Zo, kan ik eindelijk eens gelegitimeerd loos gaan over Motorpsycho.
Er zijn zo van die dingen die je achteraf graag anders had gedaan. Zoals de beslissing om in 1994 niet mee te gaan naar Motorpsycho in Fenix. Vriend B. zei nog zo dat ik dan iets geweldigs zou missen. Ik wist wel beter want Demon Box was een rare, grillige, wisselvallige plaat met een veuls te lofi-e productie (nofi was op sommige plekken nog meer van toepassing). Een paar heel goede nummers – 'Feedtime' was een bonafide klassieker op de dansvloer van Fenix – maar teveel matigheid, teveel ratjetoe, niet gericht, lukraak, een lappendeken zonder structuur. Dus die avond heb ik fijn aan me voorbij laten gaan. Vriend B. ging wel en had de avond van zijn leven.
En om nou te zeggen dat het liefde op het eerste gezicht was tussen Timothy's Monster en mij, neuh. Ook nu weer een wisselvallige plaat, alle kanten opgaand. Losse verzameling liedjes. Had ik als archetypische albumman wel moeite mee; een band moest een consistent album kunnen maken, met hoogstens één (en twee als ik in een goede bui was) misser. Nu was Demon Box met dik 70 minuten al veel te lang, Timothy's Monster was een dubbel cd van 100 minuten. Kon nooit goed gaan en dat ging het ook niet. Maar vriend B. bleef er maar over bezig, en als we iets vanaf het begin dat we elkaar kenden (zal 1991 zijn geweest, denk ik) hebben gedaan is het elkaar bestoken met muziek. En zo ging ik steeds meer wennen aan die valse zang en die slaapkamerproducties, en drong het ook meer en meer door dat de liedjes bijna allemaal geweldig mooi waren, en zelfs als ze dat niet waren dan bleef nog altijd een geniaal moment over dat plots ergens opdook. Ik ging overstag. Zeker na een optreden enkele maanden later in de Azijnfabriek in Roermond, waarin de Noorse mannen net zo flexibel bleken als op plaat, op een volkomen natuurlijke manier. Geweldig. En vriend B. moest natuurlijk wel nog even zeggen dat het jaar daarvoor in Fenix nog veel beter was geweest. Fijn hoor.
Laat ik met die mindere nummers beginnen. Bij nader inzien zijn dat er niet zo veel eigenlijk, maar goed. 'Leave It Like That' is een strakke doch onopvallende slepende rocker, 'Beautiful Sister' is een lofi rammelpopliedje wat zich net te moeizaam voortsleept om de onderliggende melancholie goed tot zijn recht te laten komen. Slechtste liedje is 'On My Pillow', het eerste nummer dat gitarist Hans 'Snah' Ryan mag zingen. En dat is echt verschrikkelijk. Leadzanger Bent Saether heeft al een matige (maar toch heel prettige) stem die vaak over de rand gaat, maar Snah kan echt niet zingen. Hij brengt 'On My Pillow' vakkundig om zeep met werkelijk impotentieverwekkend gekerm; zijn stem heeft net zoveel fut als de werkelijke haardos van Dick Advocaat. Ik probeerde er destijds nog doorheen te luisteren, maar ontkennen heeft geen zin meer: Snah moet zijn mond houden. Probleem is dat de goede man – heel aardige en echt sympathieke vent, heb hem eens mogen interviewen in 2002, heel leuk gesprek mee gehad over Mozart – sindsdien op elke Motorpsychoplaat een of twee nummers zingt, en hoewel hij niet meer zo tenenkrommend klinkt als bij 'On My Pillow' is zijn vocale bijdrage meestal het dieptepunt van het album.
