[cd, Constellation/Konkurrent]
Je kunt de Amerikaanse artieste Carla Bozulich bepaald niet betichten van het feit dat ze zichzelf herhaalt. Sinds 1982 laat ze van zich horen middels groepen als Invisible Chains, The Geraldine Fibbers, Scarnella (met Nels Cline), Fake Party! en Ethyl Meatplow. Tevens werkt ze samen met Milk Cult, Mike Watt, Wayne Kramer, Barry Adamson, Willie Nelson, Lydia Lunch, Blue Willa en vele anderen. Daarmee doorkruist ze diverse genres, van rock, roots en neofolk tot avant-garde, industrial en abstracte geluidskunst. Als ze in 2003 solo verder gaat en met het Willie Nelson coveralbum Red Headed Stranger op de proppen komt, weet ze te verassen met bijzondere country interpretaties. Mijn kopje thee is het niet, maar haar eigenzinnigheid valt te prijzen, Voor mij komt ze weer in beeld als ze in 2006 haar album Evangelista presenteert, waarmee ze voor het eerst deel uitmaakt van het prestigieuze Constellation label. Ze vaart nu meer een experimentele koers. Hierna adopteert ze deze titel als naam voor haar telkens wisselende muzikale combo. Zij deelt bij Evangelista de lakens uit, maar deelt deze wel met meerdere artiesten. Er volgen 3 spannende albums, waarop je een surreële mix van rock, blues, industrial, noise, psychedelische, filmische en experimentele muziek krijgt. Het is uiterst ongemakkelijk, maar weet je toch weet te grijpen. Zij is eindelijk weer eens zo’n artiest die grootse muziek maakt, die groter is dan de artiest zelf. Zo zie je er tegenwoordig maar weinig. Een intrigerende dame.
Op haar nieuwe album Boy neemt ze weer haar eigen naam aan. Vermoedelijk omdat ze nu weer het merendeel zelf heeft gefabriceerd. Naast bezwerende zang brengt ze gitaar, bas, synthesizers, samples en loops. Daarnaast krijgt ze steun van John Eichenseer aka Jhno (keyboards, altviool, drums, elektronica, duduk, achtergrondzang) en her en der ook van Andrea Belfi (drums, synthesizers), Shahzad Ismaily (drums) en de achtergrondvocalisten Leah Bozulich, Dominic Cramp (Evangelista, Lord Tang), Jessica Anthony, Rupa Marya (Rupa & The April Fishes), Gambletron (tevens drums) en Great Aunt Lily. Ze spelen echter alleen een bijrol, zij het wel een belangrijke want het geeft de skeletachtige creaties van Bozulich rijkheid en diepgang. Bozulich zelf is natuurlijk al gewapend met een ijzersterk, intrigerend stemgeluid, maar wat ze hier laat horen is nauwelijks te beschrijven. De muziek is haast rudimentair en bevat kop noch staart. Alleen haar sterke zang zorgt voor een soort vloeiende lijn. In de openingstrack “Ain’t No Grave” brengt ze bijvoorbeeld een spookachtige mix van no wave en avant-garde, die wel wat van de vroegere Nick Cave en de latere Scott Walker wegheeft. De associatie met deze laatst genoemde artiest komt wel vaker terug door de bevreemdende en angstaanjagende sfeer die ze weet neer te zetten. Daarbij ontpopt ze zich als een veelkoppig, traag voortbewegend monster dat zich door een zwartgeblakerde wereld vol karkassen baant. Ze snijdt door genres als avant-garde, gothic, post-rock, jazz en experimentele muziek en stipt en passent persoonlijke en wereldthema’s aan. Het is vuil, onheilspellend, duister, psychedelisch en dikwijls ook wonderschoon. Geen muziek om het je gemakkelijk te maken, maar muziek die langzaam maar hard op je borst beukt om de essentie eruit te voorschijn te halen. Hierbij moet je naast de eerder genoemde associaties ook denken aan Blues Control, Elizabeth Anka Vajagic, Diamanda Galas, Dianne Rogerson, Human Greed, Can, Hangedup, Set Fire To Flames, Pink Floyd en Grouper. Maar eigenlijk past er eigenlijk geen enkele vergelijking bij deze innovatieve en uiterst originele klankkunst. Bozulich schetst hier een postapocalyptische wereld, die een diepe indruk weet te maken en op spannende wijze balanceert tussen muziek en non-muziek. Schoonheid belicht door een zwarte parel. Boy oh boy, wat een overdonderend meesterwerk!
door Jan Willem Broek