Vorig jaar schreef ik dat mijn eindejaarlijst waarschijnlijk de laatste was die serieus te nemen was. Het valt nog mee. Ook dit jaar kost het me geen enkele moeite er een top twintig uit te rammen, al zijn de dagen dat ik mezelf veelkijker noemde waarschijnlijk voorgoed voorbij. 2011 was voor mij het jaar van de Britten, en van Nicolas Roeg en Wim Wenders, het jaar waarin ik weer een hele stapel documentaires zag. En het jaar van die vrouwelijke cineaste die het hem weer flikte.
Achterstallig onderhoud
Een deel van het achterstallig onderhoud werd gepleegd bij Aziatische grootmeesters. Deze zomer keek ik met genot de Apu-trilogie van Satyajit Ray uit, zag ik eindelijk The puppetmaster van Hou Hsiao Hsien en ging ook Zhang Yimou’s tijdsdocument To live erin als koek. Uit Zuid-Korea zag ik twee harde, eerlijke films (Breathless & Chugyeogja) die mijn gevoel versterkten dat dit land inmiddels toonaangevender – en zieker- is dan Japan. Ook mijn Wim Wenders-maand staat me nog goed bij. Der Amerikanische Freund, Alice in den Städten en Im Lauf der Zeit lieten gezamelijk zien wat voor compleet talent deze man is. Met name uit de laatste twee komen nog geregeld beelden terug en de melancholieke sfeer die erbij hoorde. Ik kan me voorstellen dat deze films een grote invloed hebben gehad op de Aziatische cinema. In feite maakt Shinji Aoyama net zulke films. Landerig, uit de losse pols geschoten, en met een steeds toenemende weemoed. Er was ook nog een Nicolas Roeg-doet-het-met-popsterren-weekje. Met The man who fell to earth (met David Bowie) kon ik niet veel, maar aan Bad timing (met Art Garfunkel) en Performance (met Mick Jagger), het gekke zusje van Antonioni’s Blow-up, heb ik veel plezier beleefd. Toen maakten redelijk grote cineasten met duur betaalde popartiesten nog gewoon arthouse films. Daarnaast zag ik dit jaar weer eens een stapel documentaires. The art of the Steal (Don Argott, 2009) is een prachtverhaal over de grootste kunstroof allertijden, uitgevoerd door de stad Philadephia. En Last train home (Lixin fan, 2009) is een hartverscheurend portret van Chinezen die op grote afstand van huis, haard en kinderen werk vinden en tijdens het Chinese nieuwjaar de grootste moeite hebben terug naar huis te geraken. Models (1998) is een vroegere film van Ulrich Seidl over drie modellen en hun liefdeslevens en zo goed als een documentaire. Er gebeurt zo goed als niks, het is anti-drama, maar Seidl laat stukje bij beetje zien welk drama daarin schuilt. Okay, de vijf meest bijgebleven inhaalfilms zijn:
5. The exploding girl (Bradley Rust Gray, 2009)
De leukste ‘mumblecore’ die ik dit jaar zag (tip van Vidoliber). Evenwichtiger dan het eveneens fraaie In search of a midnight kiss (2007), beter dan Guy and Madeleine on a park bench (2009) en vooral veel mumblecore-der dan Cold weather (2010), de laatste van Aaron Katz, die het genre verlaten lijkt te hebben. The exploding girl is, in tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, een ingetogen boy meets girl, zeer secuur geschoten en aandoenlijk door de voorzichtigheid waarmee Gray (die we nog kennen van het uitstekende In between days) de protagonisten rondbeweegt.
4. Der siebente Kontinent (MIchael Haneke 1989)
Rechtlijnig portret over een gezin dat eruit stapt. Dwingend vanaf de eerste scene en wat mij betreft het beste deel van de “happy Austria trilogie” dat het vormt samen met Benny’s video en Funny games. Ik geloof dat deze film zijn afstudeerproject was. Nooit een vrolijke Frans geweest dus, wel vroeg getalenteerd.
3. Sans toit ni loi (Agnes Varda, 1985)
Hartverscheurend portret over een zwerfster, gespeeld door de onvolprezen Sandrine Bonnaire. Mensen die haar weg gekruist hebben worden geïnterviewd en gaandeweg blijkt dat niemand haar heeft leren kennen maar dat ze tevens iedereen geraakt heeft. Van Varda zag ik dit jaar ook nog Les plages d’Agnes. Prachtige filmster, leuk mens.