Dan komen de goede liedjes. Opener 'Feel' is in al zijn verstilde melancholie en simpelheid – letterlijk op de slaapkamer opgenomen – geniaal, maar ik heb het inmiddels iets te vaak gehoord. 'Kill Some Day' kent een fabelachtige riff, maar wordt helemaal de hoogte ingestuwd door het ontroerende middenstuk waarin de overstuurde baslijn de melodie alle kanten op laat gaan. En dan die melancholie in liedjes als 'Now It's Time To Skate' (toen ik die titel voor het eerst zag dacht ik dat het hun volgende Helmet-crossover-skatemetal lied a la 'Feedtime' zou worden; niet dus), 'Sungravy' en 'Watersound', daar kan ik alleen maar heel stil van worden. Toen al, nu nog. Waarlijk prachtig, en na vriend B. moest ik wel de grootste fan zijn geworden (waar ik me natuurlijk in vergiste want de band bleek hele volksstammen echte echte fans op de been te krijgen, vooral Noren, Nederlanders, Duitsers en Italianen die hele tours meereisden door Europa).
Maar dan hebben we ook nog de buitencategorie. Beter dan goed, bestemd voor de eregalerij der Grote Liederen. En daar staan in al die wisselvalligheid meerdere van op Timmy, zoals ik de plaat liefdevol ben gaan noemen. 'Trapdoor', orenschijnlijk simpele gitaarpop maar stiekem pure perfectie, met in den beginne die eenzame pianonoten over de gitaarriff, en de overstuurde baslijn pas beginnend ergens halverwege het liedje. En teksten let ik nooit zo op, maar dit past dan weer perfect:
"It's such a sorry sight to see you now
I swear it hurts me to the bone
how come I never see you laugh anymore?
you could've been made outta stone"
Kippenvel.
En het is slechts de opmaat naar nog grootsere daden. 'Giftland' bijvoorbeeld, al jaren schaamteloos genegeerd door de band zelf, maar die opbouw, de intensiteit, de climax: mooier kan bijna niet. Tergend traag in het begin, twee verschillende drumpartijen in het linker- en rechterkanaal, dan plots die versnelling, het korte inhouden, waarna de uitbarstingen eindeloos mogen doorgaan. Of 'The Wheel' met die oersimpele riff ba-da-da-bammm ba-da-da-bammm; eerst nog wel subtiel openend met dat mooie orgeltje dat de sfeer bepaalt, maar als die riff erin komt wordt het een allesverzengende spacerocktrip van 16+ minuten.
Om te eindigen met Het Mooiste Liedje Ooit. Zo. Dat staat. Nog beter dan A Love Supreme? Of eender welk liedje op Laughing Stock? Jazeker. 'The Golden Core' heet het ding. En vanaf de allereerste keer dat ik het hoorde tot op de dag van vandaag heb ik nooit mooiere muziek gehoord. Ik weet helemaal niet waar te beginnen om de song te beschrijven, laat staan mijn gevoel erbij. Laat ik volstaan – want alles zal toch te kort schieten – met benoemen van het lange instrumentale middenstuk waarin gitaar, drums, bas, mellotron en vibrafoon elkaar aanvullen alsof het altijd zo bedoeld is, elke instrument met een nieuwe noot beginnend op een ander stuk in de melodie, laag over laag over laag, steeds harder, steeds een tandje erbij, met uiteindelijk de scheurende noisegitaar als laatste laag maar niet zonder dat de ontroerende mellotronlijn er naast hoorbaar is en de intens melancholieke vibrafoonnoten boven alles uit mogen blijven stijgen.
