2012 was het filmjaar waarin ik voelde dat ik oud werd. Iedere keer als ik naar de film ging viel het me op dat ik naar een geperforeerd doek zat een kijken. Voor de jongere lezers: een gaatjesdoek. De film wordt anno 2012 in menig theater namelijk geprojecteerd op een doek met kleine gaatjes en – dit is het punt – dat irriteerde me dit jaar mateloos.
Die gaatjes zitten in dat doek omdat daar geluid door moet komen. Kennelijk. Maar het zorgt er tevens voor dat alle lichte vlakken op het scherm niet vlak meer zijn, maar vol gaatjes zitten. En je hoeft niet op de eerste rij te zitten om het te zien. Nu heb ik mezelf nooit als stricte cinefiel gezien (ik bel nooit eerst naar de bioscoop om te vragen wat de kwaliteit van de print is en met welke ratio de ‘zogenaamde projecteur’ denkt ons een plezier te gaan doen), maar het feit dat ik de enige in mijn omgeving ben die het godsgeklaagd vindt dat in een tijd van digitale, perfecte projectiemogelijkheden je gewoon betaalt om twee uur naar gatenkaas te zitten staren, rechtvaardigt maar één conclusie: ik word een dagje ouder.
Daarnaast heb ik het gevoel dat het mij geliefde Azië me ontglipt. Waar zijn Jia of Hou als je ze nodig hebt? En waar zijn de Japanse verrassingen die niet inzetten op het verminken van schoolmeisjes als alledaags fenomeen (heb nog ergens de nieuwste Sion Sono afgezet)? Het is me nog niet helemaal duidelijk of het aan Azië ligt of aan mij. Ik hoop het eerste, maar dat is misschien wishful thinking. We moeten naar de Fillipijnen, hoor ik van kenners. Nou, dat moeten we in 2013 dan maar eens proberen. Daar houden we ons aan vast.
Achterstallig onderhoud
Het vermelden waard: Casque d’or (Jacques Becker), The river (Jean Renoir), Fitzcarraldo (Werner Herzog), Dinner at eight (George Cukor), Tony Manero (Pablo Larrain). Distant voices, still lives (Terrence Davies), Who’s that knocking on my door? (Matin Scorsese), Ashes and diamonds (Andrzej Wajda).
5. Tales from the golden age (Constantin Popescu, Cristian Mungiu, Hanno Hofer, Ioana Uricaru, Razvan Marculescu, 2009)
Cristian Mungiu, bekend van 4 months, 3 weeks, 2 days en het dit jaar uitgekomen Beyond the hills produceerde en mede-regiseerde dit vijfluik met korte films die allemaal een of andere uitwas laten zien van Ceausescus leiderschap. Ze zijn alle vijf geslaagd, dan weer schrijnend, dan weer lachen geblazen. Het talent dat daar rondloopt…
4. The insect woman (Shohei Imamura, 1963)
Tour de force van Imamura die een beeld schetst van post-war Japan aan de hand van één vrouw, haar toenemende welvaart en haar afnemende moraal. Een soort Japanse Die Ehe von Maria Braun, maar dan wel zestien jaar eerder. En Imamura heeft minder mededogen met zijn centrale vrouw dan ik me van Fassbinder herinner.
3. Tuesday after Christmas (Radu Muntean, 2010)
Ik had nog nooit van deze regisseur gehoord en zag dit jaar twee films van hem. Summer holiday is uitstekend, Tuesday after Christmas is fantastisch. Dit is een Roemeense film zonder politie, zonder ziekenhuis, zonder politiek of andere instituties en hun falen. Gewoon een man en een vrouw, en een affaire. En het breekt je hart.
2. California split (Robert Altman, 1974)
Robert Altman in de zeventiger jaren. Kunnen films nog beter worden? Wonderlijk dat ik deze dan over het hoofd heb gezien, want hij behoort gewoon tot zijn beste.