2. Tokyo-ga (Wim Wenders, 1985)
De intrigerendste documentaire die ik dit jaar zag. Wenders vliegt naar Tokyo om daar te kijken of hij de verloren wereld van Yazujiro Ozu kan vinden. Hij vindt diens cameraman met wie hij een indringend en emotioneel gesprek heeft. Verder vindt Wenders vooral scènes die zich net bezijden de werkelijkheid lijken af te spelen. Golfers op een dak, een fabriek die plastic gerechten maakt voor in vitrines, 50’s enthousiastelingen die in het park samenkomen om te dansen. En bovenop de Tokya Tower vindt hij Werner Herzog, die zegt dat je tegenwoordig de ruimte in moet om nog een puur, origineel beeld te schieten. Een boeiende film over oorspronkelijkheid, verandering en de relatie van een filmer daartoe. Klinkt high-brow, is het ook, maar het is ook gewoon een hoop kijkgenot.
1. Farewell, my concubine (Chen Kaige, 1993)
Het talent waarmee Chinezen elkaar te gronde kunnen richten is het thema van menig Chinees cinema-spektakel en Farewell, my concubine is één van de beste in het genre. Met zo’n geschiedenis heb je ook geen Tweede Wereldoorlog meer nodig. De opeenstapeling van historische drama's, en de effecten daarvan op een mensenleven, worden zichtbaar gemaakt doordat we twee jongetjes en hun carriere bij de opera een paar decennia volgen. Tussen de ellende door leer je ook nog een en ander over de Chinese opera. Al is me dat ook vooralsnog een portie ellende. De film is tot twee maal toe verboden in China, maar in feite is het een godsmirakel dat ze Chen Kaige niet gewoon op een aftands achterafpleintje in de provincie hebben opgeknoopt.
De teleurstellingen van het jaar
Niet de slechtste films van het jaar, maar de films waarbij we ons afvroegen of we dezelfde film hadden gezien als de recensent van de krant.
3. Le quattro volte (Michelangelo Frammartino)
Er zit één heel lang shot in, waarin een heel verhaal verteld wordt en waarin de dieren goed meewerken. Zonder competitie de meest indrukwekkende take van het jaar. Maar verder vond ik het een afgekloven film over het leven, verteld in seizoenen, die met name door de woordenloosheid makkelijk te overschatten is.
2. Poetry (Lee Chang-dong)
Lee Chang-Dong en ik worden geen vrienden meer. Secret sunshine vond ik al niet te pruimen, dit was nog een graadje erger. Qua thematiek een soort arthouse-versie van Dead Poet’s society en, als je er even over nadenkt, bijna net zo stompzinnig.
1. The tree of life (Terence Malick)
Dit was mijn grootste teleurstelling van 2011 want The tree of life had een toptien-film kunnen zijn, als Malick niet zo zichtbaar had ingezet op een meesterwerk. De zeer nauwkeurig gekozen scenes uit het leven van een opgroeiend jongetje met de onmogelijke vader zijn bij vlagen zo indrukwekkend dat ik op een gegeven moment inwendig zat te vloeken als er weer planeten of prehistorische beesten het beeld in werden geschoven.
Beste documentaires van 2011
3. How to die in Oregon (Peter D. Richardson)
De beste documentaire over euthanasie die ik ken en die bovendien twee kanten belicht. Want net als je denkt dat het toch logisch is dat mensen die ondraaglijk lijden voor de dood mogen kiezen, krijgen we het verhaal van een vrouw die op het laatste moment anders besluit, en zielsgelukkig is met elke dag die ze nog heeft. Het verandert je mening niet, maar het maakt wel de complexiteit invoelbaar. Net zoals Lake of fire dat in 2006 deed met abortus.
2. Inside job (Charles Ferguson)
Voorbeeldig gemaakte docu over de economische crisis, waarin we oog in oog komen te staan met Het Kwaad, en waarin Het Kwaad arrogant terugstaart.
1. Restrepo (Sebastian Junger, Tim Hetherington) & Armadillo (Janus Metz)
Twee indringende en razendspannende docu’s over Afghanistan die nauwelijks voor elkaar onderdoen en hetzelfde punt maken. Een paar Denen kunnen na een periode aanwezigheid in een of andere vallei trots zijn op het doodschieten van drie Taliban-strijders. En een paar Amerikanen kunnen na hard werken trots zijn op het oprichten van een tweede uitkijkpost, een soort veredelde boomhut. Geen eer te behalen daar. Deze films zijn verplichte kost, nee strafwerk, voor Jolande Sap.