Dat deed en doet Motorpsycho dus met me. Ook al was Timmy wisselvallig en inconsistent, het was wel een superieure ervaring. Ik werd niet zo'n erge freak als die malloten die al hun geld en vrije tijd aan de jaarlijkse Motorpsychotour spendeerden, maar ik reed wel makkelijk vanuit het verre zuiden naar Utrecht, de dag erna naar Eindhoven, en dag daarna naar België of Duitsland. Want dat was het dus met de band; live waren ze stukken beter dan op plaat. Inconsistent maar dan op een goede manier: je wist nooit wat je te horen zou krijgen. Zouden ze gaan jammen richting de ruimte? Zouden de liedjes de overhand krijgen? Wellicht een aantal akoestische liedjes? Wat meestal wel vaststond: je kreeg een hele zooi nieuwe nummers te horen die wellicht op een volgende album of een EP te horen zou zijn. Nummers in de embryonale fase, of die later een compleet ander arrangement meekregen; alles was mogelijk, alles was spannend. De noise/metalfase was voorbij – na Demon Box was die periode wel passé – maar verder mocht alles. Ik denk dat maar 10% van hun liedjes live zo wordt gespeeld als op plaat, voor de rest is het jammen, improviseren, verlengen, verkorten, totaal veranderen. Uniek. En hoewel het ook wel eens misging – logisch als je experimenteert – was het meestal hemels, met als enige aandachtspunt dat ze weer eens niet dit of dat nummer dat je nu na al die tijd eens zo graag zou willen horen hadden gespeeld.
Elk jaar kwam er een album uit; in 1995 Blissard, wellicht nog steeds het meest constante Motorpsychoalbum (hoewel de platen van de laatste jaren ook eindelijk dezelfde constante kwaliteit hebben meegekregen) met zijn eigen interpretatie van Amerikaanse underground en indiepoprock in de stijl van Sonic Youth en Sebadoh. Allemaal heel gericht, goed en mooi gearrangeerd en compact gespeeld, met dat bekende hupserig nerveuze ritme en een overdaad aan prachtige popmelodieën. Eigenlijk als geheel stukken beter dan Timmy, en nog steeds een van mijn favoriete MP-albums. Opvolger Angels And Daemons At Play was dan weer een stuk wisselvalliger en ook minder aanstekelijk, maar kende ook een aantal nummers die tot in de eeuwigheid bij MP zullen horen; het op plaat al ellenlange 'Un Chien d'Espace' (een minuut of 13) werd live omgedoopt tot 'A K9 Suite' en opgerekt tot albumlengte. 35 minuten was geen uitzondering, waarbij ik de ene avond half in slaap werd gesukkeld, maar de volgende avond bij de 45 minutenversie tot in het einde der tijden in space had willen blijven. En elk optreden langer dan twee uur, soms zelfs langer dan drie uur. Vermoeiende maar verrijkende ervaringen.
In 1998 kwam Trust Us, tegenwoordig in fankringen bijna net zo'n heilige graal als Timmy, en eigenlijk al net zo wisselvallig. Ook een dubbelaar, ook een paar mindere nummers ('Ozone' – het begin van hun garagerock/The Who/MC5 periode, en dat is niet hun sterkste kant -, 'Coventry Boy'), ook superieure uitschieters ('Taifun', 'Radiance Freq.', 'Vortex Surfer'). Machtig album. 'Vortex Surfer' is de jarenlange vaste afsluiter geweest bij concerten – toch nog zoiets als voorspelbaarheid eringeslopen – en de keer dat er werd geopend met 'Radiance Freq.' (zal in 1999 zijn geweest in de Effenaar) staat me nog bij al de spreekwoordelijke dag van gisteren. En ik denk dat ik ze tussen de 20 en 25 keer heb gezien.
Maar aan al het goede komt een eind. De prog- en indierockpretenties werden opgeborgen, en de jaren 60 en 70 pop en garagerock mochten komen, en hoewel ik Let Them Eat Cake, Phanerothyme, Barracudda en It's A Love Cult graag mag horen is het een trio albums dat achteraf gezien toch echt minder sterke kanten heeft dan al het voorgaande. Superverzorgde, voor MP-begrippen hypergestileerde sixtiespop met veel koortjes, strijkers en blazers en psychedelica. Dat laatste is uiteraard geen probleem, dat eerste wel aangezien de mannen niet kunnen zingen – hoewel ze erg goed hun best deden. Maar het was allemaal wat slap, futloos en op de ergste momenten zelfs lamlendig. Ik moet het niet erger maken dan het is, maar zeker als drummer Gebhardt de leadzang op zich neemt – deze even sympathieke man als Snah heeft een nog slechtere stem – wordt het niveau erg matig. Vooral It's A Love Cult klinkt in mijn tegenwoordige oren erg vermoeid, tegen het uitgebluste aan.