1. The little foxes (William Wyler, 1941)
Ik las hier een aanstekelijk stuk over William Wyler, waarin stond: "My big claim for Wyler is that he is dramaturgically the finest director ever. […] he’s not inventing anything, he’s not using extraordinary angles or elaborate long takes. He’s selecting from the traditional palette of long shot, medium shot and close-up as the mood of the scene requires. He’s just doing it better than everybody else." The little foxes is gebaseerd op een toneelstuk en verhaalt over drie broers/zussen rond 1900 die denken een slag te slaan maar de man van de zus werkt niet echt mee. In het plaatje ziet u hem. Het gaat niet echt goed met hem. Op de voorgrond ziet u Bette Davis. Daar gaat het ook niet goed mee, maar dat zie je niet. Messcherpe, gitzwarte dialogen, een sterk verhaal en een prachtcast. Zie dat nog maar eens te verkloten. Met name de tweede helft is een opeenstapeling van prachtscenes die toewerken naar het onontkoombare laatste shot.
De tegenvallers van het jaar
Ik zie op jaarbasis niet zoveel gedrochten, zoals ik wel eerder in overzichten heb gezegd. Er zijn heel veel films waar ik niks van verwacht. En dan pijnig ik mezelf niet, zoals Vido dat zo goed kan. En om dan Woody Allens To Rome with love te gaan zitten kijken speciaal voor dit tegenvallers-lijstje is dan ook weer zo voorspelbaar en nep. Daarom een lijstje met films waar menigeen erg enthousiast over was en die voor mij niet werkten. Zo viel ik in slaap bij Tinker tailor soldier spy en wijkte A royal affair geen seconde af van mijn verwachtingspatroon. Allemaal keurig volgens het boekje. Beasts of the southern wild was vooral magisch omdat er met man en macht magie was ingestopt, overgoten met een melig environmental sausje. Maar dit is de top vijf.
5. Amour (Michael Haneke)
Begrijp me niet verkeerd: deze had net zo goed in mijn top twintig kunnen staan. Het is eerlijke, goed gemaakte cinema, met een oog voor detail en prachtige acteersprestaties. En dat is wat ik erover kan zeggen. Want Amour bevat geen mysterie, geen vinger aan de pols, geen onverwachte confrontatie, en geen morbiditeit, ook al gaat het over de dood. Het ontbreekt Amour aan alles waardoor ik van Haneke houd. En dan zit er ook nog symboliek in met duiven. Haneke wordt ook een dagje ouder? Misschien vertelt hij ons morgen weer de les.
4. Beyond the hills (Cristian Mungiu)
Een Roemeense fiilm die tegenvalt. Het is even wennen. Terwijl het op papier de moeite waard is, schort het aan de executie. Het is te langdradig, het punt is relatief snel duidelijk, er wordt teveel geschreeuwd. Aan het einde herpakt Mungiu zich, met een prachtige slotscene. Maar dat is een beetje laat.
3. De rouille et d'os (a.k.a. Rust and bone; Jacques Audiard)
Vrouw van wie twee benen zijn opgegeten door een orca ontmoet ruwe bolster die gebrek aan benen geen probleem vindt. Het is een idee. Maar (en ik vind het een beetje erg dit te moeten zeggen) verzin die twee hele benen er weer bij en je houdt een nogal geijkt relatiedrama over. En dat hadden we van de maker van A prophet niet verwacht.
2. Faust (Alexander Sokurov)
Wat een herrie, wat een drukte. Na vijftien minuten was ik al doodop, en had ik nog geen toffe regel tekst gehoord. Die situatie verbeterde zich niet noemenswaardig in de overige 120 minuten. Ergerlijke, dikdoenerige cinema van een overigens uistekende cineast.
1. The Turin horse (Béla Tarr)
Existentiële film over het Einde van de Mensch, in traag zwart-wit geschoten door onze bepaald niet geliefde Hongaar. Die titel alleen al. “Oh intrigerend, laten we eens gaan googlen wat hij daar precies mee bedoelt”. Lazer toch op. De crux zit hem in de herhalingen die het afgrijselijke stel (vader en dochter was het?) elke dag moet doorstaan, waarbij Tarr het leed gaandeweg sadistisch opvoert door steeds een hoepeltje of touwtje toe te voegen. Paard optuigen, naar de markt, ’s avonds eten, wat eten we, oh weer een aardappel, weer vroeg naar bed, paard optuigen, oh paard wil niet, etcetera. Ik had halverwege al zin om dat paard een fatale rotschop te geven. “Nooit zal het eten van een aardappel meer hetzelfde zijn”, lees ik dan achteraf. Dat klopt. Ik moet nu iedere keer aan deze zeikfilm denken.
