Ik zit in een Bugatti Veyron, topsnelheid 410 kilometer per uur. De lak heeft een onwerkelijke kleur blauw. Het soort hemelsblauw dat je wel eens op gephotoshopte ansichtkaarten van duikvakanties……Nee. Wacht.
Ik zit in een Ferrari 275 GT uit 1964 . Groene lak met een champagne-achtige gloed. De glad lederen bekleding vormt zich naar mijn kont als een warm pakje boter tussen twee flessen cola in een boodschappentas. De wind splijt mijn haren in het soort scheiding waar ooit de term bad hair day voor uitgevonden werd. De zon is in topvorm. Langs me strekt een beeldschone dame zich uit, het is een wonder hoe zij steeds indut terwijl ik indruk probeer te maken door het Italiaanse ijzer van het gaspedaal zo diep mogelijk in te trappen. Ik scheur omdat het kan. Je scheurt tegenwoordig sowieso zelden omdat het moet, waarom zou je? Ik kan me maar twee gevallen bedenken dat je geen keus hebt; of het is een zwangerschap die tot zijn hoogtepunt komt, of je bent een schurk. Ik ben geen schurk.
De vrouw schudt haar haren los, ik kijk opzij in een poging te communiceren maar blijf hangen bij haar caramelkleurige dijen. Ze reflecteren de zon fenomenaal. Een moment waan ik me in de Zuid-Algerijnse Sahara, een fata morgana inwandelend. Maar dit is echt vrouwenvleesch, het soort waar God niet veel van had toen hij de mens schiep. Rijkelijk gevuld maar strak als tentzeil. Ze legt haar kuiten te rusten op het dashboard, ze doet alsof ze me niet ziet staren. Het is een knap staaltje acteren want het kwijl rond mijn lippen vormt inmiddels bellen die als ze klappen meteen de Ferrari ondersoppen. Als ze opzij kijkt ben ik de lul. Die zorgvuldig opgebouwde cool waarmee ik haar een dag geleden in mijn Ferrari kreeg, in een klap van mijn kwijlbel verloren. Een dag geleden. Ze bukte bij het stoplicht en raapte iets op. Ze bukte zonder d’r benen te buigen, een te fanatieke fysiotherapeut zou daar misschien op afknappen, de normale man schat zoiets op waarde. Je ziet het niet veel meer, de buk zonder buig. Ik stopte langszij en bood haar een lift aan, de benen in mijn slippers voelden als appelmoes maar mijn geest was vastberaden. Dit was de dag van de caramelbenen. Ik bibberde even. Ze keek me aan en lachte haar tanden bloot. Ik wuifde met mijn hand en bood haar de bijrijdersstoel aan. Ze stapte godverdomme nog in ook.
Nu, een dag later, de Italiaanse rivièra op steenworp afstand, die caramelkuiten op mijn dashboard. Het leven was zelden zo goed voor me. Ik dwaalde bewust even af en dacht aan die ene nacht met een achtergrondzangeres van Prince, die me na de daad doodleuk vertelde dat die kleine een grotere had. Dat maakte me toen vrij pissig, nu niet meer, de acceptatieschaamte voor mijn kleine naar binnen gebogen piemel was ik allang voorbij. Het gaat er immers om hoe je hem beweegt, niet hoeveel organen je raakt tijdens het stoten.
Een gelateria was de juiste plek om te stoppen. De dame stapt uit en voordat ik er iets aan kan doen zie ik een hint van haar achterste. Het stukje waar de ronding van de bil bij het been aansluit, één van de mooiste plekjes van het vrouwenlichaam en in dit geval het soort kunstwerk waar Da Vinci maanden op gezwoegd zou hebben. Schaaf, vijl, hak, buts. Sommigen, ook wel sukkels genoemd, zouden dit kont/been samenspel niet als perfect categoriseren, het vlees was immers niet op toen het hier werd uitgedeeld maar dat maakt het alleen maar mooier, die overdaad aan plekken om íets mee te doen. Gewoon, Íets.
Ondertussen begin ik me af te vragen waarom de vrouw zomaar met me mee is gegaan. Zonder één woord, zonder één rare blik, zonder op zijn minst een spottende glimlach. Die nonchalante krul in haar haren doet vermoeden dat ze het leven neemt zoals het komt, niet teveel nadenkt. Ze zou nog met een kameel op stap gaan als die een beetje kon rappen. Zo’n type. Het stuk van haar nek naar haar bekken is gewelfd als een voorgevel ontworpen door Gaudí, op het randje van onbalans maar des te prikkelender voor het oog. Halverwege; haar navel, die tegenwoordig de favoriete hangplek van Eros schijnt te zijn, net maar dan ook net niet een klein beetje uitpuilend. Perfect.
De streek rond haar bekken is bedekt door een lapje vale spijkerstof, je zou het een broekje kunnen noemen maar het woord broek impliceert dat er benen in pijpen verdwijnen, dat is hier maar nauwelijks het geval. Het zou trouwens een belediging voor diezelfde benen zijn als die ergens in zouden verdwijnen en bovendien een onnodig brute misdaad jegens de man en diens zintuigen. De benen van deze dame; ze zijn naast het functionele robuuste stappers-ding, gemaakt ter keiharde verleiding. Ter verleiding der hulpeloze mannenharten, die één voor één smelten als ijs in de zomerzon. Een stel benen waar iemand, ooit, een idee voor een chocoladereep aan over hield, de Twix (voorheen de Raider, r.i.p.). Dat was trouwens een behoorlijk succesvol idee, achteraf gezien. De bedenker moet deze dame ook ontmoet hebben, of een van haar voorgangers. Je kunt je nauwelijks voorstellen wat mannelijke fantasie doet met het beeld van dat stel benen en toegang tot tonnen chocolade en caramel. Dan poep je in een mum van tijd gouden keutels. Succes gegarandeerd.
Weer ingestapt, de Ferrari was nog warm dus van 0 tot 100 in 6 seconden, de haren van mijn date vrijuit flirtend met de wind. Ik moet me inspannen ook regelmatig op de weg te letten. Ik moet me inspannen niet keihard los te gaan op die door de hemel bezongen dijen. Ik….BOEM…te laat…
Wakker. Slijm op mijn kussen en 4, het nieuwe Beyoncé album op repeat….klote wat een benen.
(Joris Heemskerk)