Eigenlijk wilde ik Tool helemaal niet opnemen in 50 x 90. Too obvious a choice, als je me een beetje kent, en aangezien ik graag die andere kant wilde benadrukken – die kant die zo nodig anders wil zijn – wilde ik eigenlijk Dead Can Dance naar voren brengen (wat ik bij deze dus alsnog doe). Maar behalve dat ik DCD vooral leerde kennen door eerder werk en niet de 1993 plaat Into The Labyrinth (ook geweldig hoor), kan ik echt niet om Tool heen. De soundtrack van het decennium zo ongeveer. En ik leerde medesub Martijn ter Haar later ook nog eens kennen door Tool, go figure. Daarom dus.
1993. Een sleuteljaar in huize Ickenroth, want: 18, studeren en dus veel vrije tijd, bijbaan met aardige zakcent. En ook nog eens veel goede muziek! Meer geld om eraan uit te geven,OV-kaart om makkelijker naar concerten te gaan, en meer tijd om nieuwe muziek te ontdekken. Plus ook nog eens een nieuw muziekblad: WATT, “het muziekmagazine met de ronkende gitaren”. Mede opgericht door mijn favoriete schrijver Robert Heeg, die hiervoor bij Aardschok wegging. En ik met hem, want de tijd van metal was grotendeels voorbij.
Het juiste blad op de juiste plaats op de juiste tijd, en ze lieten me ook kennismaken met de band die de rest van het decennium mijn favoriet zou blijven: Tool. Gek genoeg was die eerste kennismaking niet heel hartelijk van mijn kant, want op de door WATT bijgeleverde promo-cd (Tragically Hip met een mooi nummer, Rollins Band met een heerlijke versie van ‘Next Time’) stond ‘Opiate’, het titelnummer van hun debuut EP. En dat vond ik een aardig nummer, meer niet. Nog steeds niet trouwens. Nee, het begon pas echt via MTV; ‘Sober ‘ met zijn bizarre poppenclip. Visueel surrealistisch en bevreemdend, maar muzikaal de grootste stomp in mijn maag sinds ‘The Four Horsemen’ van Metallica. Zo hard kwam hij aan; ik dreun nu nog na. De hemel op aard. Perfectie. Vijf minuten en elke seconde essentieel en geniaal. Alsof alle muziek die ik voor ‘Sober’ had gehoord me naar deze plek had toe geleid. Inderdaad nogal plechtige bewoordingen, hoogdravend gedoe, maar zo was het dus wel. De basriff als intro, daarna een voor mijn toenmalige oren onmogelijke drumbreak, met erop volgend een sfeervolle gitaarlead en die geweldige, precieze drumpartij met het gedetailleerde hihatwerk dat zo kenmerkend zou blijken voor drummer Danny Carey (tja, je bent drummer of niet, dat soort dingen waren en zijn eigenlijk nog steeds ontzettend belangrijk voor me, terwijl ik me bepaald geen drummer’s drummer voel). Op het moment dat zanger Maynard James Keenan invalt valt enig restje weerstand weg en blijft er alleen maar totale overgave over. Fan. Klaar. Volgende dag naar de platenzaak, want als er ooit iets als verplichte aanschaf bestond was het nu wel. En ja, de rest van Undertow was even goed. Dus nog meer fan. Blinde liefde.
Opiate bleek ook wel wat beter dan het titelnummer, maar Undertow was het monster, het standbeeld, de blauwdruk; zo hoorde muziek te klinken. Had je kritiek op Tool? Dan had je kritiek op mij. Zo ver ging ik normaal niet met andere bands, maar bij Tool was het anders, was alles anders. Nooit meer heb ik zo zwartwit gedacht als bij Tool op dat tijdstip. En heb ik ze het jaar erna ook direct meerdere keren live mogen zien: Pukkelpop, klaarlichte dag, in de Marquee tent (na The Verve, die toen best nog mooi psychedelisch uitwaaierende shoegaze maakten); Popwerk op de markt in Den Bosch ’s middags, podium moest worden omgebouwd omdat het grote drumstel niet op het podium paste (ook aanwezig: Senser, Alabama Kids, Urban Dance Squad); en een eigen concert in de Effenaar. En het was allemaal nog beter dan op plaat. Had niet gedacht dat het kon.
