Spacerock? Prog? Dance? Dub? Ambient? Van alles een beetje, en juist daarom zijn de Ozrics zo goed voor me geweest: me laten kennismaken met genres en stromingen die ik alleen van horen zeggen kende, maar nog niet naar durfde te luisteren. Maar de muziek zelf was ook meer dan fijn hoor.
De Ozrics, naast Motorpsycho nog zo'n belangrijke band voor vriend B. en mij in de jaren 90. Hij was wat eerder ingestapt, ten tijde van Jurassic Shift in 1993 al. B. kwam ook niet zo voort uit alleen maar metal, had altijd al meer indierock, funk in zijn bagage. Dan ben je sowieso al ontvankelijker voor nieuwe dingen. Goed, dat luisteren naar nieuwe dingen had ik mezelf dan wel aangeleerd zo langzamerhand, maar erg vlot wilde ik de harde gitaren niet verlaten. Daarbij, waar te beginnen? Bij de Ozrics dus.
Nu had vriend B. al meer laten horen, dus helemaal onbekend was ik niet met de instrumentale freaky nummers van de Ozrics, maar echt boeien deed het me nog niet. Beetje saai, te weinig kracht, teveel geneuzel, en alles leek zo op elkaar. Maar B. ging er helemaal in op, had intussen alles wat er te krijgen was van de Engelse hippies, en zo werd ik er regelmatig aan blootgesteld. En ach, vervelend was het nooit, het gleed makkelijk naar binnen, en eigen begon ik het steeds leuker te vinden. Geweldige muzikanten; gitarist en bandleider Ed Wynne zat bijna op Steve Vai-niveau bij sommige machtig mooie spacesolo's, de ritmesectie was heerlijk groovy en creatief, en die synths zweefden echt geweldig de ruimte in.
En ineens was daar ergens een omslagpunt: ik vond de Ozrics gewoon erg goed! En dat om en nabij het verschijnen van Become The Other, hun zevende album. Of eigenlijk twaalfde, als je de tapes uit de jaren 80 meetelt. Een laat punt om aan te haken eigenlijk, gezien Become The Other niet wezenlijk verschilt van eerdere platen. Wat heet, alle Ozricplaten klinken hetzelfde. Het is dan ook eerder dat ik eindelijk klaar voor Ozric was dan dat Ozric zo veranderde dat ik het plots wel leuk vond. Nee, op de wat ruwere eerste vijf tapes na – in 1994 uitgebracht als cd-boxset Vitamin Enhanced met mooie Kellogg's cornflakes hoes – klinken alle Ozric albums tot aan Waterfall Cities uit 1999 eigenlijk precies hetzelfde: een of twee spacerockers, minstens één nummer met dubritme, een proggy track, wat ambient, een heftig rockend nummer met oosters aandoende melodie, een dance/trance/techno nummer, en altijd ook een 'oploskoffiereclamesong' zoals het in recensies door Robert Heeg werd genoemd (een te vrijblijvend stukje muzak met schrikbarend Nescafé gehalte).
Het maakte me allemaal niets uit, die eenvormigheid. De Ozrics waren voor mij op dat moment de band die ik nodig had. Eindelijk werd ik op een fijn graduele manier geconfronteerd met voor mij nieuwe genres, precies wat ik altijd voor ogen had: vooruitgaan, nieuwe wegen. Inmiddels welbekend als je de voorgaande stukken hebt gelezen. Zo kwam ik erachter dat bliepende synths best goed klinken, dat ambient zeg maar echt mijn ding zou kunnen zijn, dat ik prog altijd wel leuk zal blijven mits gedoseerd aangeboden, en dat dubritmes erg relaxerend zijn ook zonder kruidige sigaretten. Bovenal vond ik het geweldig hoe de Ozrics alle stijlen in elkaar lieten overvloeien, gewoon deden wat henzelf het leukste leek om te doen. Gewoon lekker spacen, gekke fluitspeler als 'frontman', en stiekem de sterren van de hemel spelen.