Beste speelfilms van 2011
We tellen af…
20. submarine (Richard Ayoade)
19. Beginners (Mike Mills)
18. Blue Valentine (Derek Cianfrance)
17. Never let me go (Mark Romanek)
16. Attenberg (Athina Rachel Tsangari)
15. Skeletons (David Decoteau)
14. Le gamin au vélo (Jean-Pierre & Luc Dardenne)
13. The trip (Michael Winterbottom)
12. Hors satan (Bruno Dumont)
11. Apan (a.k.a. The ape, Jesper Ganslandt)
10. The arbor (Clio Barnard)
Engeland was het meest succesvolle filmland dit jaar, want ze zijn met vijf (!) films vertegenwoordigd in mijn top twintig. The arbor is een unieke film, waarin authentieke dialoog in de mond gelegd wordt van acteurs. Moet je even aan wennen, is na vijf minuten gewoon. En dan hakt dit waargebeurde verhaal over een schrijfster (Andrea Dunbar) die haar kinderen verwaarloost er hard in.
9. Goruden Suramba (a.k.a. Golden slumber, Yoshihiro Nakamura)
Elk jaar is er wel zo’n rare Japanse komedie waar ik aan blijf haken en die aan het einde van het jaar toch weer mijn toptien binnenwandelt. Nakamura was vorig jaar verantwoordelijk voor het verrukkelijke Fish story. Golden slumber is iets minder sterk maar dit verhaal over een man die verdacht wordt van moord op een politicus en het op een rennen zet is wederom erg vermakelijk. Met van die gekke types die je alleen in Japanse films voorbij ziet komen.
8. Michael (Markus Schleinzer)
Ijzingwekkend, precies en met veel goede smaak uitgevoerd. Want een film over een Oostenrijker die een klein jongetje gevangen houdt kan zo ontsporen. Michael roept de vroegere films van Haneke in gedachten. Zowel camerastandpunten als editing lijken erg op die van Der siebente Kontinent. Schleinzer houdt de echte gruweldaden buiten beeld, waardoor je tegen wil en dank langzaam een beetje gewoon raakt aan die abnormale situatie. Maar door een prachtige scenariovondst hakken de laatste scenes, waarin je niks krijgt te zien, er bikkelhard in. Zweet in je handen na afloop.
7. Les amours imaginaires (Xavier Dolan)
Fris en fruitige eye-candy die gemakkelijk als oppervlakkig afgedaan kan worden. Maar ik vond dit juist een van de gelaagdere films van het jaar. Dolan presenteert een verhaal over een stel verwaande, aan uiterlijk vertoon verknochte mensen en contrasteert deze met alledaagse mensen die via interviews laten zien hoe echt, gelaagd en herkenbaar ze zijn. En wat vindt de kijker? Die vindt die echte mensen saai. Dolan is een bijzonder slimme cineast, die leuke spelletjes speelt met de kijker en vorm en inhoud zeer goed met elkaar weet te verenigen.
6. Norwegian wood (Tran Anh Hung)
Het komt niet vaak voor dat een film in zo’n hoge mate wel moet tegenvallen en het vervolgens niet doet. Het boek (van Haruki Murakami) is fantastisch, de regisseur (Tran Anh Hung, die we kennen van o.a. Cyclo) ook. Het zijn de momenten waarop Hung niet zijn best doet om het boek te volgen en zijn aandacht besteedt aan de vormgeving en de locaties dat hij de geest van het boek nog het best te pakken heeft. Hung, die gelukkig veel aan de kijker overlaat en weinig uitlegt, weet te emotioneren met statische shots. Het zou misschien beter zijn geweest als het boek niet had bestaan. Dan had deze film veel meer de aandacht gekregen die het verdient.
5. Aurora (Christi Puiu)
Dit is niet voor iedereen. Je moet inderdaad effe niks beters te doen hebben. Aurora duurt drie uur, en na een uur vraag je je af – volgens mij terecht – waarom dit niet in vijf minuten had gekund. Maar in het tweede uur gaat het broeien en gaat dit verhaal over een gefrustreerde man die aan het moorden slaat onder je huid zitten. Ik kan slecht gokken dat het eerste uur daaraan bijdraagt. Het derde uur is fenomenaal. De hectiek neemt toe en de apotheose, daar is maar één woord voor: Roemeens. Van de Roemenen hebben we de afgelopen jaren toch veel moois mogen ontvangen (ze stonden vorig jaar bovenaan mijn eindlijstje). En Christi Puiu (die we nog kennen van The Death of Mr. Lazarescu) is een ‘player’, die ons hier na de laatste scene verbijsterd achterlaat. Drie uur meanderende cinema en dan een grap? Ja. Maar die voelt niet aan als een flauwiteit, maar als een statement dat de hele film bij zijn kloten grijpt en verheft tot grootse cinema.
