generatie als naief en kortzichtig neer te zetten maar Assayas, die zeer waarschijnlijk zijn eigen studententijd filmt, zit vol compassie en schetst een zeer genuanceerd beeld. Ja, het naieve en doorgeschoten gedrag is aanwezig, maar ook de creativiteit, de oprechte wil om de wereld te begrijpen, en de gedrevenheid om uit de buurt van het verstikkende te blijven. De eerste helft weet je niet goed wat je ermee aan moet, maar zoals gezegd: onderschat Assayas nooit. De tweede helft, waarin de weemoed toeslaat en de realiteitszin langzaam terrein wint op de vrijheid, is wonderschoon.
3. La vie d'Adele (Abdellatif Kechiche)
Ik heb me zelden in 't Hoogt ongemakkelijker gevoeld dan tijdens de openhartige vrijscenes met de twee jonge meisjes uit deze film. Zit je dan tussen de andere brave Volkskrantlezers. Die vrijscenes kwamen Kechiche nog op heel wat kritiek te staan. Geilerij en uitbuiting, daar kwam het op neer. Welnee, Kechiche is een veel te integer cineast, eentje die echt risico's durft te nemen. Die scenes, hoe ongemakkelijk ook, vormen de sleutel van de film, en zijn derhalve verdedigbaar. Je begrijpt hoe lichamelijk die twee meisjes van elkaar houden, hoe intens die liefde kan aanvoelen, hoe de lust het hart kan zijn. Het zal Adele vormen in hoe zij over de liefde, en over relaties in bredere zin, gaat denken. Voor de rest van haar leven. En dat is niet prettig als die relatie uitgaat. La vie d'Adele gaat over vormende verliefdheid, een ervaring die niet meer af te schudden is. Drie uur lang seks en tranen. Je moet het maar durven, maar Kechiche overtreft Breillat's Une vieille maîtresse ruimschoots in zijn uitdieping van dit universeel herkenbare thema.
2. Frances Ha (Noah Baumbach)
Je kunt fan zijn van de films van een bepaalde regisseur en je kunt fan zijn van een regisseur. Dat is niet hetzelfde voor mij. Sidney Lumet en Nuri Bilge Ceylan, om twee willekeurige filmmakers te noemen, maken geweldige films maar ik kan niet zeggen dat ik fan ben van die regisseurs. Van Noah Baumbach ben ik absoluut fan. Dat komt omdat ik het gevoel heb dat zijn films een duidelijk, heel persoonlijk wereldbeeld uitdragen. En dat wereldbeeld herken ik als het mijne. Mensen die zijn films een beetje kennen zullen nu wellicht denken dat ik een misantropische aanleg heb, maar ik beschouw Baumbachs films als het tegenovergestelde van dat. Zijn oeuvre is een pleidooi voor de acceptatie van misantropen. En dat is wat anders. Noah Baumbach maakte dit jaar zijn beste film, met zijn best geschreven hoofdpersoon, en zijn beste dialogen. Frances is geen misantroop, maar wel onaangepast. Ze is een stoelhaspel, een personage waar je eigenlijk geen film over wil zien. Ze blinkt nergens in uit, behalve in verkeerde dingen zeggen. Undateable. Iemand bij wie je je uit de voeten maakt. Maar inderdaad, je gaat haar waarderen, en uiteindelijk weet ze je te ontroeren. Dat is de kracht van Baumbach, die de wat trage Frances in een moordend New Yorks tempo door haar ervaringen jaagt. En het is de verdienste van Greta Gerwig. Ze is begonnen in de buitenwijken van de Amerikaanse cinema, in de zogenaamde 'mumblecore' films, maar inmiddels is ze aangekomen in het centrum van de stad en vraagt ze zich waarschijnlijk af wat er in hemelsnaam allemaal is gebeurd.
