Als ik zeg dat deze plaat klinkt als een kruising van U2, Pearl Jam en Live klinkt zal dat voor veel mensen juist een reden om met een grote boog eromheen te lopen. Toch klinkt Naveed echt zo. En hij is nog goed ook.
1995 was een moeilijk muziekjaar voor mij, ben ik achter gekomen tijdens het samenstellen van deze serie. Een overgangsjaar. Want: metal was definitief passé, dus dan kom je in de ruime wereld van 'rock' terecht. Een nietszeggende term want te vrijblijvend, er past teveel onder die noemer. Tenminste als je er niet zo in thuis bent, want ik was geen indierockkid die al op zijn 13e de krenten uit de indierockpap haalde. Een nieuwe wereld, maar waar nou naartoe? Dan maar dingen uitproberen. Met de Watt als leidraad ("het blad met de ronkende gitaren" heette dat toen nog te zijn) kwam je een heel eind. Ik vond in ieder geval dat ik me ook open moest stellen voor zachtere, makkelijker in het gehoor liggende rock en pop; goede muziek is goede muziek, toch? De nieuwe leidraad, dus veel nieuwe dingen proberen. Echter zo terugkijkend afgelopen jaar kwam ik bitter weinig nieuwe dingen uit 1995 tegen. Ja, usual suspects genoeg: Motorpsycho, Kyuss, dat soort dingen, maar de stonerrock/seventiesgroove machine moest nog op gang komen dus veel van die bands waren er nog niet. Industrial en grunge waren alweer over het hoogtepunt heen, dus daar hoefde je ook niets van te verwachten.
Ik vond Throwing Copper van Live best een fijne plaat; niet wereldschokkend, maar wel goede songs, een stevigere versie van R.E.M. – een band waar door velen mee gedweept wordt maar die van mij zo naar het ereportaal van overgewaardeerde bands mag worden overgezet – met kracht en plezier die ik bij R.E.M. nooit had gehoord. Goede drummer ook, en zonder het Messias-gedrag van Ed met de moeilijke achternaam was Live gewoon heel goed te hebben. Dus toen in de recensie onder andere Live werd genoemd was dat best een aanbeveling. Misschien moest ik die kant dan op? Gewoon proberen, en verdomd: Our Lady Peace kwam goed binnen.
Letterlijk trouwens, want 'The Birdman' begint direct met drum, gitaar en zang zonder enig intro. Wist je ook meteen of het iets zou worden tussen de band en jezelf. En zoals je onderhand weet: ik drum, dus daar let ik dan ook op. Niet te missen voor een drummer: die keiharde snare, alsof het vel nog strakker staat dan de huid over de jukbeenderen van Marijke Helwegen. Metalige galm dus ongedempt, en dan die drummer die graag een dubbelslag met zijn terugverende stok op de vierde tel maakt. Beetje vreemd dat hij dat in vrijwel elk nummer doet – handelsmerk oké, maar doseren is ook een kunst – maar het werkt wel, want de groove is lekker. En ook heel fijn was het gitaarwerk, beetje The Edge-achtig met veel hoog in het geluid en goede reverb- en flangerpedalen. Niet dat massieve dat een meer rechttoe-rechtaan rockband zou gebruiken. Het gaf de liedjes een zweveriger, zwieriger karakter, alsof ze alle kanten op konden gaan zonder die verankering door zware riffs.
Maar het meest opvallende was wel de stem van Raine Maida. Duidelijk de belangrijkste schakel in het geluid, laat hij zijn stem soms bijna breken van (gespeelde?) emotie, slaat hij over richting falsetto alsof het niets is, en overheerst hij de band met evenveel gemak als Ed K. en Bono V. Maar net als bij Live en U2 is dat bij de eerste paar platen geen probleem; hoewel een forse dosis pathetiek kan het niet verbloemen dat het allemaal fris en fruitig klinkt, met goede doses energie en enthousiasme, en bovenal een aantal heel mooie liedjes. Opvallend is dat het vooral memorabel wordt als het tempo iets omlaag gaat: 'Hope' en 'Denied' schakelen een tandje terug, houden in en laten de sfeer het werk doen, om af en toe tijdens het refrein – het beproefde recept – heerlijk uit te halen. Maida schittert echter vooral als hij zijn stembanden niet helemaal oprekt, dan klinkt hij geloofwaardig en oprecht. Prijsnummer is 'Under Zenith' waar de hele band aan de leiband is gelegd en zeer minimalistisch door de coupletten heen speelt; het refrein gaat vervolgens helemaal loos met een Maida die bijna over de rand van overacting gaat, maar hij komt er mee weg omdat het zo'n prachtsong is.
Dat het bij Naveed is gebleven wat betreft interesse in Our Lady Peace heeft meerdere oorzaken. Hoofdzakelijk was ik ten tijde van opvolger Clumsy op een heel andere plek in het muzikale spectrum, maar bijna even belangrijk is dat de band wel goed en prettig en fijn is, maar nooit grote hoogten bereikt, nooit echt de impact van bijvoorbeeld Ten van Pearl Jam weet te bereiken; het is uiteindelijk allemaal net even te gewoontjes – op die paar uitzonderingen na. Maar zoals ik al zei: 1995 was een overgangsjaar, ik was zoekende, en deze redelijk 'normale' alternatieve rock was leuk maar niet mijn uitdaging. Ik heb nog wel meer in dezelfde richting gekocht: Sponge met Rotting Pinata, Ascension van Stella/US. Ook dat zijn mooie platen gebleven, vooral die van Sponge, maar niet richtinggevend voor mij; gewoon, leuk voor erbij – en dat zeg ik zonder oneerbiedig te willen klinken.
Ik was trouwens erg verrast dat Our Lady Peace al die jaren door platen is blijven uitbrengen, en dat ze behoorlijk groot zijn in Amerika en (vooral) thuisland Canada. Na enkele jaren op non-actief bestaan ze weer/nog steeds en zijn ook zij bezweken voor integraal-oude-albums-live-spelen virus. Ik gun ze van harte alle succes, maar Naveed was zowel mijn begin- als eindpunt. En na het schrijven van deze zin en de vierde herbeluistering in twee dagen heb ik ook wel weer genoeg Our Lady Peace gehoord voor de komende tijd.
(Bas Ickenroth)