Beste documentaires van 2012
3. Project Nim (James Marsh)
Zeer geslaagde documentaire over de aap, Nim Chimsky, die het nature/nurture-debat over taalverwerving zou moeten beslechten. Het is een ongeloofwaardig, maar waargebeurd verhaal dat begint met een projectaanvraag die hier niet door de eerste ronde van NWO zou zijn gekomen (niemand in het gastgezin kende bijvoorbeeld gebarentaal). Het gaat verder met allerlei seksuele intriges die bijna de aap zelf includeren. Het eindigt met de “inhumane” behandeling van een chimp die men eerst gelijk heeft proberen te stellen aan de mens, en met een aap die bijna zichzelf gaat verdedigen in de rechtzaal. Van de maker van Man on wire.
2. This is not a film (Jafar Panahi en Mojtaba Mirtahmasb)
Als Iran het postmodernste filmland is, dan verbreedt This is not a movie als postmoderne documentaire die reputatie. Want even doen Jafar Panahi en Mojtaba Mirtahmasb je geloven dat ze een speelfilm aan het maken zijn. Panahi zit thuis in Teheran zijn vonnis af te wachten en begint ondertussen met een scene-voor-scene navertelling van het script dat hij nooit zal verfilmen, over een meisje dat aangenomen wordt op een universiteit maar door haar ouders wordt opgesloten. Na een paar scenes geeft hij het op, want als je een film kunt vertellen, waarom zou je hem dan nog maken? Zo belanden we bij bespiegelingen over cinema, eerlijkheid en de rol van serendipiteit. De film eindigt met een gesprek met de vuilnisman slash masterstudent die toevallig de film binnenwandelt (of is dat wel zo?) en een vuur voor het hek van zijn woning. Dit is een moedige film. Niet alleen omdat Panahi hem hangende een vonnis en beroepsverbod heeft gemaakt. Het is ook een moedige film omdat het zoveel vertrouwen in zijn publiek stelt. De film meandert naar het einde, maar het maakt – na enige reflectie – allemaal perfect sense. Het is serendipiteit in volle actie. Dat vertrouwen is niet te onderschatten. Die komt van de makers. Die hadden ons stierlijk kunnen vervelen, maar wisten dat dat niet zo ging zijn.
1. The story of film: an odyssey (Mark Cousins)
Ga hier maar eens omheen. Een documentaire van 900 minuten waar je binnen mum van tijd aan verslaafd bent. The story of film doet erg veel goed. Het vermengt een chronologische volgorde met een wereld-dekking en is tussendoor toch in staat om cinematografische thema’s een natuurlijke plaats te geven. Het legt daarnaast dwarsverbanden, kijkt terug en vooruit. Het is niet vies van mainstream en het schuwt het obscure niet. Het dwingt je een schrift bij de hand te houden voor aantekeningen. En ten slotte: het heeft de lijzige monotone bezwerende commentaarstem van Cousins zelf, een belangrijk onderdeel van de verslaving. Hij maakt het persoonlijk, hij begrijpt dat je zo’n onderneming niet kunt laten slagen als je gepreoccupeerd bent met encyclopedische kennis en het “juist krijgen”. Het is geen anonieme Discovery Channel, het is het product van zijn grote passie. En dat slaat over.
Beste films van 2012
We tellen af…
20. Las acacias (Pablo Giorgelli)
19. Monsieur Lazhar (Philippe Falardeau)
18. Weekend (Andrew Haigh)
17. Alps (Yorgos Lanthimos)
16. Moonrise kingdom (Wes Anderson)
15. Sleeping beauty (Julia Leigh)
14. Le havre (Aki Kaurismäki)
13. Un amour de jeunesse (Mia Hansen-Løve)
12. Holy motors (Leos Carax)
11. Jagten (Thomas Vinterberg)
10. Elena (Andrei Zvyagintsev)
Ik moest aan het begin van deze film meteen aan Sokurovs Aleksandra denken. Ook daarin zien we een gezette vrouw rondsjokken in haar eigen tempo. Maar waar Aleksandra rondsjokt in een stukgeschoten Tsjetsjenië, zien we Elena rondsjokken in een kast van een huis. Dit is de andere kant van Rusland. Elena is nu twee jaar getrouwd met een rijkaard en probeert haar zoon financieel wat te helpen. Zoonlief straalt een ambitie uit die redelijk goed gevangen wordt door de foto hierboven. Maar manlief legt zijn oor liever te luister bij zijn dochter, een verwend nest. Elena is een film over sociale klasses en over de rol van geld in de Russische maatschappij. Het is duidelijk dat Zvyagintsev de invloed op de mens als niet bijster positief ziet. Er komt geen goed persoon voorbijgehobbeld, en Zvyagintsev vraagt de kijker om maar te oordelen over wie er moreel het beste uitkomt.