4. A separation (Asghar Farhadi)
Misschien wel de compleetste film van het jaar, want dit script bereikt het onmogelijke. Het is een soort echtscheidingsthriller die tussen neus en lippen de stand van het land geeft. En het land is Iran, een van de minst begrijpelijke staten op de wereld. Farhadi (van About Elly) is in staat de film tjokvol met interessante dilemma’s te stouwen en toch de vaart erin te houden. Tevens is A separation goedbeschouwd een heel toegankelijke film die mijlenver verwijderd is van het werk van contemporaine Iraanse arthouse-cineasten die soortgelijke thema’s behandelen, maar A separation bereikt artistiek niets minder. Petje af.
3. Hahaha (Hong Sang-soo)
Zo hemelbestormend en vernieuwend als in zijn beginperiode (Virgin stripped bare by her bachelors, Woman at the beach) zal Hong Sang-soo niet meer worden, maar met Hahaha zet hij ten opzich te van zijn recentere films een reuzenstap. Gebleven is de kabbelende stijl, de pijnlijke scènes, de onderhuidse melancholie, maar nooit tevoren wist hij met zijn geijkte thema’s deze diepte te bereiken. Nog nooit was de bittere ernst zo onzichtbaar en toch zo voelbaar. Hahaha analyseert een Zuid-Koreaans probleem in de relatiesfeer. Hoe minder je van elkaar weet, hoe makkelijker het is, zo lijkt de algemene houding. En dat weerhoudt stelletjes ervan zich teveel in elkaar te verdiepen. Om het spannend te houden. Het leed dat deze haast ziekelijke bindingsangst veroorzaakt ziet de kijker gaandeweg groeien, maar de personages lijken net zozeer hun best te doen om zichzelf te overtuigen als de ander en lopen hun ondergang met open ogen tegemoet. En de kijker denkt er het zijne van. Prachtige, diepzinnige film van een topcineast die eindelijk zijn draai gevonden lijkt te hebben.
2. Midnight in Paris (Woody Allen)
Als het wederzien van een hele goede vriend. Vorig jaar stond Woody Allen nog bovenaan mijn lijst van tegenvallers (met When you meet a tall dark stranger). Ik weet helemaal niet of ik deze film overschat (hij is vast vele malen ondergeschikt aan het vergelijkbare The purple rose of Cairo) maar dat kan me ook niet zoveel schelen eigenlijk. Ik was zo blij dat Allen het kunstje van een geslaagde komedie nog een keer flikte dat ik geëmotioneerd in mijn stoel zat, bij een geslaagde komedie. Daarmee was het dus een van de meest bijzondere kijkervaringen van het jaar. Het voelde een beetje als een mirakel. En hoe Allen erin geslaagd is minsten
s een decennium niet op het idee te komen Owen Wilson eens voor een rol te vragen was dan misschien wel het tweede mirakel.
1. Meek’s cutoff (Kelly Reichardt, 2010)
Het is de tweede keer dat Kelly Reichardt mijn lievelingsfilm van het jaar maakte (de vorige was Wendy and Lucy). Dit was alleen al mijn meest memorabele kijkervaring omdat ik niet vaak bij slow-slow-slow-cinema zo aan mijn stoel genageld heb gezeten. Ik vond Meek’s cutoff vreselijk spannend, en dat lees ik eigenlijk nergens terug. Een groepje settlers reist door de prairie op zoek naar water. De reis gaat beduidend langzamer dan bij John Wayne altijd het geval was, en de prairie ziet er eigenlijk niet uit. Ze nemen een indiaan gevangen omdat die weleens wat slechts zou kunnen doen, maar langzaam ontstaat de vraag of deze indiaan niet de redding kan betekenen. Het is niet moeilijk om in dit thema de tijdsgeest te lezen. Het leven van de meeste mensen staat bol van de vreemdelingen. Als je er nog nooit eentje ontmoet hebt, dan zie je op tv wel wat voor ellende het allemaal is. En sja, hoe moet dat verder? Meek’s cutoff is het vreemdelingenprobleem in parabelvorm en lijkt te zeggen dat het uiteindelijk, helemaal aan het einde van de rit, aankomt op vertrouwen. Ik kan geen andere film opnoemen met een vergelijkbaar thema. Laat staan dat ik een film kan opnoemen die dit thema zo indringend en invoelbaar maakt. Niet dat een film van mij maatschappelijk relevant hoeft te zijn overigens, maar als een film in opperste spanning weet te eindigen, met de settlers van toen op de 'crossroads' in dat enorme landschap, en op dat moment tevens de kijker in 2011 weet aan te spreken, dan heb je begrepen waar cinema toe in staat is.
olafk