[cd, Indies Scope]
De groep BezoBratři wordt in 2004 opgericht als een aantal Tsjechen en één Slowaak de koppen bij elkaar steken om muziek te gaan maken. Dat doen ze onder meer met eigengemaakte fluiten van de zwarte vlierbes. De gedachte erachter is dat fluiten kopen te duur is en het geen oorspronkelijk geluid geeft. Ze maken hiermee de schaapsherdersfluit (fujara), de boventonenfluiten (koncovka) en de fluit met zes gaten. “Bez” is Tsjechisch voor de zwarte vlierbes en “Bratři” is Tsjechisch voor broerders. Samen vormt het dan de naam van de band. In 2007 debuteren ze met het album BezCeler, hetgeen iets als “zwarte vlierbes selderij” betekent. De muziek draait vooral om het gebruik van de fluiten naast enkele andere instrumenten, wat een authentiek folkloristisch geheel oplevert. Drie jaar later verschijnt hun tweede album BezoBav, ofwel “zwarte vlierbes plezier”. De zeven muzikanten grijpen hier breder om zich heen. Ze hebben zich hier namelijk tot doel gesteld om traditionele muziek meer te vermengen met de hedendaagse. Hierbij putten ze vooral uit de Moravische en Slowaakse bronnen, die ze combineren met moderne folk. Ook het instrumentarium is enorm uitgebreid, want deze bestaat naast de fluiten en zang nu ook uit viool, didgeridoo, doedelzak, darbuka (vaastrommel), djembe, Joodse harp, cimbalom, cello en accordeon. Een ijzersterk punt is de zang die wisselend door mannen en vrouwen wordt uitgevoerd en dikwijls ook meerstemming, die soms zelfs op polyfonische wijze ten gehore gebracht wordt. Ik denk dat de muziek voor de Westerse luisteraar als puur traditioneel overkomt, maar de mengelmoes aan instrumenten en culturen, neem alleen de Afrikaanse percussie-instrumenten of de Australische didgeridoo al, maakt dat het toch echt van deze tijd is. De wonderschone muziek is ook nog eens doorspekt van een onaardse, universele melancholie. Een prachtwerk!
Dan wordt het weer geruime tijd stil rond de band. Nu zijn ze weer helemaal terug met Desátý Den Trní, hetgeen “tiende dag van doornen” betekent, wederom uitgebracht op het klasse label Indies Scope. Dit keer geen verwijzing naar de zwarte vlierbes, ofwel de fluiten. Dit heeft alles te maken met het feit dat de fluiten niet meer zo’n grote rol spelen. De groep blijft wel trouw aan de akoestische en folkloristische benadering. Ze gebruiken de traditionele teksten van volksdichters uit Bosnië, Moravië, Slowakije, Servië, Oekraine en Tsjechië plus enkele van henzelf als basis voor de muziek. Deze worden in hedendaagse arrangementen gestoken, waardoor ze een meer songgericht album hebben gemaakt en waarbij de zang nog meer centraal komt te staan. Van de vorige incarnatie zijn nu alleen Janek Běťák (zang, viool, altviool), Pavel Cisarik (zang, fluiten, chalumeau, doedelzak, klokkenspel, Joodse harp, percussie), Klár(k)a Císaríková (zang, viool) en Petr Šebela (zang, accordeon) over, waarmee Pavel Cisarik nog het enige lid is dat er al vanaf het begin bij is. Ze hebben zich hier versterkt met Tomás Byrtus (zang, percussie), Jaroslav Mareček (contrabas, zang) en gastdrummer Jan Glembek. Onder percussie-instrumenten vind je de darbuka, davul, bodhran en tamboerijn. De afwisselende zang en samenzang komt hier heel mooi uit de verf, maar ook de composities steken nog beter in elkaar. Er zit een gepassioneerd in de liederen, die je niet onberoerd laten en je mee weten te slepen. In het overdonderende “Uz Polje Ruža Procvala” is het zo droef en wonderschoon dat het bijna pijn doet. Maar ook de andere songs zijn ijzersterk en gedreven; er zit echt geen zwakke tussen. Denk aan een fijne potpourri van Warsaw Village Band, Kolinda, Karikás, Hedningarna, Radůza, Amira, Tara Fuki, Christina Pluhar, Owain Phyfe, Mostar Sevdah Reunion en Muzsikás. Het is een wereldplaat van niveau geworden, vol met universele melancholie en schoonheid. Hulde!
Luister Online:
Desátý Den Trní (albumfragmenten)
door Jan Willem Broek