B. houdt vol dat Become The Other eigenlijk al niet meer zo goed was als de voorgaande albums. Inmiddels kan ik daar wel in meegaan, maar aangezien het mijn Ozrics-instapplaat was heb ik hem lang te vuur en te zwaard verdedigd. Opener 'Cat DNA' heeft die voor Ozric erg typerende "krautrock-motorik goes spaceprog" aanpak; het zoveelste Ozricnummer dat zo klinkt kun je dan zeggen en dan heb je nog gelijk ook. Maar bij Ozric Tentacles maakt dat dus allemaal minder uit, en ga je – als je eenmaal in zit – gewoon mee richting de ruimte. De ruimte zoals die wordt gezien door een stel Engelse crust-hippies, dus met vreemde doch vriendelijke wezentjes en velden vol magische paddestoelen op verre, kleurrijke planeten. Wegzweven dus als je oppervlakkig luistert, maar wel gespeeld door hippies die niet alleen maar liggen te trippen maar meerdere uren per dag geconcentreerd oefenen op hun instrumenten.
Het zwaartepunt van Become The Other ligt in de tweede helft, vanaf de groovende midtempo spacerocker 'Neurochasm' via het trage, (voor Ozric-begrippen) zware en melodieuze titelnummer naar de furieuze oosterse etnorock van 'Vibuthi' met een doorflippende Ed Wynne op zowel akoestische als elektrische gitaar. Geweldige nummers, en hoewel qua vorm niet wezenlijk anders dan op andere albums, qua inhoud blijven deze ook nu nog huizenhoog favoriet. Na 'Vibuthi' ben je even murw gebeukt en ben je blij dat afsluiter 'Plurnstyle' heel relaxed spacedubbend de plaat tot een einde brengt.
Maar zoals gezegd vonden de eerdere aanhakers deze plaat al wat minder worden. De toetsenist en drummer die op de eerdere platen hadden gespeeld besloten zich volledig op hun andere band Eat Static te richten, en nieuwelingen op Become The Other waren niet van datzelfde niveau, was de veelgehoorde kritiek. Onzin zeg ik, wat betreft de drummer, want die nieuwe was gewoon ook erg goed. Maar eenmaal de backcatalogue goed kennende hoor je wel een kentering in het geluid: heel voorzichtig begint Ed Wynne de macht – die hij als voornaamste componist toch al had – naar zich toe te trekken, begint hij ook steeds meer toetsenpartijen in te spelen, en programmeert bij soms hele nummers van voor tot achter op zijn samplers en synths en zet die versies ook zo op plaa, daarmee de hele band buiten spel zettende. Zeker albums als Erpland en Arborescence (mijn huidige favoriet) kennen een hecht bandgeluid dat steeds minder en minder sterk zou worden de jaren erna. En in dat licht hoor je de verandering wel op Become The Other, maar nog marginaal.
Op later werk, na het verrassend goede Waterfall Cities uit 1999, was minder en minder Ozric en meer en meer Ed Wynne te horen: totaal dichtgeprogrammeerde tracks vol onmogelijk te spelen drumbreaks. Drukker ingevuld ook, vol bliepjes die steeds voorspelbaarder werden. Eigenlijk vreemd dat ze vooral gezien worden als progband tegenwoordig; het is vooral gedateerde techno dat de laatste jaren wordt gemaakt. Live bleven ze leuk, amusant, maar de platen zijn nu toch al tien jaar niet meer interessant. En dan is het wel fascinerend om te merken dat hoewel alles waanzinnig veel op elkaar leek, het wel een constante kwaliteit had. En die kwaliteit is sinds de alleenheerschappij van Wynne steeds verder te zoeken. Wellicht dat de oude bandleden teveel kritiek hadden, want inmiddels bestaat de band uit Wynne, vrouwlief op basgitaar, zoon op toetsen, en weer een nieuwe drummer. Een karikatuur is het geworden; vroeger een hippieband vol idealen, tegenwoordig een onemanshow van iemand die wel een hippie lijkt maar het stiemen erg leuk vind om dictatortje te spelen. Erg jammer.
(Bas Ickenroth)