1. La grande bellezza (Paolo Sorrentino)
Ik vind Frances Ha zo goed dat ik lange tijd hoopte dat hij op 1 in mijn lijst zou eindigen. Zo’n mooie kleine film met zoveel diepgang. Past ook goed bij mijn vorige winnaars. Er schuilt geruststelling in je eigen consistente gedrag. Maar toen was daar opeens die Italiaan die alle onredelijke verwachtingen van fans en critici inloste. Tegen het magnifieke La grande bellezza van Paolo Sorrentino is geen kruid gewassen. Het pakt de draad op waar de Grote Italiaanse Cinema was opgehouden. Dit is gewoon Fellini, en op een schaamteloze manier. De schurende dialogen, de wonderlijke typetjes, het groteske. Maar het is zo goed gedaan, en zo eigenzinnig geschoten en uitgewerkt, dat epigonisme geen vat krijgt en je alleen maar bewondering kunt hebben voor de moed. Het lijkt dan ook eerder de bedoeling dan vergezocht om de protagonist op te vatten als een oudere Marcello Rubini, de reporter uit La dolce vita, of een oudere Guido Anselmi, de regisseur uit Otto e mezzo. Daar waar La dolce vita gaat over de overmoed, en Otto e mezzo over de twijfel, gaat Sorrentini’s film over de bezinning die erop volgt. Heb dat lef maar eens, om anno 2013 zulke ijkpunten uit de filmgeschiedenis door te trekken. Laat ik er een schepje bovenop doen. Toni Servillo zet voor mij een memorabeler personage neer dan Marcello Mastroianni in La dolce vita. Zijn Jep Gambardello is weergaloos. (spoiler alert) Jep heeft niet gehaald uit zijn carrière wat er misschien toch in zat, en hij heeft de liefde van zijn leven laten lopen. Hem rest slechts hedonisch feesten in Rome en de hoop op compassie van vrienden. Zijn baas en vriendin Dadina (Jep is reporter, net als Mastrioanni in La dolce vita) spoort hem op een gegeven moment aan eindelijk eens Rome uit te gaan. Ga naar dat wrak, de Concordia. Jep gaat en ziet het wrak, alsof het huiswerk is. Jep is niet meer te redden, zoveel is duidelijk, hij is wie hij is. De ‘theme song’, The beautitudes van Vladimir Martynov, is even meanderend en repetitief als Jeps leven en onderstreept de status quo (Hoe meer je zoekt, hoe meer er klopt. Zo’n film.). Het geloof biedt ook geen soelaas. Jep zoekt schorvoetend zijn heil bij een priester, die even hedonisch blijkt te zijn als hijzelf en alleen maar over eten kan praten. En als het leven overzien al niet zo’n pretje is, komt er tegen het einde nog een heilige het verhaal binnen wandelen om de laatste mokerslag uit te delen. Waar ‘Santa’ met haar leeftijd van 104 nog elke dag de armen helpt en zelf een arm leven leidt, kan Jep niet meer dan in rijkdom mijmeren over die gemiste kansen. Het is een sardonische vergelijking maar het prachtige zit hem in de gelaagdheid die Sorrentino uiteindelijk biedt. Jep ziet zichzelf als volkomen mislukt – en er schuilt voor Jep zelfs een klein geluk in de erkenning ervan -, maar de kijker twijfelt. Die krijgt gaandeweg de compassie waar Jep op hoopt en begrijpt dat het simpele oordeel geen recht doet. Want het leven, sja, dat is nogal wat hè. Je weet niets van tevoren en krijgt één kans om het goed te doen. Jep is, zoals wij allemaal, op zoek naar De Grote Schoonheid en de kunst is die te herkennen als die voor je neus verschijnt. Jep is inmiddels in staat schoonheid te herkennen, in ieder geval als die blatant in zijn gezicht gesmeten wordt (de giraf en flamingo's die opeens verschijnen doen denken aan de pauw in Fellinis Amarcord). Maar het is rijkelijk laat. Deze thematiek is dooddoenderig en groots tegelijk. In de handen van Sorrentino wordt het filmmagie. En hoewel La grande bellezza behoorlijk afstandelijk is, bij vlagen irritant, en zeker 20 minuten te lang, glijdt al deze kritiek er voor mij van af. Want de film eindigt in opperste ontroering en troost, en is dan allang geen film meer met een verhaal en karakters, maar een gevoel. Getranscendeerde schoonheid. In het jaar waarin mijn persoonlijke leven op de helling stond en ik opeens weer single werd, resoneerde dit meesterwerk meer dan me lief was.
olafk