9. Barbara (Christian Petzold)
Prachtige, ijzige rol van Nina Hoss als arts Barbara die in Oost-Europa werkt maar plannen heeft voor de oversteek. De film vormt een prettig tweeluik met Das Leben der Anderen en biedt een ander gezichtspunt. Niet de retro-Quatsch dat het toch eigenlijk allemaal wel jofel was daar, maar het brengt wel een menselijke nuance aan. En we zien in de film hoe Barbara die nuance zelf langzaam ontdekt. Ze wordt aan het einde mijns inziens teveel geholpen door een standaard scenariotruc, maar mijn baas vond dat juist wel weer mooi klassiek. Operaliefhebber, weetjewel.
8. The day he arrives (Hong Sang-soo)
Een ietsie minder dan Hahaha maar een ietsie beter dan Oki’s movie. Maar weet je, wat maakt het uit? Elk jaar één – en vaak twee (Hallo Woody Allen!) – films van Hong Sang-soo in mijn huiskamer behoort tot de geneugtes van het leven. Een soort thuiskomen. Laat die man vooral in dit tempo verder werken en niet teveel nadenken. Dan heeftie over een paar jaar een monumentale Season II van zijn Zuid-Koreaanse feuilleton. Season I was in zijn genre, ehm, genre-uitvindend. En dus onovertroffen.
7. Play (Ruben Östlund)
Ongemakkelijke cinema. Kom maar binnen, hoor! Olaf zit er klaar voor. Bij deze was de kritiek dat het toch wel stigmatiserend was dat drie Zweedse jongetjes het leven zuur wordt gemaakt door vijf zwarte jongetjes. Mijn hemel… Vervang die vijf zwarte jongetjes door vijf blondharige Zweedse jongetjes en de film verliest momentum, en heeft een coda die nergens meer op slaat. Het ongemakkelijke is het punt. Play gooit zand in de aangeharkte machine die Zweden heet. En dan toch aan het einde een genuanceerde film overhouden, a la Haneke, dat is de kunst. Vervang overigens Zweden door Nederland en je weet dat deze film nooit gemaakt was geweest. Niet zonder en niet met Wilders.
6. I wish (Hirokazu Koreeda)
Koreeda en kinderen. Daar heb ik dus een enorme zwak voor. Het knappe van I wish is dat het een jeugdfilm is waar je als volwassene wat mee kunt. De toegankelijkheid staat de gelaagdheid niet in de weg. De film gaat over kinderen, maar de volwassenen doen volop mee, met hun eigen dromen, reeds vervlogen of nog steeds gekoesterd. Hierdoor ontstaat een gelaagdheid waardoor tevens de les die onze jongetjes aan het einde van de film leren ook aanvoelt als een echte les. Zoals ik het in maart zei: Als je I wish niet innemend vindt, dan ben je gewoon een lul.
5. Damsels in distress (Whit Stillman)
2012 was best een goed jaar voor de toegankelijke niet-arthouse (quasi-)komedie. Ik vond Ruby Sparks, The perks of being a wallflower en Your sister’s sister allemaal best genietbaar. Maar Whit Stillman doet het toch echt beter. Bij The perks of being a wallflower zit je toch een beetje te wachten op de eerste The Smith-referentie (na tien numuten overigens). Bij Damsels in distress heb je geen idee wat je te wachten staat. Stillman laat me niet echt schateren, maar ik zit altijd een beetje non-stop met een grimas voor de buis, een beetje zoals bij Wes Anderson films. Ja, Whit Stillman maakte dit jaar de beste Wes Anderson-film. Sorry, Wes.
