50 x 90: 40. Long Fin Killie – Amelia (1997)

"The members were all highly-trained, enabling them to create complex, atypical music which usually featured hypnotically-bowed violins/celli, jazz-influenced drumming, and meandering ambient passages. Allmusic cited them as having "staggering levels of musicianly talent". Vocalist Luke Sutherland often delivered his cryptic, highly-literate lyrics in an androgynous falsetto voice."


Longfinkillie Mooi altijd, als andere mensen goed omschrijven wat een band precies doet. Maar als je bovenstaande leest – geknipt en geplakt vanuit Wikipedia – denk je met een notenneukende progfusionband te maken te hebben. Niks van dat, Long Fin Killie is een van de meest eigenzinnige indiebands die ik ooit heb gehoord. Experimenteel? Check. Geen prominente rockgitaar? Check. Drum'n'bass ritmes? Check. Omgevallen bak met "rare" instrumenten als bouzouki, hammered dulcimer, viool en saxofoon? Check. Invloeden van Can, krautrock, obscure indie, drum'n'bass, jazz, ambient? Check. En allemaal in een compacte popsongverpakking.

Waar ik dan wel dankbaar voor was, want de vorm was bekend. Kort en compact, zoals het popliedjes betaamt zegt het cliché dan. Dat was maar goed ook, want de muziek zelf, de inhoud, bleek behoorlijk experimenteel te zijn. En je moet ergens beginnen nietwaar? Het was weer eens zo'n kruispunt, zoals in '86-'87 toen ik hard begon te rocken en metallen, of juist in '94 bij het einde van diezelfde metal. Kritische punten met nieuwe onduidelijke bestemmingen. Spannend hoor. Maar om pats boem in de avantgarde te stappen: waar en hoe en wat? Dat kon ik dus niet. Eerst maar even bescheiden erin komen. Maar was long Fin Killie wel zo bescheiden? Oppervlakkig gehoord wel: Amelia klonk fijn, ingehouden, mooi melodieus, subtiel, eigenzinnig, en helemaal niet ontoegankelijk. Als drummer en inmiddels wat verder gevorderde drum'n'bassliefhebber ging ik vooral voor de bijl door de drummer, die alles superstrak inspeelde, vol live gespeelde drum'n'bassritmes, die tegelijkertijd ingehouden en licht opgefokt klonken. En op andere nummers speelde hij partijen die als rockdrummer nooit in me op zouden zijn gekomen. Eye-opener (of ear-opener?).

Daar doe ik de andere bandleden dan wel te kort mee, want ook de gitarist en bassist waren van precies hetzelfde niveau, met van die "staggering levels of musicianly talent". Goddomme man, ik wist niet dat je zo opgewonden kon raken van zulke ingehouden muziek. Nauwelijks een uitbarsting, continu dat gevoel dat ze loos kunnen gaan, en dat doen ze dan nergens. En dat is zo moeilijk als muzikant, wist ik. Wat een geweldige band.

Het was echter Luke Sutherland – zanger en multi-instrumentalist (al die rare instrumenten speelde hij) – die voor de echte betovering zorgde. Vol soul, zachtaardig, strijdvaardig, en ook weer die blijkbaar voor de band typische ingehoudenheid. Niet bang om de kopstem te gebruiken, alweer zo'n ongekend iets voor een ouwe röcker als ondergetekende. Dat hadden al die hardere rockbands nooit gedurfd, hoe vooruitstrevend ze in mijn oren ook waren geweest. Lef, moed, anders zijn. En dat hij vervolgens ook op de meest vreemde momenten de saxofoon de melodie van de gitaar laat overnemen, of de bouzouki voor de in mix zet terwijl de drummer zit te jungelen. Ongekend. En weer eens precies wat ik nodig had, want drum'n'bass was geweldig maar op enkele artiesten na al snel te eenvormig – een goede zijweg voor me, maar niet de hoofdweg.

Daar was ik dan toch teveel een bandman/muzikant/rockist voor op dat moment. Ook daarom was Long Fin Killie perfect passend; in feite een gewone indiepop/rockband maar dan way back in the leftfield. Blij als een kind dat ik deze band had ontdekt. De verwondering in het geluid is iets wat me vandaag de dag nog steeds, eh, verwonderd. Eigenlijk blijft de hele plaat nog steeds wonderlijk. Hoe in opener 'British Summertime' de strijkers plots het hele liedje overnemen, hoe de gitarist in 'Sugar Helping' en 'Deep House' de flageoletten gebruikt als hoofdriff, hoe de drummer in hetzelfde 'Deep House' strakker drumt dan de drummachine in 'Lipstick', hoe Luke Sutherland overal even welsprekend en overtuigend klinkt – of hij nu fluisterzingt of zijn stem bijna laat overslaan. Hoe dromerig en urgent (nee, dat vind ik geen vies woord) hand in hand kunnen gaan.

Zo teruglezend lijkt het alsof Long Fin Killie vooral een band is die op cerebraal niveau aanspreekt. Dan heb ik iets verkeerd gedaan want dat is pertinent NIET het geval. Dit is geen muzikantenmuziek, dit is makkelijk in het gehoor liggende moeilijke muziek die op een of andere rechtstreeks naar het hart gaat, en daar in mijn geval al 13 jaar stevig verankerd zit. Geen album om dagelijks op te zetten, maar eentje om te koesten, om van te houden, om te bewonderen, om te omhelzen en nooit meer los te laten. Nu kan ik de muziek ook duiden als een soort postrock, maar in 1997 was ik nog onbekend met de term. Overigens is het dan wel weer postrock van de atypische eigenzinnige soort, dus eigenlijk wordt het dan ook weer een nietzeggende term.

Amelia was album nummer drie, en bracht de band alleen in muzikaal opzicht voorspoed; commercieel succes of andersoortige populariteit bleef uit. Luke Sutherland speelde viool bij Mogwai, richtte Bows op – meer triphop/jungle georiënteerd – en schreef de romans 'Jelly Roll', 'Sweetmeat' en 'Venus As A Boy'. Hij maakt nu muziek met Music A.M.. De boeken heb ik nog niet gelezen, maar Bows heb ik wel gevolgd, en hoewel heel goed was Long Fin Killie toch specialer, beter, origineler. Prachtband die op deze manier posthuum de welverdiende eer toebedeeld MOET krijgen.

Luister op Spotify

(Bas Ickenroth)

Comments

comments

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.