Vooral de Effenaar staat me nog steeds heel erg bij. Ik weet zelfs nog wat ik die avond gegeten heb, bij vriend E. thuis (kip kerrie met veel kip, veel saus en veel rijst). Trein van Sittard naar Eindhoven. Vriend B. kwam erbij vanuit Etten-Leur. Opgewonden, vooral E. en ik. Komt er zo’n rare dwerg in hiphopkleren op het podium. “Hey. This is Failure. Listen”. Bleek het Maynard te zijn die het voorprogramma kwam aankondigen. Niemand die erop zat te wachten, Tool was de naam van het moment en iedereen wilde erbij zijn. En ik was erbij en ik ging volledig voor de bijl, voordebijler dan ooit en voordebijler dan lang erna. Drummer Carey was waanzinnig. Een nieuwe favoriete drummer was geboren. Maar wat nog veel meer indruk maakte was Maynard. En raar klein mannetje met een mohawk overgaand in lang haar, een tattoo van zijn ruggengraat op zijn ruggengraat, intens donkere ogen zonder enige zichtbare emotie. En dan de stem. Of beter: DE STEM. Hoog, laag, hard, zacht, helder, schreeuwend, mooi, lelijk, gevoelig. Maynard beheerste het allemaal. Ik stond vooraan bij het podium – dat moest ook wel met mijn lengte van 1.70m, anders zag ik geen zier, en ik was teveel muzikant om achter bij de bar te gaan hangen; bovendien ga ik naar concerten voor de muziek, en komen sociale aspecten pas daarna (nog steeds) – en Maynard keek mij of iemand naast mij aan en keek dwars door me heen. Om bang van te worden, want de blik was totaal ondoorgrondelijk. Maar wat het allermeeste opviel en indruk maakte was dat hij naast zijn ook erg bizarre motoriek (niet te beschrijven, moet je gezien hebben) totale controle had over DE STEM en hem kon gebruiken zonder ook maar enige mimiek in zijn gezicht. De hardste schreeuwen zonder vertrokken gezicht of welke vorm van drama dan ook. Het maakte de ervaring nog intenser, nog vreemder. Een ware frontman zonder volksmennersgedrag. Een vreemd mannetje maar o zo fascinerend.
U ziet, Tool ontstijgt het bespreken van een album alleen. Tool was voor mij een totaalervaring, een beleving, een sturende leidende hand voor mijn verdere muzikale keuzes, zoals ook Metallica en Voivod dat waren geweest. Alleen nu was het zoveel sterker, zoveel bewuster, zoveel alomvattender dan voorheen. Allemaal van die grote woorden, maar zo was het echt. Zeker toen Aenima uitkwam: nog beter, nog zoveel beter dan Undertow. Qua alles: artwork, muziek, stem, productie. Ik kreeg zo rond ’97 internet, maakte me lid van de Tool mailinglist (schopte het zelfs ooit tot mede-admin), maakte veel verhitte discussies mee aldaar over teksten, politiek, musicerend vermogen en nog meer van dat soort dingen; discussies waarin iedereen (nu ja, de meesten) zich wilden bewijzen als de ultieme Toolfan en –kenner, als diegene die het ongrijpbare Tool het best begreep. En in die contreien leerde ik Martijn ter Haar ook voor het eerst kennen, een van de weinige mede-Nederlanders op de lijst. Zo gek op Tool als ik is hij volgens mij nooit geweest, maar toch.
Het was pas bij Lateralus dat ik voor het eerst Tool op een minder hoog voetstuk ging plaatsen. Wat minder spontaniteit, minder energie, een net te hoog proggehalte. Duidelijk getourd met King Crimson. Nog steeds een geweldig album, met wellicht de beste productie van het afgelopen decennium: helder, zwaar en niet te hard, een unicum in de tijd van clipping en veel te harde mastering. Live nog steeds een bijzondere ervaring, al was het gevaar wel geweken – hoewel Maynard in zijn zwartleren pak met Gestapolaarzen en zilveren zonnebril erg zijn best deed om onaantastbaar te blijven – hetgeen ook lukte. Toen nog wel, maar tijdens de laatste tour ten tijde van 10,000 Days was er zowaar een hippie-achtig, knuffelbaar gevoel nedergedaald over Tool, zeker wanneer de band gearmd na het laatste nummer met buigingen het publiek komt bedanken. Een erg matige plaat trouwens, dat 10,000 Days – je moest eens weten hoeveel moeite me dat gekost heeft om toe te geven. Maar enkele nummers blijven echt overeind (‘Jambi’, ‘The Pot’), voor de rest wordt er teveel oude Tool gerecycled of blijven ze hangen in een postrock/ambient jamgevoel, en dat is duidelijk niet hun sterkste kant.
En nu? Ik ben nog steeds Toolfan, durf ik te stellen. Loyaal. Maar wel kritisch. Geruchten gaan dat ze aan een nieuw album werken, maar stiekem denk ik: waarom? Ze waren perfect, beter kon niet. Live waren ze dat nog steeds, ook tijdens die laatste tour. Maar ik heb het gevoel dat ze alles wel hebben gedaan wat ze kunnen. En wordt het dan niet tijd om te stoppen?
(Bas Ickenroth)