Het vreemde is dat dit juist MP's meest populaire fase bleek te zijn; alle optredens stijf uitverkocht, veel nieuwe fans. Die vervolgens allemaal de schrik van hun leven kregen aangezien de band live helemaal niet de popkant koos, maar zich ging uitleven in psychedelische jazzrock. En dat deden ze geweldig. Ik moet het ook niet overdrijven; ten tijde van uitkomen was ik nog compleet loyaal aan de band en de albums, lees mijn recensies uit die tijd op Kindamuzik maar na van Barracudda en Phanerothyme. Ik was in die periode ook gewoon nog heel erg 'fan' en fans zijn redelijk kritiekloos. En ik ben sowieso al behept met een loyaliteitsgevoel jegens bands die ik goed vind, dus dat is dan dubbelop. Maar nu ik probeer wat meer distantie aan te brengen, kom ik er niet onderuit dat de de periode 1999-2004 qua albums me weinig meer doet. En niet alleen de vorm – gestileerde pop en sixtiesrock – ook de liedjes zelf hebben niet de MP-uitwerking die bij eerdere platen zo duidelijk aanwezig was. Bent Saether, toch altijd de voornaamste songschrijver, baseert zich hier meer en meer op ritme en niet op melodie; hetgeen nu juist zijn sterke punt was. De melodie moet dan komen vanuit de zanglijn, en je kan van alles van de MP-zang vinden, maar niet dat die goed genoeg is om een dragende rol te krijgen. Erger was die opkomende democratie qua schrijven en zingen, waardoor Gebhardt een prominentere rol kreeg (Democratie in een band? Het werkt volgens mij niet. Behalve bij improvgezelschappen, maar dan nog moet iemand het voortouw nemen. Democratie in een band is hetzelfde als aangelengde wijn). Noodgedwongen omdat hij aangegeven geen uitdaging meer te voelen? Ik weet het niet, maar zo komt het wel over. De fut was al uit zijn drummen verdwenen, hij stuwde veel minder dan voorheen, en dat hij uiteindelijk na Love Cult ook stopte – hij is nu Jan met de banjo in zijn eigen projecten – was niet zo onverwacht. Maar die heilige drie-eenheid was weg.
Ik had het niet raar gevonden als ze toen helemaal waren gestopt, maar Saether heeft een compulsieve drive tot het schrijven van liedjes – ik wil niet weten hoeveel onuitgebrachte schoonheid nog op zijn plank ligt – dus maakt hij met Snah de dubbelaar Black Hole / Blank Canvas. Saether drumt het zelf in. Het blijkt een verzameling leuke liedjes, niet meer, niet minder, en dat kan nooit de bedoeling zijn geweest. Mijn fan-zijn was beduidend afgezwakt deze jaren, maar ik was blij dat ze er nog waren. Een tour met Nederlandse drummer Jacco van Rooij (35007, 7Zuma7, Suimasen) volgde, en hoewel ik het een geweldige drummer vind was het de niet de juiste man etc. Waar Gebhardt een beetje in het midden van de muziek drumde – totaal egoloos één werd -, was Jacco meer laidback en minimaler. Prima voor zijn eigen bands, dat wel. Motorpsycho leek toch uit te gaan als een nachtkaars. Vond ik niet leuk, als langjarige fan. Maar aan de andere kant, ik had het ook wel allemaal gezien bij de band. Verrassen konden ze niet meer, ook live niet hoewel het altijd heel goed bleef. Het magische gevoel, die grote hoogten, de orgastische ervaringen: het werd niet meer gehaald.
