Altijd vooruit, nooit stil blijven staan, blah blah. Maar stilstaan wilde ik nu al helemaal niet want die dance en drum’n’bass begonnen toch echt al snel te roesten bij mij. Wat nu? Terug naar rock en gitaren wilde ik ook niet. Of toch wel?
In 1997 was het afgelopen met WATT, het blad met de ronkende gitaren dat ook verder durfde te kijken dan die gitaren. Abonnement werd automatisch omgezet in Oor. Heel erg jammer, want ik had wel een zwak voor WATT (zoals bekend), en Photek en Miles Davis had ik waarschijnlijk minder snel ontdekt zonder het blad. Oor kende ik natuurlijk wel, en was vooral te pop en vaak ook te middle of the road voor me. Maar je moet toch wat hè; The Wire kende ik nog niet en was ook wat bruggetjes te ver waarschijnlijk op dat moment. Dus Oor it was, met als primair doel: wie van die recensenten kan ik vertrouwen? Robert Heeg ging nog even mee naar de Oor, maar hij schreef minder en minder, en bovendien begonnen onze smaken toch wat uit elkaar te liggen. Begon hij opeens allerlei Americana leuk te vinden, en na Zappa vooral Neil Young de hemel in te schrijven. Dacht het niet.
“Think for yourself, question authority” is een sample die bij Tool ergens langskomt, geloof ik, en dat deed ik dan ook. Maar toch, nieuwe muziek, nieuwe genres, nieuw blad; je moet toch iemand hebben. Vind ik dan. Na enkele edities was het wel duidelijk: Jacob Haagsma was de man om te volgen. Enerzijds veel dance en elektronica bij het door hem besproken materiaal, maar vooral ook jazz, avantgarde en geïmproviseerde muziek. Spannend! De jazzontmaagding was inmiddels heerlijk en succesvol verlopen, maar echte improv en avantgarde was nog onbekend. John Zorn had ik weleens van gehoord, ook wat muziek gehoord die echter nog niet direct tot een innige omhelzing had geleid. Wel een naam om verder in de gaten te houden, wie weet voor later, als ik groot zou zijn.
Bill Laswel kende ik dankzij Panthalassa natuurlijk wel. Bleek hij ook in de improvrockband Massacre te zitten. Moest ik meer van weten, al was het alleen al om het feit dat ik Massacre als naam kende van de semi-legendarische oldschool deathmetal band. Laswell deed het samen met Fred Frith en Charles Hayward, waarbij vooral die eerste een grote naam was in de avantgarde. Zei Jacob Haagsma, en wie was ik om hem tegen te spreken? Natuurlijk had hij gelijk, maar toen was het vooral gewoon geloven wat de ander zegt.
Jacob gaf Funny Valentine een zeer lovende recensie. Zoveel lovende recensies schreef hij niet, dus moest Massacre wel echt goed zijn. Hup, wederom op het fietske naar de platenboer in Sittard, en ze hadden hem ook nog liggen daar (een unicum kwam ik later achter, want het Tzadik label vond vrijwel nooit de weg richting de Limburgse platenzaken). Niet luisteren, direct kopen.
Dat was maar goed ook, want ik niet of ik hem zou hebben gekocht als ik hem had beluisterd. Beetje het Voivod – Nothingface effect, die ik ook heel veel keren moest beluisteren voor de verwondering plaatsmaakte voor bewondering. Echt, die eerste paar keer luisteren was een hel. Geen aanknopingspunten. Gitaar, drums en bas, maar dan net even anders. Weg songstructuur, weg song, geen riffs, geen vast ritme. Geen houvast. Ja, track ‘Down To Five A Day’ begon nog als een geflipt Primusliedje, maar daar hield mijn referentiekader ook wel op. En dan lig je open, met Massacre die ongegeneerd zout in de wond strooide. Dat was niet fijn, maar daar wilde ik potverdomme niets van weten want dit moest ik wel goed gaan vinden van mezelf.
Maar wat moest ik er nu mee? Ik heb Sugartooth enkele afleveringen geleden betiteld als de deconstructie van rock, maar dat was eigenlijk grote onzin, vergeleken met Massacre. Ja, dit was rock, als je puur naar de bouwstenen keek. Maar die bouwstenen werden vervolgens op volkomen absurde manier op, achter, over, onder en door elkaar gezet; deconstructivisme in zijn puurste vorm en volkomen vervreemdend voor mij op dat moment. Was ik te ver gegaan? Probeerde ik iets waar ik eigenlijk niet aan toe was? Vooral ritmisch kon ik het nauwelijks volgen, want Charles Hayward weigerde een groove langer dan vijf seconden aan te houden, ook al leek de muziek dat best te passen. Hij varieerde constant in tempo, volkomen vrij, en toch bleef hij overduidelijk rocken; jazzterritorium werd nooit bereikt, ook niet door Laswell en Frith. Nu was Frith de grote absurdist van het trio, met zijn hoogst bizarre gitaargeluiden die soms nauwelijks als zodanig konden worden herkend. Laswell probeerde af en toe best wollig te funken of te dubben, maar kon net zo goed een complete soundscape uit zijn vier snaren halen. En zo, na een luisterbeurt of 25, begon ik het idioom beetje bij beetje onder de knie te krijgen, te waarderen, soms zelfs erg mooi te vinden. Maar het bleef altijd schuren, nergens voelde het ooit comfortabel genoeg om eens lekker ontspannen Funny Valentine op te zetten.
Nu is alles anders. Nu kan ik zien dat het daar echt is begonnen, mijn liefde voor improv – en bij Miles natuurlijk, maar was toch vooral jazzgericht – en avantgarde. Funny Valentine klinkt nu dan ook vooral heel fijn en prettig in de oren – makkelijk is het nog steeds niet, maar dat zegt niets over mooi of niet mooi. De vaak atonale toevallige melodieën hebben nog steeds die vervreemdende lading, vinden het nog steeds prettig om te schuren, maar ik ben dat schuren gaan waarderen. Misschien is het zelfs wel ‘houden van’ geworden. Door de achtergronden van improvisaties en nieuwe muziek te kennen, kan ik alles ook veel beter plaatsen, met als gevolg dat ik de muziek echt beter vind dan zonder die kennis. Is dat erg? Zelf vind ik natuurlijk van niet – het is zoals het is – en daarbij, ik vind die achtergronden nu eenmaal interessant (ik ben nu bijvoorbeeld De rest is lawaai: luisteren naar de twintigste eeuw van Alex Ross aan het herlezen, puur omdat ik graag duiding wil hebben en wil weten waarom dingen zijn zoals ze zijn).
Opvallend is dat deze Massacreplaat voor een improv-album makkelijk opnieuw opgezet kan worden. Vaak zijn het momentopnamen die vooral live pas echt tot hun recht komen, en verdwijnen improvcd’s regelmatig na enkele luisterbeurten – waarbij ik toch echt vond dat de muziek indrukwekkend en imposant was – in de kast om er maar sporadisch weer uit te komen. Funny Valentine heeft daar geen last van; wellicht dat het door het duidelijke rockgehalte in de muziek komt. Maakt ook niet uit; Massacre was en is een belangrijke band voor me gebleken, met grote invloed op mijn verdere muzikale voorkeuren en ontwikkelingen.
Funny Valentine zelf staat niet op Spotify, opvolgende live albums Meltdown (2001) en Lonely Heart(2007) wel.
(Bas Ickenroth)