4. Wuthering heights (Andrea Arnold)
Geïnspireerd door. Dan noem je het zo. Zelfs de critici die er blijk van gaven de spartaanse a-romantische arthouse versie van Arnold te kunnen appreciëren lieten in hun recensies de oorzaak van hun beperkte enthousiasme doorschemeren: Waar is het boek? Welnu, dat boek verfilmen moet in vijf uur. Daar zit geen hond op te wachten. Arnold vangt een snippet, de essentie zo u wilt, en dat doet ze mijns inziens magistraal, met verbluffende cinematografie. Met name de ruimte gaat onder je huid zitten. Arnold benadrukt niet de gotische opgekloptheid, maar bewaart de distantie, passend bij de tijd. Dit is immers 50 jaar na Pride and Prejudice: je valt elkaar niet zomaar in de armen. Ook de doodskist blijft aan het einde dicht, in tegenstelling tot in het boek. Ja, eigenlijk probeert deze film het puberale, overdrevene van dat boek te neutraliseren. Maar nu zitten we weer in de boek-film discussie, en het op te nemen voor de film. Uiteindelijk geldt maar één vraag: Is de film goed, als film? En mijn antwoord is: hij staat nummer vier.
3. Footnote (Joseph Cedar)
Het gaat te ver om Footnote een komedie te noemen maar ik heb bij geen andere film dit jaar zo hard moeten lachen. Vader en zoon zijn kenner van de Talmoed. Zoon zeer gewaardeerd, vader zeer ondergewaardeerd. En hoewel ze dus gespecialiseerd zijn in eeuwenoude levenslessen maken ze van hun relaties met partners en kinderen een potje. Dat is al een uitgangspunt om door een ringetje te halen. En dan komt die prachtige wending die zo pijnlijk is, en tevens zo hilarisch. Joodse humor dus. Een stoffige, academische wereld komt niet vaak zo prachtig tot leven, en Cedar vindt de trucs en details om dat mogelijk te maken.
2. Oslo, August 31st (Joachim Trier)
Deze film bracht me dit jaar het meest van mijn stuk. Losjes gebaseerd op de roman Le feu follet (ook al eens magistraal verfilmd door Louis Malle), vertelt Oslo, August 31st het verhaal van schrijver Anders die een dagje buiten de kliniek bivakkeert waar hij is opgenomen wegens een drugsprobleem. Hij maakt een ritje langs wat vrienden, aan de hand waarvan een ontluisterend echt beeld wordt gegeven van een depressie en de onmogelijkheid iemand te bereiken die zich daarin bevindt. Anders Danielsen Lie, die een soortgelijke rol eerder vervulde in Reprise van dezelfde regisseur, levert de acteerprestatie van het jaar en maakt van Anders een ongeleid projectiel van vlees en bloed. Prachtig ook hoe Trier de dag zo gevoelsecht laat verlopen. Opeens kan het donker zijn en begint de laatste fase van de dag. De scene waarin duidelijk wordt hoe groot het verdriet van Anders is bevat een prachtige vondst. Ik heb verschillende keren “Ach, jongen toch” geroepen maar dat hielp niet. Hemeltergend mooi.
1. Once upon a time in Anatolia (Nuri Bilge Ceylan)
We wisten dat Ceylan goed was in deadpan humor (Uzak), en we wisten dat hij relaties tot op het bot kon fileren (Iklimler) maar we wisten niet dat hij dit allemaal in één film kon duwen en er nog een tandje bij kon draaien. Want dat is ongeveer waar dit op uitkomt. Afgezien van zijn meest complete film is Anatolia ook zijn meest ambitieuze. Er zitten momenten in die voor mij het hoogst mogelijke in cinema benaderen. Het genot is soms puur intuitief (de tochten door het donker), soms rationeel (het wrange, ironische laatste kwartier). Als dat bij de aftiteling allemaal samenkomt (nou goed, eigenlijk een week later), ontstaat een indringend beeld van Turkije, en de daarin heersende man-vrouw relaties. Maar er ontstaat meer dan dat: een ervaring die werkelijk alleen door cinema gemaakt had kunnen worden. Dit was je in geen boek gelukt, en ook niet in een documentaire. Ik begrijp nog steeds niet alle finesses maar dat hoeft ook niet – die films van Antonioni gaan om precies die reden nog steeds goed mee. En wat ik er wel van begrijp maakt een verpletterende indruk. We kunnen bepaald niet zeggen dat het Ceylan met zijn laatste aan lof heeft ontbroken, maar aan het einde van 2012 durf ik de stelling aan dat Anatolia nog vreselijk onderschat wordt. Om het in tijden van crisis zuinigjes te zeggen: het eerste meesterwerk sinds jaren, wat mij betreft.
olafk