Maar totaal onverwacht: sinds 2008 zijn de Noorse mannen aan een heuse wederopstanding begonnen. Met nieuwe drummer Kenneth Kapstad hebben ze drie albums gemaakt die alledrie even consistent zijn als Blissard! Zowaar een wonder, het lijkt alsof ze voor het eerst sinds ze bestaan een stijl hebben gevonden waar ze zich helemaal thuis in voelen: hard rocken met veel geïmproviseer. Geen gekunstelde Beach Boys of Doors pastiches, maar gewoon gaan gaan gaan, met dien verstande dat ze nu ook muzikaal zo zijn onderlegd dat ze precies kunnen spelen wat ze willen spelen. Dat ligt voor een deel aan de immense groei die Saether en Snah zelf door hebben gemaakt – vooral Snah kan inmiddels zo prachtig gitaarspelen dat ik het er koud van krijg tijdens concerten – maar dat wellicht nog meer aan Kapstad. Die jongen verbindt Led Zeppelin en Kiss aan vrije improvisatie, om via stoner en vrije jazz bij krautrock aan te komen. En nu ik heb een paar keer live heb gezien weet ik het zeker: hij kan alles. Hij blies me enkele weken geleden compleet omver, zo goed. Daarmee is hij de perfecte motor van Saether en Snah, zij worden nu constant uitgedaagd om beter te spelen. Kapstad speelt stuwend en opzwepend, altijd net wat voor de tel, en als er gestonerd moet worden drumt hij gewoon helemaal om de maat heen zodat je wel een laidbackgevoel krijgt maar stiekem toch de anderen opjaagt. En die albums – Little Lucid Moments, Child Of The Future en Heavy Metal Fruit – klinken van voor tot achter goed (op wat Snah-zang na natuurlijk), Little Lucid Moments is wellicht zelfs het beste Motorpsycho album ooit (hier wordt de indiepop van Blissard vermengd met stonerrock, krautrock en psychedelica, hetgeen samen wel de ultieme Motorpsychomuziek moet zijn). Kapstad is het beste dat de band ooit is overkomen.
U merkt, het zit weer goed tussen Motorpsycho en Bas. Ik ben weer fan. Het zou een stukje moeten zijn over Timmy, maar Motorpsycho was en is meer dan een album voor me, het is misschien wel de belangrijkste band van de laatste 15, 16 jaar voor me geweest. Niet de beste band, ook niet de beste albums, wel de belangrijkste in de zin van liefde voor de muziek, voor het samenspel, voor de concerten en mensen bij de concerten – je leert aardig wat regulars kennen als je ze zo vaak ziet. En die jaarlijkse opwinding voor een nieuwe MP-plaat, de teleurstelling dat het weer geen constant album was, maar altijd dan weer een briljantje erop. Als er een band een totaalbeleving is geweest in plaats van 'gewoon maar muziek', dan Motorpsycho wel. En Timmy was dan maar de kapstok om eindelijk eens loos te kunnen gaan. Wel een goede kapstok, want binnenkort gaat de band Timmy integraal spelen in Noorwegen – was een wedstrijdje voor uitgeschreven en de fans (er lopen meer mensen als ik rond) hebben uit al die albums Timmy gekozen. En als uitsmijter wordt in het najaar ook nog eens een 4-cd versie van Timmy uitgebracht, aangezien er nog zoveel van die sessies op de plank ligt. Bij elke andere band of artiest (oké, niet bij Miles Davis) word ik dan huiverig want restmateriaal doet me nooit zoveel, maar Saether kan net zo goed nog 15 briljante songs hebben opgenomen – ik heb live zo vaak geweldige liedjes voorbij horen komen die op geen enkele release staan. Ik wacht gespannen af!
(Bas Ickenroth)